Armoede EMILE BUYSSE
I n het grote ziekenhuis der armen had men
haar opgenomen, rillend van koorts, duizelig
van pijn die door een lichte verdoving heen
drong. en zich bijna niet meer bewust van het
geen er met haar gebeurde. Alléén was zij. en
misselijk door de vage geur van ether in de
neus. telkens even "wakker wordend", om dan
te denken aan het kind. haar kind. dat zo blij
moedig en zo dapper na haar éne dunne bo
terhammetje naar het bos was gegaan.
T erwijl de moeder eindelijk wegzonk in de
heerlijkheid van de verdovende morfine-injec-
tie. sprokkelden de kinderen hout in het grote
bos en daarbij babbelden zij druk over het ko
mende Kerstfeest met het boompje, misschièn
de lichtjes eraan, en héél misschien met een
cadeautje eronder, wie weet. Ook kleine Poldi.
nog geen elf jaar oud. wie de pareltjes zweet op
het hoge voorhoofdje stonden, van het inge
spannen slepen met grote dode takken, die je
van onder de sneeuw uit moest zien te krijgen.
Maar dan. na de middag al. was het wagentje
vol en moeizaam duwden en sleepten de kin
deren hun toch maar zo armzalig beetje hout
naar huis.. Twee. drie dagen nadien werden
nieuwe "reizen" ondernomen en thuis, op de
binnenplaats van de huurkazerne in de
Frauenfelderstraat. hakte een grote magere
jongen de dikste stukken kapot, waarna hij zelf
éérst zijn deel ervan opeiste, maar dat vonden
ze allemaal rechtvaardig. Een stapel blokjes en
een mèssa dun hout en denneappels groeide,
dacht Poldi, tot een bèrg in het lege. koude
huis. waarnaar de kleine meid dikwijls keek,
voor ze naar tante Ella ging om wat te eten.
Dèèrna ging ze nog, het was dan allang donker,
door de modderstraten naar het ziekenhuis, om
T oen het bijna een week lang elke dag had gesneeuwd over de stad, werd kort voor Kerstmis de
lucht wat helderder. De vrouw die in 'n huurkazerne woonde, nog niet lang geleden aan de
buitenkant gebouwd, trok schreiend de huisdeur achter zich dicht en ging voetje voor voetje aan
de arm van tante Ella de trap af. Beneden in de sneeuwen modderbrij wachtte een hiiurrijtuigje,
waarvan de knorrige koetsier twee-, driemaal hard aan de leidsels moest trekken voor het'
moede, magere paard zich sjokkend in beweging wilde zetten. Het had honger en dorst, net als
zijn baas. net als de meeste mensen van Wenen vóór Kerstfeest in 1920.
D e kleine meid. want dit is een vertelling,
écht. over de tienjarige Poldi. had verscheidene
keren van voor zes uur in de duistere morgen
aangeschoven voor de kleine kelderwinkel,
waar soms enkele zakken brandstof werden
verdeeld. Zij was meestal toch te laat gekomen
of zij had zich schreiend laten verdringen door
brutale kerels, maar een pèèr maal had zij een
klein emmertje slechte kooltjes naar huis kun
nen slepen. En bovendien was er dan. gelukkig,
nog het hout uit het bos. een stuk van het woud
dat achter de Schaapsberg begon, en dat er nu
uitzag als een sprookje, zó vol sneeuw en stilte.
Soms, als de troepen armen er geen hout gin
gen stelen.
M oèder had gezegd:- Als je thuiskomt bén
ik er niet. maar als het Kerstfeest is. dèn kom ik
terug, want dan heeft de dokter mij beter ge
maakt en dan is alles weer goed. Ga nu maar
naar het bos. kom niet te laat thuis, er is nog
wat brood en trouwens: tante Ella zal voor je
zorgen.
