Huisvesting
drachtige zeugen
Studie over
bedrijfsekonomie
in de
varkenshouderij
Voederwaarde ruwvoer 1976 gunstig
W2jn J. P. M. LENDERS
v<111 C.V.P. - Gouda
Gesteld kan worden dat:
individuele huisvesting steeds meer terrein wint,
doordat de verzorging gemakkelijker en de contro
le op drachtigheid beter uitgevoerd kan worden;
weidegang voor zeugen niet slecht is, maar het
kan best zonder;
groepshuisvesting alleen op grotere bedrijven mo
gelijk is;
groepshuisvesting buiten wel goedkoop kan zijn,
maar minder aangenaam kan werken;
beengebreken bij uitloop en huisvesting op rooster-
vloeren evenveel voorkomt, alleen de verschijnse
len kunnen anders zijn.
ARACHTIGE ZEUGEN worden, met name op kleine
vermeerderingsbedrijven, vaak in zeer gebrekkige
schuren gehouden- De huisvesting van deze groep zeu
gen is meestal een sluitpost. Groepshuisvesting in de
ruimste zin des woords, zonder individuele voedering,
wordt als regel nog toegepast. Uitloop naar buiten in de
wei of op een betonplaat wordt als noodzakelijk be
schouwd. Weidegang is al te vaak een zeer mooi begrip
voor een uitloop met weinig gras, veel zand en puin.
Wormbesmettingen en beengebreken komen op deze
zeugenweitjes vaak voor, waardoor de vermeende posi
tieve ontwikkeling op het beenwerk juist een averechts
effect heeft. Het doel immers van drachtige zeugen is om
zo gezond mogelijk (en tevens zo goedkoop mogelijk) de
volgende worp te brengen. Om dat doel te bereiken be
horen we drachtige zeugen zoveel mogelijk rust te ge
ven. De rust blijkt bij groepshuisvesting minder te zijn
dan bij individuele huisvesting. Het samenbrengen van
guste en drachtige zeugen, hetgeen op kleinere vermeer
deringsbedrijven onvermijdelijk is, brengt vaak veel on
rust in het hok.
Mede ook door het arbeidsintensieve karakter is men
in de loop der jaren overgegaan op veelal individuele
huisvesting binnen in plaats van groepshuisvesting met
of zonder uitloop, aldus de auteur in het maandblad „Be
drijfsvoorlichting".
INDIVIDUELE HUISVESTING
Voerligbox. Onder een voerligbox wordt verstaan een kooi
met een lengte achter de trog van 1,80 tot 2,00 m, breed 65
cm en hoog 1,00 m. De zeugen staan los in deze boxen. De
box heeft aan de achterkant een kantel- of een draaideurtje
om de zeug in en uit te laten. De vloeruitvoering met de
achterste helft rooster verdient de voorkeur. Het' geeft min
der werk en de zeugen blijven schoner. Dit hoktype is zeer
geschikt als buisvesting voor drachtige zeugen op kleinere
vermeerderingsbedrijven. Alle niet zogende zeugen kunnen
in dergelijke boxen worden gehouden.
Ligbox voor aangebonden zeugen. De lengte van de box
achter de trog is 1,00 m en de zijhekken zijn 80 cm hoog.
De zeug wordt door middel van een schoftriem aangebon
den. Een andere mogelijkheid is om een halsriem of -beugel
toe te passen. Deze vorm van aanbinden wordt weinig toe
gepast. De schoftriem heeft het voordeel van gemakkelijker
vastzetten en de zeugen wennen er sneller aan. Het vloer
anker dat in de vloer verzonken ligt, heeft een afstand tot
de trog van 30 cm (20 cm bij een halsriem). Het aanbinden
van zeugen in combinatie met een roostervloer biedt
vele voordelen. Met name in dubbelrijige opstellingen,
waarbij de zeugen met het achterstel tegen elkaar
Weidegang is maar al te vaak een mooi begrip, met weinig
reële inhoud ten aanzien van de gezondheid van de zeug.
staan, kunnen veel zeugen in een beperkte ruimte worden
gehouden. Daartoe is de dichte eventueel geïsoleerde
vloer achter de trog 75 cm, terwijl het rooster tussen de
zeugen 160 180 cm is. Bij een enkelrijige opstelling) is een
rooster van 140 cm voldoende.
