Landbouwvoorlichting WAARHEEN Laatste bedrijven in O. Flevoland toegewezen 25 IN het kader van „100 jaar Landbouwvoorlichting" zijn vanuit „Den Haag" een tiental stellingen en vragen ter discussie ontworpen ter bespreking in onder meer Provinciale Raden voor Bedrijfsontwikkeling, organisa ties, enz. Ook in de Zeeuwse Raad voor de Bedrijfsont wikkeling in de Landbouw zijn deze stellingen c.q. vragen behandeld en bediscussieerd. Dit aan de hand van een door een werkgroep uit de Raad opgesteld rapport. Uit eindelijk resulteerde dit in de volgende meningsvorming omtrent de koers die in de toekomst voor de landbouw voorlichting gevaren dient te worden. Samenstelling van de werkgroep die een en ander voorbereidde was: voor zitter W. C. van Kempen, Poortvliet; J. Boonman, Wol- phaartsdijk; Ph. van den Hoek, Anna Jacobapolder; ir H. Sytstra, Landbouwcentrum te Goes en ing. R. Krijger als rapporteur die de strukturele zaken op het Land bouwcentrum te Goes behandelt. Het volgende is een samenvatting van de nota over dit „Zeeuws beraad". De Rijksland- en Tuinbouwvoorlichting is o.m. een uit voerend en verklarend apparaat van het overheidsbeleid geworden. In vele gevallen gaat dit samen met het geven van voorlichting (b.v. bij behandeling van rentesubsidie aanvragen). Op de vraag hoeverre men het daarmee eens is en in welk(e) opzichten) verandering/verbetering mogelijk wordt geacht wordt als oordeel gegeven dat de Raad in het algemeen deze taakstelling onderschrijft en noemt als voorbeeld de naar verhouding zeer ruime aan dacht die aan de begeleiding van de bedrijven besteed wordt bij rentesubsidie-aanvragen. Naar de mening van de Raad komt daardoor de individuele bedrijfsontwikke lingsvoorlichting in toenemende mate in het gedrang door de uitvoerende werkzaamheden verbonden aan tal van regelingen al dan niet onder calamiteuze omstan digheden. Met nadruk acht de Raad het noodzakelijk, dat voldoende mankracht beschikbaar moet zijn en blij ven, teneinde naast de vertaling van het overheidsbeleid en de uitvoering van regelingen voldoende tijd besteed kan worden aan (technisch-ekonomische) bedrijfsontwik kelingsvoorlichting. Voor een goed funktioneren van de voorlichting is in tensief kontakt met de beste ondernemers onmisbaar. Op de vraag of het kontakt met de beste ondernemers noodzakelijk wordt geacht dan wel de informatiestroom van proefstations, landelijke consulentschappen etc. vol doende is is de Raad varï mening dat naast bedoelde in formatiestroom niettemin ook kontakt met de onderne mers met de beste bedrijfsuitkomsten onmisbaar is. Dit teneinde inventiviteit, vakmanschap en ondernemerschap van deze ondernemers bij de voorlichting te benutten. De voorlichting richt zich op ondernemers die om voor lichting vragen. De ervaring leert, dat in het algemeen de beste ondernemers de meeste voorlichting vragen. Dit valt te verklaren uit de omstandigheid, dat deze onder nemers de grootste belangstelling tonen voor de toepas sing van nieuwe mogelijkheden en daarmede voor de ontwikkeling van hun bedrijven. Buiitendien bereiken ook vele verzoeken van goede ondernemers de voorlich ting, terwijl dit in mindere mate ook voor de matige on dernemers het geval is. De Raad is evenwel uitdrukkelijk van mening, dat de hoedanigheid van het ondernemer schap niet is gebonden aan de bedrijfsomvang. Op de vraag of de zgn. middengroep en andere groepen zoals agrarische jongeren, boerinnen, agrarische werk nemers e.d. ten aanzien van voorlichting voldoende aan hun trekken komen is de Raad