H et kerstboompje kwam er, op kerstavond
zelf. Het werd, in de vroeg-duistere namiddag
versierd óók, met tien keer gebruikt, versleten
zilverpapier en glazen bolletjes waar er al een
paar van gebroken waren, maar dat zèg je niet
eens, en tante Ella had haar twéé kaarsjes ge
geven en houdertjes van gedraaid ijzerdraad.
Kerstboompje?
M orgen komt moeder thuis, of toch over
morgen. dacht Poldi, terwijl zij de laatste hand
legde aan de versiering van haar "boompje",
om er dan nog een paar droge noten en een
H et was gereed, het boompje, en het was of
het helemaal glinsterde. Dat kwam misschien
omdat zij in gedachten de grote, zilverglan-
zende stèr zag, die aan de hemel was versche
nen, boven het Heilige Land, en die door de
hèrders gezien werd met een soort angstige
blijdschap, terwijl zij de wacht hielden over
Z ij droomde, maar later wist zij nooit met
zekerheid, of zij toen niet wakker was geweest,
zij droomde dat de kleine kamer met de goed
kope kapotte meubeltjes ineens heel mooi w as
geworden, én zij droomde dat het ene kleine
appeltje een heel grote, strak-blozende rode
vrucht geworden was.
D at kacheltje rookte een beetje, even maar
hoor, dan begon het te zingen, dacht Poldi.
Een liedje, op het krakkerig knetteren van wat
klein hout, en dan zong werkelijk het bran
dende blokjeshout en piepend siste er iets in het
branden van wat denneappels. een gèurig
branden, een welriekend vuur. dat was zeker,
een beetje bitter-zoet, dat kleine Poldi deed
neuriën, zij wist zelf niet wat. of misschien was
het wel:- Een kleine vogel in het dennewoud.
heeft het Kerstkind gezien, heel hoog daarbo
ven, waar de toppen van de bomen niét meer
zijn...
Z ij zag het werkelijk, heel vér achter en bo
ven het échte vuur en ver van het prèchtige
boompje met zijn twee glanzende kaarsevlam
metjes. Kijk, het was nét of die vlammetjes
glimlachten, kleine Poldi zélf glimlachte, dui
zelde een beetje, voelde niet het beetje vuur in
het kacheltje dat alweer begon te doven. De
zoete streling van de slaap raakte haar aan; die
vreemde, zachte streling voerde haar mee naar
het land waar duizend lichtjes brandden, en daèr
zag zij, helemaal vooraan, het Kind in de kribbe,
tussen de wakende man en de vrouw en er rond:
de rustige, rechtopstaande dièren die vredig
ademden, hun wèrme adem over het Kind op zijn
busseltje stro. O kijk, en boven de kribbe waren
engelen in 't blauw, met gouden vleugels, en wèt
zij zongen kon de kleine meid niet meer ver
staan, maar zij had nog niets zó moois gehoord.
Z o vond tante Ella haar, slapend, met een
fijne glimlach op het bleke armoegezichtje. De
kaarsjes flakkerden, bijna opgebrand, en het
vuur was gedoofd. Tante Ella nam het slapende
kind op; het droomde nog, met een hoog
stemmetje pratend over de poppetjes van sui
kergoed die aan de boom hingen, maar zij hin
gen er niét aan. Tante Ella's tranen vielen op
dat kindergezichtje, toen zij hóórde: - En óók
suikerpoppetjes hangen eraan, aan mijn
boompje voor moeder.
S tappen op straat, heel snel, bijna als een
looppas, die heel gauw niet meer te horen wa
ren. Boven, op een andere kamer in de stin
kende, koude huurkazerne werd schreeuwende
ruzie gemaakt en een deur sloeg dicht met een
scherpe slag als een geweerschot.
D an was er werkelijk een vreemde, langzame
voetstap op de trap, die voor de deur van tante
Ella's tweekamertjeswoninkje stilhield, en ie
mand die de bel niet kon vinden klopte hard
aan.
