Meer blijvers in de landbouw dan voorheen afaperscn^^
I n de periode vanaf 1960 is de totale mannelijke agrarische
beroepsbevolking met zo'n 45% afgenomen. Vooral in de jaren
zestig was er sprake van een ware leegloop uit de landbouw.
Door de mechanisatie van het boerenbedrijf werd de behoefte
aan werknemers snel kleiner. Gelukkig was er in die tijd in de
nijverheid en dienstverlenende sektor voldoende vraag naar ar
beidskrachten om deze werknemers op te vangen.
TT ussen nu en 1980 zullen zo'n 8.000 agrariërs minder dan
aanvankelijk verwacht werd besluiten een ander beroep te kiezen.
Tenminste, als het algemene werkloosheidspeil van de laatste
jaren zich handhaaft. Dat kan natuurlijk niemand voor 100%
garanderen. De donkere wolken, die zich hoven de vaderlandse
economie samengepakt hebben, zullen daar echter voorlopig nog
wel blijven, zo lijkt het. Wat nu is het verband tussen die 8.000
blijvers en de rest van onze economie, zult U zich afvragen. Is het
dan niet gelukkig, dat 8.000 mensen aan het werk kunnen blijven*
Het antwoord is ja en nee tegelijk. Dergelijke antwoorden komen
onveranderlijk voort uit moeilijke situaties. Zo ook in dit geval:
de werkgelegenheid in de agrarische sektor.
De huishoudelijke vergadering van het K.N.L.C.
Jaarverslag 1975 - Proefstation voor de akkerbouw
Ir. B.J. van der Toom 12Xjaar in dienst
bij het K.N.L.C.
landbouwschap
dan 15 uur per week. Het hangt in sterke mate van de bedrijfs-
grootte af, of de jonge agrariër toekomst heeft. Temeer daar hij
in de eerste jaren met vader moet delen. Een goede voorlichting
op dit gebied is onontbeerlijk. De jonge boer moet weten, waar
hij aan begint!
Ouderen
V oor oudere agrariërs liggen de problemen anders, moeilijker
ook. Het valt aan te nemen, dat boeren, dit nu aan omschakeling
denken dat een aantal jaren geleden ook deden. Ze hebben
wellicht getwijfeld, het is immers een ingrijpende stap. Of ze
hebben getracht is het bedrijf zo lang mogelijk vol te houden.
Onderhand men wel ouder geworden. Bijna 60% van de ex-
agrariërs, die ingeschreven staan bij de gewestelijke arbeidsbu
reaus zijn de gepasseerd. Twee jaar geleden was dat nog min
der dan de helft. Helaas is het voor personen in die leeftijds
groep uiterst moeilijk werk te vinden in de industrie of in de
dienstverlenende sektor. Het eenzijdig beroepsverleden van de
boer en de vaak geringe vooropleiding spelen hun daarbij par
ten.
In de praktijk zijn veel ex-agrariërs aangewezen op aanvullende
werkgelegenheidsobjecten. Het landbouwschap zou graag zien,
dat de overheid meer van dergelijke projecten zou scheppen in
de lijn van het vroegere beroep. Duimet tijdedelijk moet gesteld
worden, dat de ex-agrariërs lijk werk alleen niet geholpen zijn.
Goede herscholing en plaatsingsbevorderende maatregelen zijn
leegloop
Omschakeling van boer naar een ander beroep is een mindér
eenvoudige zaak. Het vrije ondernemerschap, het indelen van
herwerk naar eigen goeddunken en het kontakt met de natuur
geven het boerenbedrijf iets unieks. Een dergelijke combinatie
treft men immers in bijna geen enkel ander beroep aan! En boer
is zonder meer gehecht aan zijn bedrijf.