van mening dat in het recente verleden naar verhouding meer aandacht is be steed aan de grotere bedrijven met een ontwikkelings plan, al dan niet in het kader van de rentesubsidierege- r.ng. in de naaste toekomst zal aan de middengroep van bedrijven meer aandacht worden besteed. De agrarische jongeren en boerinnen ontvangen van overheidszijde minder voorlichting maar onderhouden meer kontakten met de sociaal-ekonomische voorlichting van de landbouworganisaties. De Raad onderschrijft de stelling dat het takenpakket van de voorlichting voornamelijk gericht is op de tech nisch-ekonomische ontwikkeling van de bedrijven en op de inkomensontwikkeling. Daarbij is het niet zo dat ande re aspekten onbesproken blijven. In voorkomende geval len zal de bedrijfsvoorliohter zonodig naar meer des kundigen verwijzen De vraag of het sociale aspekt in de voorlichting tot zijn recht komt wordt positief be antwoord. In toenemende mate, vooral bij ontwikkelings bedrijven is er vooral de laatste jaren een kritischer in stelling ten aanzien van de „leefbaarheid" voor de on dernemer en zijn gezin bij het opvoeren van de capaci teit per man. Toekomstige technische ontwikkelingen behoren evenzeer aan het „welzijn" als aan de „wel vaart" te worden getoetst. Op de vraag of de samenwerking van de Rijksland- en Tuinbouwvoorlichting met de E.S.V. van de landbouw organisaties en de voorlichting van de handel en indus trie goed is, geeft de Raad als mening dat niet ontkend kan worden, dat die met de sociaal-ekonomische voor lichting intensiever is dan de samenwerking met de voorlichting van handel en industrie. Bij handel en in dustrie blijft nu eenmaal een stuk eigenbelang in de voorlichting verweven. Bij verticale integratie is de voor lichting meer gericht op de gehele bedrijfskolom en daar mede op het belang van alle betrokkenen, waarmede de basis voor verdergaande samenwerking is gelegd. De Raad is van oordeel dat de samenwerking met de sociaal-ekonomische voorlichting vrijwel optimaal funk- tioneert maar die met de voorlichting van handel en in dustrie voor aanzienlijke verbetering vatbaar is. Ten aanzien van de vraag of de routine voorlichting door handel en industrie, zoals die bij de intensieve vee houderij plaats vindt, ook bij andere takken van de land en tuinbouw wenselijk en mogelijk zou zijn oordeelt d>e Raad het onjuist te achten dat in de intensieve veehou derij de routinematige voorlichting aan handel en indus trie wordt overgelaten; terwille van de objektiviteit ook van deze voorlichting zou een deel, wellicht slechts een klein deel van overheidszijde plaats moeten vinden. Ove rigens wordt voor andere takken in land- en tuinbouw het verzorgen van de routine-matige voorlichting door den tot verbetering acht de Raad, gezien de 'beschikbare mankracht en tijd zeer gering. Bij een groeiend takenpakket en een afnemend aantal bedrijven en overheidsvoorlichters Is het stellen van prioriteiten een voorwaarde. Binnen dit kader dient steeds overwogen te worden welke onderwerpen voor bedrijfsbezoek in aanmerking komen en welke onder werpen op andere wijze aan de man gebracht kunnen worden, b.v. via vlugschriften, vakbladen, telefoon, zit dagen, gespecialiseerde groepsvoor lichting, vaktechnische organisaties etc. In het algemeen stemt de Raad met deze zienswijze in. De voorlichting wordt echter overspoeld met nieuwe taken. Met name opdrachten, die voor een bepaalde da tum gereed moeten zijn, werken storend. Landelijk zullen nieuwe taken in overleg met het bedrijfsleven kritisch