5
Dit is een waèr verhaal uit Wenen, 1920; zo waar als het ieder jaar Kerstmis wordt.
En het leven zélf heeft het "geschreven"
Poldi. mijn kleine Poldi. kreunde zij en zo vaak
zij er de kracht toe had. herhaalde zij dat êne
liève woord, als wilde zij zich daarmee aan het
leven vastklampen.
Héh&r kind, dat het resultaat neuriënd bewon
derde, mét een gedichtje, op school geleerd, dat
heel de uitbeelding van de kinderdroom be
vatte die zij weefde om het héél blijde wonder
van Kerstfeest thuis, bij de lichtjes aan de
groene boom.
Zij zong:- ..En op de heilige avond, dan dromen
de kinders zo schoon, van allemaal heerlijke
dingen, en van het licht aan de boom! Zij zong
het met een koortsig blosje op de bleke wan
getjes; zij voélde niet dat haar voetjes nèt en
koud waren, ijskoud en pijnlijk zelfs.
zuinig gespaard appeltje met rode wangetjes
onder te leggen; haar geschenken voor moeder,
die er zo blij mee zou zijn, zoals zij èltijd blij
was in vorige jaren met die paar blijken van
genegenheid van haar kind, hoe klein en scha
mel die ook maar waren'
hun kudden, en een man met een grijze snor
een jong dier over de schouder nam, omdat het
diertje wat mankte. De kleine meid zèg het zo.
Met een lieve glimlach om het kleine mondje
trok zij haar driepikkeltje van wit hout tot bij
haar boompje. Zij zette zich vol bewondering,
O ch ja. dit is een waar verhaal, "het léven
zelf heeft het geschreven", tegen de achter
grond van de honger en de koude van tiendui
zenden armen in de reusachtige stad aan de
Donau. waar het. betrekkelijk zo lang na de
oorlog van 1914 - 1918. nog altijd aan vrijwel
alles ontbrak, vooral aan brood; en voor de
vierde maal achtereen al. van winter 1917 -
1918 af. waren er maar een heel enkele keer wat
kolen.
Wees lief en probeer er voor te zorgen dat je
geen natte voetjes krijgt.
Tante Ella was de buur. een alleenstaande
vrouw, die nu een neefje opvoedde, Fredy,
wiens vader misschièn niet gesneuveld was in
Rusland maar die in elk geval al jaren als ver
mist was opgegeven. Fredy was Poldi's speel
makkertje. en kleine Poldi zelf. wier pappie in
1915 "ergens" gevallen was aan de Isonso in
Italië, was met Fredy en andere kinderen van
het grote, ijskoude huis. waar het rook naar
schimmel en gebrék, naar het bos gegaan, in de
stilte van de morgen. Móéder had dan kort
nadien haar "woning" verlaten met Ella, wel
wetend dat zij er niet meer zou terugkeren. Zij
had de ogen dichtgeknepen, wankelend aan
tante Ella's arm. om het schamele beetje huis
raad niet meer te moeten zien, wat versleten
kleertjes van haar kind over een stoel, en dat
béd. waarin zij zoveel had geledenhijgend wa
kend. vaak kreunend.
moeder goedendag te zeggen die daar stil lag,
maar tegenover Poldi altijd met een dun, pijn
lijk glimlachje om de mond, kijkend naar haar
kind. en dat kijken alleen al was als een
gebèd.terwijl het kind dat heur handje op de
dunne deken legde, vertelde over het véle, véle
hout en over het kerstboompje dat al uitge
zocht was. Het stond dèèr en daar. je mocht het
niet meenemen, en sneeuw lag er niet meer op,
maar als zij sliep, zei ze moeder, zèg ze het
hélemaal wit tegen het groenwitte dennenbos.