Toch besloot een groot aantal boeren. 33%er mee op te houden
en niet alleen omdat ze de 65 naderden. Men vergeleek de
situatie op het eigen bedrijf met datgene, wat de niet-agrarische
sektor te bieden had. In vele gevallen was de konklusie. dat.
hoezeer men dok gehecht was aan het boerenvak, buiten de
landbouw een beter belegde boterham te verdienen was. En die
dagelijkse boterham daar gaat het tenslotte om. Want wie wordt
gekweld door financiële zorgen, heeft weinig oog meer voor de
mooie kanten van het vak. De goede werkgelegenheid buiten de
landbouw werkte dus positief op de sanering van de agrarische
bedrijfstak.
Vanaf 1972 valt een duidelijke vermindering van die "leegloop"
uit de landbouw waar te nemen. Deze ontwikkeling gaat gelijk
op met de oliecrisis en de economische problemen, die daarop
volgden.
Een toenemend aantal personen keert terug naar het bedrijf, maar als dit uitloopt op «en gedwongen tweemansbedrijf wordt
het een bedenkelijke zaak.
tal boerenzoons nu weer in het ouderlijk bedrijf te blijven. In
sommige gevallen keren ze op de boerderij terug, nadat ze
werkloos geworden zijn in een ander beroep. Of ze hebben een
opleiding genoten in een richting: die geen nieuwkomers op
neemt. Ook dan ligt de weg terug naar de boerderij voor de
hand. Het gevaar is, dat de landbouw meer inkofnens gaat
verschaffen dan verantwoord is. Zo zouden bedrijven, die via
structuurverbetering rendabele éénmansbedrijven kunnen
worden, bemand blijven door twee personen. Het bedrijf is dan
eigenlijk te klein om beiden een goed weekloon te bieden.
Eerlijkheidshalve moet gezegd worden, dat op veel éénmans
bedrijven de echtgenotes ook een grote arbeidsprestatie leveren.
Dat wordt echter zelden uitgedrukt in geld. Toch zijn er zo'n
86.000 vrouwen, die hun man helpen, waarvan driekwart meer
daarom een noodzaak. Vooral de jongeren en de werkers van
middelbare leeftijd moeten de kane krijgen op een peil te ko
men, dat voldoende aansluiting geeft op de eisen van de niet-a-
grarische sector. Belangrijk is ook, dat de herscholing afgestemd
wordt op de arbeidsmarkt. Het is natuurlijk triest om eerst een
nieuw vak te leren en vervolgens tot de ontdekking te komen,
dat daar ook geen vraag naar is.
Omdat de werkgelegenheid in Nederland zo ongunstig is, be
sluiten meer boeren en boerenzoons dan voorheen in de land
bouw te blijven. Biedt de boerderij echter nog wel voldoende
inkomen in de toekomst voor deze groep* Dat is de vraag.
Ongetwijfeld hebben deze blijvers zichzelf die vraag ook ge
steld. Maar om van onafhankelijk ondernemer over te stappen
naar het leger van werklozen is voor de boer een onverteerbare
hap.
V ooropgesteld moet worden, dat. als we praten over werkgele
genheid. we daarmee bedoelen op de arbeidsplaatsen van zowel
ondernemers als werknemers. Wat betreft de genoemde 8.000
(afkomstig uit rapporten van het Landbouw Economisch Insti
tuut). gaat het uitsluitend om ondernemers, dat wil zeggen be-
drijfshoofden en hun meewerkende zoons. 3.6000 boeren, die
besluiten om boer te blijven: 4.300 boerenzoons, die bij vader in
het bedrijf blijven. Om deze ontwikkeling in het juiste licht te
zien blikken we even terug.
Immers sinds die tijd zit Nederland opgescheept met een hard
nekkig arbeidsoverschot. Dit heeft de zaak voor de boer er
bepaald niet gemakkelijker op gemaakt (daarbij niets afdoend
aan de positie van al de andere gedupeerden).
Enerzijds haalt ongeveer éénderde het vergelijkbaar inkomen
niet. Voor deze groep zou beroepsverandering een oplossing van
hun inkomensproblemen kunnen betekenen. In sommige ge
vallen is men zelfs genoodzaakt te stoppen, omdat men volledig
aan de grond zit. Sinds de werkloosheidsproblemen moeten we
anderzijds de vraag stellen: maar wat dan* Het valt moeilijk aan
te nemen, dat de ex-agrariërs voorrang krijgen boven al die
andere wachtenden. Het mes snijdt dus aan twee kanten.