beoordeeld moeten worden en dienen prioriteiten te wor den gesteld. De ingewikkeldheid) van de problematiek tendeert naar een toenemende vraag naar voorlichting, hetgeen strijdig is met een groeiend takenpakket bij een zelfde mankracht. Welke taken dienen dan te worden afgestoten? De beschikbare kennis is ruim voldoende, maar bij de vergrijzing van de diensten is het wenselijk dat vroeg tijdig aanvulling met 'jonge krachten plaatsvindt, die zich kunnen inwerken profiterend' van de rijke kennis en ervaring van de oudere binnenkort vertrekkenden. Verbeteringen in de huidige situatie zouden kunnen plaatsvinden, aldus de Raad door: afstoten van taken die centraal te begeleiden zijn en een gecoördineerde pro grammering tussen regionale en landelijke consulent- schappen omtrent aktuele taken bij een centrale bege leiding. „Zijn het juist de beste boeren die het meest gebruik maken van de voorlichting?" handel en industrie slechts in zeer beperkte mate wen selijk en mogelijk geacht. De ondernemer wenst objek- tieve voorlichting voor zijn bedrijf. Teeltbegeleiding kan voor bepaalde gewassen wel goed funktioneren, maar voldoet voor andere gewassen min der. Het tekort aan voorlichting van overheidswege is mede aanleiding geweest tot begeleiding door handel en industrie. Voor verder terugdringen van deze objektief geachte voorlichting dient daarom te worden gewaakt. Tenslotte wordt als reaktie op de vraag of voorlichting over het gevoerde beleid voor verbetering vatbaar is als mening gegeven dat hierin inderdaad het nodige behoort te worden gedaan. Kritisch wordt opgemerkt dat infor matie over regelingen zodanig behoort te zijn, dat de voorlichting niet bij herhaling zonder gedetailleerde in formatie zijn kennis uit perspublicaties moet putten. Vooral voor de bedrijfsvoorlichter en dé distriktsbureau- houder werpt het onbeantwoord laten van vragen van bedrijfsgenoten daardoor frustraties op! Gewezen wordt erop, naar aanleiding van de brugfunktie die de Land- en Tuinbouwvoorlichting tussen onderzoek en praktijk vervult, dat de doorstroming niet altijd vol doende snel is. Het onderzoek dienti niet te zijn afgeslo ten en tussentijdse publikaties kunnen van groot be lang zijn. Dat consulentschappen van voldoende grootte moeten zijn wordt door de Raad erkend. Bij landelijke consulentschappen voor speciale tuinbouwtakken, var kens- en pluimveehouderij dreigt echter het gevaar van een grotere afstand tot de praktijk, een minder funktio neren van de specialistische begeleiding en bij eventueel grote eenheden mindere slagvaardigheid. De Raad antwoordt bevestigend op de vraag of een goe de wisselwerking tussen onderwijs en voorlichting ten voordele werkt van beide instellingen. Een wisselwerking die in feite momenteel echter niet bestaat. Mogelijkhe Onderzoekresultaten dienen snel aan die voorlichting te wor den doorgegeven, ook al is het onderzoek nog! niet afgerond, ook tussentijdse resultaten zijn van belang. De stelling dat een bijdrage van het landbouwbedrijfs leven in de kosten van bepaalde takken van de voor lichting billijk lijkt en de efficiency van de voorlichting vergroten kan de Raad niet onderschrijven. Enerzijds, zo meent de Raad, zou het vragen van, een bijdrage even tueel minder dringende verzoeken om voorlichting kun nen doen afnemen, maar anderzijds zou een bijdrage juist afschrikwekkend zijn voor een niet onbelangrijk aantal ondernemers, die de voorlichting juist hard nodig hebben. Bovendien acht de Raad de mogelijkheden van een bijdrage bijv. in de vorm van