In beide uitvoeringen worden de zeugen uiteraard indivi
dueel gevoerd. De toepassing van voorraadvoedering is zeer
goed mogelijk. Door gebruik -te maken van een verzonken
trog kan de box nog met 20 cm bekort worden. De water
voorziening geschiedt door middel van een slang, een drink-
nippel of vlotterbak. Bij deze laatste uitvoering, waarbij con
stant 2 3 cm water in de trog staat, moet er op gelet wor
den, dat de trog zuiver waterpas ligt. Te allen tijde behoort
ervoor gewaakt te worden, dat de zeugen niet te veel water
opnemen.
GROEPSHUISVESTING
L
Bij deze vorm van huisvesting worden de drachtige zeu
gen in groepen van 4 of meer zeugen bij elkaar gehouden.
Iedere zeug beschikt over een afsluitbare voerbox. Deze
voerbox is 130 k 140 cm diep en 50 cm breed. De boxhoogte
is veelal 1,00 m. Verder is per zeug een ligruimte van 11,2
m2 en een mestruimte aanwezig (al dan niet met rooster).
Groepshuisvesting kan op grotere bedrijven goed functio
neren. De vorming van groepen zeugen in dezelfde stadia
van dracht, met dezelfde conditie en leeftijd is dan mogelijk.
Vechten is bij groepen van wisselende samenstelling on
vermijdelijk.
In tegenstelling tot individueel gehuisveste zeugen, kun
nen zeugen in groepshuisvesting ook buiten worden gehou
den. Op zeer eenvoudige wijze kan een nachtverblijf worden
gecreëerd, terwijl naar keuze de voerboxen wel of niet on
der dak worden gebracht.
Ten aanzien van de ligruimte kan gesteld worden dat deze
goed geïsoleerd dient te worden, zodat het strogebruik be
perkt kan blijven. Het nachtverblijf dient eveneens goed ge-
isoleerd te worden, zodat het klimaat buiten een kleinere
invloed heeft op de temperatuur binnen.
Het nadeel van groepshuisvesting is de veel grotere op
pervlakte die men per dier nodig heeft, terwijl bij buiten-
voedering de werkomstandigheden minder aangenaam kun
nen zijn.
In de publikatie no. 3.65 heeft het L.E.I.
een overzicht gegeven van de ontwikkeling
in de varkenshouderij. Aandacht is o.a. be
steed aan de produktie, de bedrijfsresulta
ten en de prijzen.
PRODUKTIE
Van 1965 tot 1970 nam de varkensstapel
in Nederland met 47 toe en van 1970 tot
1975 met 32 In 1975 werden 11,5 miljoen
slachtvarkens afgeleverd. Het aantal bedrij
ven met varkens verminderde van 1965 tot
1975 met 50
In EG-verband hebben Nederland, België
en Denemarken een groot produktie-over-
schot. In totaal is de EG echter ongeveer
zelfvoorzienend. De Nederlandse export van
varkensprodukten bedroeg in 1975 2385
miljoen, waarvan ƒ2030 miljoen naar EG-
landen. Varkensprodukten zijn één van de
belangrijkste exportprodukten van Neder
land.
BEDRIJFSRESULTATEN
De ontwikkeling van de bedrijfsresultaten
is onderzocht vanaf 1965/66. Daarbij is o.a.
ingegaan op de kosten, de opbrengsten, de
arbeidsopbrengsten, de beloningsaanspra
ken, de netto-toegevoegde waarde, de prij
zen en de prodbktiviteit.