Gch nee. je mocht het niet meenemen, maar al
de kinderen deden het! Elk kind dat hout ging
sprokkelen dééd het, en het was al zo mooi als
je er daar alleen maar naar keek'
Het was niet meer dan een tak, maar dan toch
de tak van een zilverden, die zo heerlijk geurde
en die Fredy voor haar in een oude pan met
natte aarde had gezet. Om het lelijke bruine
ding, met blutsen en gaatjes, "drapeerde" zij
haar mooiste rode zakdoekje, waar kabouters
op stonden. Moeder zou dat bést goedgevon
den hebben als zij 't wist, dacht Poldi, die alleen
thuis was, die avond. Kerstavond, want tante
Ella was voor enkele uren gaan werken in een
dèftig huis op de "Ring", en zij had Fredy mee
mogen nemen. In de keuken daar was het zó
warm, zó warm.
En kleine Poldi in het armoedige Wenen van Kerstavond 1920 droomde bij haar
armzalige kerstboompje van de herders bij hun kudden in de landstreek om Bethle
hem, toen in de kribbe van een grot "het Licht der Wereld", Christus, geboren werd,
en de uitzonderlijk grote "kerstster" aan de hemel stond.
Foto: Herder met een van zijn nog jonge dieren in het heilige land.
Terwijl de kleine meid in het eenzame huis
zonder vuur wachtte bij haar Kerstboompje op
moeders thuiskomst, zag zij in gedachten de
dikbesneeuwde dennen van het bos nabij We
nen.
en vèrwonderd merkte zij dat zij het warm
kreeg in haar dunne wintermanteltje. maar dat
kwam misschien omdat zij de warmte voelde
van dat jonge, lieve schapedier. dat op de
schouders van die vreemde herder lag. ginder
in de velden niet ver van Bethlehem.
O nee, zij zou de kaarsjes van tante Ella voor
geen geld van de wereld aansteken vóór moe
der er was, en evenmin wilde zij nu al een
weldoend vuurtje maken in de kleine kachel.
Dat was ook niet nodig. Kleine Poldi zèg de
lichtjes aan het boompje en zij zèg de vlammen
spelen rond de blokken hout in het vuur. Wel
licht kwam dat omdat het buiten allang hele
maal donker was, dat zij vuur én licht zag. en
vooral die vérre, schitterende grote ster aan de
hemel: boven de kribbe in de Stal van Bethle
hem, en de fakkels van de dienaren der Wijzen
die op hun kamelen naar het kind in de Kribbe
togen, dat daar lag tussen de dieren, een os en
een ezel. En schaapjes natuurlijk!, dacht de
kleine meid, terwijl zij duizelig van de slaap én
van de donkerte de lieve ogen sloot, terw ijl zij
toch nog, heel ver op de achtergrond, dat liedje
hoorde van:-... Op de heilige avond, dan dromen
de kinderen zo schoon, van allemaal heerlijke
dingen en van het licht aan de boom.
Misschien in een halve sluimering dacht zij.
maar zij dacht het óók écht. dat het nu toch tijd
was om de kaarsjes aan te steken. Het zou w el
dra Kerstnacht zijn, mét moeder bij haar. Niet
allebei de kaarsjes, maar toch wel ééntje: Zij
deed het, en het was zo verrukkelijk. Nog ver
rukkelijker zou het zijn, met allebei die vlam
metjes van bijna vloeibaar goud op de kaarse
stompjes van tante Ella. Immers: zij wist wel
zeker: èls allebei de kaarsjes branden, dan
mocht ze het vuurtje ontsteken in de kachel,
wént dan kwam moeder thuis.
Zij hoorde voetstappen daarbuiten, op de trap.
Dat was moeder nog niet, maar nu duurde het
niet lang meer. Zij ontstak ook het tweede
kaarsje en legde vuur aan in het kacheltje.
- Zij is gestorven, zei de oude man, die zij niet
kende en die de boodschap onverschillig over
bracht. Tante Ella brak in zenuwachtig snikken
uit toen de deur langzaam weer was gesloten.
Maar Poldi, het kind, glimlachte in haar zèlige.
diepe slaap.