bedrijfsbezoek tegen betaling; opstellen van bedrijfsrapporten (b.v. voor rentesub sidies en Borgstellingsfonds) tegen betaling; aanstelling van (meer) 50/50 voorlichters, zonder dat dit invloed zal hebben op de omvang van de vaste formatie. niet of ternauwernood aanwezig. Zowel voor bedrijfsbe zoek als voor het opstellen van rapporten acht de Raad het vragen van een bijdrage uit den boze. Aanstelling van (meer) 50/50 voorlichters vindt dé Raad, ook al zou dit geen invloed hebben op de omvang van de vaste for matie, alleen reeds uit een oogpunt van de rechtspositie van deze funktionarissen,, niet wenselijk. Tenslotte worden door de Raad de verschillende in spraakmogelijkheden van het bedrijfsleven in de aktivi- teiten van de Land- en Tuinbouwvoorlichting positief beoordeeld, zodat in gezamenlijk en goed overleg het effekt van de voorlichting optimaal kan zijn. De Raad heeft dan ook geen wensen om dienaangaande tot ver betering te komen. Wel zou het nuttig kunnen zijn dat een vertegenwoordiger van de BOVAL afd. Zeeland als adviserend lid aan de Prov. Raad voor de Bedrijfsont wikkeling zou warden toegevoegd, eventueel met een vertegenwoordiger uit de sektor verwerking en afzet. Begin vorige week werden de namen van 14 boeren bekend gemaakt die een nieuw bedrijf in Oostelijk Flevoland kregen aangeboden. Met deze toewijzing heeft de laatste uitgifte van landbouwbedrijven in deze polder zijn beslag gekregen. Begonnen in 1962 zijn sedertdien in totaal ongeveer 740 bedrijven aan particuliere boeren toegewezen Bij deze laatste uitgifte werden nog 6 akkerbouw bedrijven en 8 weidebedrijven verdeeld. Daarvan worden er 5 gewoon verpacht, terwijl 9 als erfpacht- bedrijf worden uitgegeven. De grootte van de nu toe gewezen akkerbouwbedrijven varieert van ruim 35 ha tot ongeveer 60 ha. 'De weidebedrijven lopen in grootte uiteen van ongeveer 45 ha tot bijna 60. ha. In totaal is er nu in Oostelijk Flevoland omstreeks 33.000 ha als landbouwgrond in gebruik genomen. Be halve de genoemde 740 particuliere landbouwbedrij ven, zijn op deze grond ook nog ruim 30 bedrijven gesticht die door de Staat zelf worden geëxploiteerd. Daarnaast is er ongeveer 1.200 ha fruitteeltgrond uit gegeven waarop ruim 100 fruitteeltbedrijven zijn ge sticht. Eigenlij'k zou de uitgifte van nieuwe bedrijven nu moeten worden voortgezet in de aan Oostelijk Fle voland grenzende polder Zuidelijk Flevoland. Maar de beslissingen van de regering over het uitgiftebe- leid voor dat nieuwe gebied laten helaas nog steeds op zich wachten. Dat heeft tot gevolg, dat de uitgifte van nieuwe bedrijven voorlopig niet verder kan gaan en dat er vooreerst geen nieuwe grond meer be schikbaar is voor sanering en om gedupeerde boe ren aan een vervangend bedrijf te helpen. Toch wel een onbevredigende zaak omdat er in Zuidelijk Fle voland enkele duizenden ha's als het ware klaar lig gen voor gebruik! De namen van degenen aan wie de laatste bedrij ven in Oostelijk Flevoland werden toegewezen zijn voor wat de akkerbouwbedrijven betreft: J. A. M. Knipscheer, Dronten; J. J. Stuyt, Dronten; A. J. de Jager, Zuidwolde; G. J. Peterse, Zennewijnen, post Tiel; B H. M. Smit, Dronten en W. v. d. Spek, Abbenes. En voor de weidebedrijven zijn het: P. H. Gaastra, Workum; T. de Jong, Lekkum; J. v. d. Knaap, Vlaardingen; A. N. v d. Broek, Maarssen; J. A. M. van Dongen, Oosterhout; E. Pelleboer, Masten broek, post Kampen; J. J. W. Stokman, Koudum; J. J. Zijderveld, Nieuwland, post Meerkerk

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 33