De ontwikkeling van de resultaten in de
afgelopen jaren blijkt uit het volgende over
zicht.
In 10 jaar tijd zijn zowel de opbrengsten
als de kosten sterk gestegen. In 1969/70,
1972/73, 1973/74 en 1975/76 waren de re
sultaten gunstig, dn 1974/75 daarentegen
waren de resultaten slecht door de sterk
Per fokzeug
op
kosten
arbeids
breng
(zonder
op-
sten
arbeid)
brengsl
1965/66
1150
920
230
1966/67
1300
940
360
1967/68
1250
970
280
1968/69
1310
970
340
1969/70
1690
1020
670
1970/71
1360
1080
280
1971/72
1400
1090
310
1972/73
1790
1180
610
1973/74
2070
1370
700
1974/75
1520
1390
130
1975/76 1)
2100
1440
660
voorlopig.
gedaalde opbrengstprijzen van biggen en
varkensvlees. Gemiddeld over de reeks van
jaren is de rentabiliteit vrij gunstig geweest.
In het thans lopende jaar 1976/77 worden
t.o.v. vorig jaar lagere resultaten verwacht
als gevolg van aanmerkelijk gestegen voe-
derprij?en en waarschijnlijk lagere op
brengstprijzen.
KOSTPRIJZEN
Op grond van de kostenontwikkeling in
de afgelopen jaren zijn landelijke kostprij
zen berekend die gelden voor gemiddelde
omstandigheden in 1976/77 (prijspeil voe
dermiddelen mei-augustus 1976).
Per mestvarken
op- kosten arbeids-
breng- (zonder opbrengst
sten arbeid)
487 452 35
516 477 39
505 476 29
563 491 72
624 552 72
577 543 34
595 548 47
661 598 63
790 715 75
665 649 16
829 759 70
Kostprijs per big van 22 kg (af boerderij)
bij 35 fokzeugen per bedrijf 124,90
bij 100 fokzeugen per bedrijf 110,10
Kostprijs per kg geslacht gew. (franco
slachtplaats)
bij 200 mestvarkëns per bedrijf 4,08
bij 500 mestvarkens per bedrijf 4,01
VERDERE ONTWIKKELING
Het proces van modernisering van de ge
bouwen en vergroting van de eenheden zal
zich nog voortzetten. Dit zal echter moeten
plaatsvinden bij een verminderde groéi van
de afzet in de EG onder invloed van een ge
ringere toeneming van de bevolking, een
zwakkere inkomensontwikkeling en een ze
kere verzadiging van de vraag. Deze ont
wikkelingen geven aanleiding tot de ver
wachting dat de rentabiliteit van de var
kenshouderij die in de loop van de laatste
10 jaar in Nederland! een trendmatige achter
uitgang toonde ook in de komende jaren
verder zal worden aangetast. Onder derge
lijke omstandigheden is uiteraard matiging
van de produktieuitbreiding zowel in Neder
land als in de andere EG-landen van belang.
De individuele varkenshouder zal vooral
moeten streven naar een verdere verhoging
van de doelmatigheid van de produktie als
middel tot handhaving of verbetering van
de rentabiliteit.
Deze publikatie kan uitsluitend worden
besteld door overschrijving van 12,50
op girorekening no. 41.22.35 ui.v. het
Landbouw-Economisch Instituut te Den
Haag. Vermeld dient te worden: „Zend
publikatie no. 3.65".
Ontwikkeling arbeidsopbrengst in gld. per dier per jaar
UIT de resultaten van het ruwvoederonderzoek bij het
Bedrijfslaboratorium te Oosterbeek, blijkt, dat de
voederwaarde van het ruwvoer, oogst 1976, gemiddeld gun
stig tot zeer gunstig is. In vergelijking met voorgaande ja
ren zijn de eiwitgehalten gemiddeld iets hoger, terwijl bij
graskuilen de zetmeelwaarde in evenwicht blijft door een
hoger ruw-as-gehalte (meer grond) en een iets lager ruwe
celstofgehalte. Resultaten van herfstgraskuilen konden nog
niet in de overzichten worden verwerkt.
INZENDING ZEER GOED
De belangstelling voor het ruwvoederonderzoek is zeer
goed en de totaal-inzending uit de praktijk ligt thans reedis
voor op de twee voorgaande jaren, die beiden toppers wa
ren. Zonder twijfel speelt hier de uitbreiding van het aantal
bedrijven dat via de melkkontrole deelneemt aan het pro-
jekt „Melkkontrole-Veevoeding" een belangrijke rol, terwijl
daarnaast het „er uit halen wat er nog in de krappe voor
raad ruwvoer zit" ongetwijfeld ook een rol speelt. Verder
zijn reeds meer dan duizend monsters van stoppelknollen
en bladkool voor onderzoek op nitraat ontvangen.
27
vo<4iti»»e kuilen. Het aantal vochtige kuilen, waarvan
het droge stofgehalte lager is dan 35 is beduidend hoger
dan vorig jaar. Ongetwijfeld zal dit relatief verder stijgen
als straks nog een hoeveelheid, herfstkuilen voor onderzoek
wordt aangeboden. Opvallend zijn de hogere ruw-as-gehal-
ten (meer grond) en de hogere ammoniakfrakties (meer rot
ting) in dit type kuilen. De voederwaarde (vre en zw) ligt
dan ook duidelijk lager dan bij voordroogkuilen.
Hooi gunstig. De gehalten ini ventilatie- en baalhooi vallen
op door hogere eiwitgehalten en gunstige zetmeelwaarden.
Ook de droge stofgehalten zijn gunstig ten opzichte van
voorgaande jaren.
Hoge gehalten snijmais. De ruwe celstofgehalten in snij-
mais liggen lager dan in voorgaande jaren, wat resulteert
in een gemiddeld hogere zetmeelwaarde. Mogelijk verandert
dit gemiddelde nog als ook de later geoogste partijen, die
thans-nog in onderzoek zijn, in het totaal worden betrokken.
Erwtenloof. De onderzochte partijen erwtenloofkuil vallen
op door een hoger droge stofgehalte, een lager ruw-as-ge
halte (minder grond) en een gunstige zetmeelwaarde ten
opzichte van voorgaande jaren. Ook de ammoniakfraktie is
iets gunstiger.
KEURING VAN TOT DEKKING BESTEMDE HENGSTEN
De keuringen van tot dekking bestemde hengsten voor
1977, die niet zijn ingeschreven in een stamboek, zullen
o.m. op vrijdag 4 februari 1977 te Utrecht en op vrijdag
11 maart 1977 te 's-Hertogenbosch worden gehouden.
Bestaat het voornemen op één van deze dagen een zo
danige hengst te laten keuren, dan zal men dat minstens
drie weken vóór de datum van de keuring moeten op
geven aan de Directeur Veehouderij en Zuivel, Bezui-
ienhoutseweg 73, Den Haag.
Hoog nitraat in stoppelknollen. Nog nimmer zijn in de
tienjarige geschiedenis van het nitraatonderzoek in stoppel
gewassen, zoals stoppelknollen en bladkool, de nitraatgehal
ten zo hoog geweest als deze herfst. In een viertal monsters
werden nitraatgehalten gevonden boven de 10 procent en
één zelfs boven de elf procent. En dan te bedenken dat de
grens voor veilig voeren beneden anderhalf procent ligt.
Inmiddels nemen de zeer hoger gehalten geleidelijk af. Het
blijft echter nog terdege oppassen. Van de in de eerste helft
van november bemonsterde en onderzochte stoppelknollen
en bladkool, kon slechts in zestien procent van de gevallen
het advies „normaal" of „beperkt voeren" worden gegeven.
De rest kreeg het advies „warm inkuilen".