Terug op de boerderij
V ergeleken met de zestiger jaren besluit een toenemend aan-
Voorafgaand aan het openbaar gedeelte van de jaarlijkse alge
mene vergadering van het Koninklijk Nederlands Landbouw-
Comité vond op dinsdag 16 november j.l. de besloten ochtend
vergadering plaats, die vrij kort duurde. De rekening en ver
antwoording over 1975 werd goedgekeurd, zo ook het jaarver
slag over dit jaar. De begroting van inkomsten en uitgaven voor
1977 werd vastgesteld. Ze houdt een matige verhoging van de
afdracht van de provinciale landbouwmaatschappijen in (on
geveer 6% In de vaste Financiële commissie was de heer G. ten
Cate te Balkbrug aan de beurt van aftreden: hem werd hartelijk
d"ank gebracht voor zijn werk. Tot zijn opvolger werd met alge
mene stemmen gekozen de heer H.E. Gastman te Zuidbroek.
Energieprijsbeleid in de glastuinbouw
Traditiegetrouw kreeg weer een voorzitter van een advies-or
gaan de gelegenheid om in de huishoudelijke vergadering ac-
ruele zaken te bespreken. Dit jaar was dat de heer G.W. Bos.
Onlarrgs hebben wij van het Proefstation voor de Akkerbouw
het Jaarverslag 1975 ontvangen. Het boekje telt 80 bladzijden en
is te bestellen door tien gulden over te maken op gironummer
22.49.700 van het P.A. te Lelystad, met vermelding van de titel.
Per afdeling geeft dit jaarverslag een overzicht van de onder-
roekactiviteiten in 1975. Zo schenkt de bedrijfseconomische af
deling bijvoorbeeld aandacht aan verhoging van de kg.-op-
brengsten door beregening; de inpassing van vol-
legrondsgroentegewassen in het bouwplan en de kosten op het
kleinere akkerbouwbedrijf. De afdeling Technisch Onderzoek
in Bedrijfsverband houdt zich vooral bezig met vruchtwisse-
lingsonderzoek. In dit verband wordt o.a. aandacht besteed aan
het voorkomen van plantenparasitaire aaltjes, de invloed van
grondontsmetting op de structuur van de bouwvoor en de ge
volgen van ontsmetting op langere termijn.
De afdeling Teeltonderzoek besteedt bij het hoofdstukje over
aardappelen onder meer aandacht aan kwaliteit en doorwas; bij
suikerbieten wordt aangetoond dat kiembedbereiding vlak vóór
het zaaien niet altijd even zinvol is. Wij troffen hier ook bijdra
gen aan over het verband tussen standdichtheid en droogte-
Cchade bij snijmaïs en het optimale oogsttraject: er wordt nog
voorzitter van de afdeling Tuinbouw van het K.N.L.C. Hij be
lichtte met name de energieproblemen in de glastuinbouw. Na
een periode van bloe in de zestiger jaren, mede door een verbe-
terde stooktechniek kwamen vooral in 1973 met de energieciris
de bekende grote problemen. De glastuinbouw heeft immers
voor gemiddeld 25% energiekosten. De Nederlandse overheid
deed de aardgasprijs aan die van de olie aanpassen, de E.G.
stond tijdelijk oliesubsidies toe.
De georganiseerde tuinbouw heeft steeds gepleit voor een ge
leidelijke aanpassing met subsidie-afbraak over zes jaar. daarbij
de mogelijkheden ten aanzien van de rentabiliteit vooropstel
lende. Onlangs heeft de overheid weer een gasprijsverhoging
toegestaan die de organisaties te ver gaat. De bezwaren van het
Landbouwschap hebben er alleen nog toe geleid dat het vas
trecht werd verlaagd, daar zal nu over gepraat moeten worden.
Uitvoerig heeft het Landbouwschap overlegd met de Gasunie
en de Vegin over de nieuwe aardgascontracten. Al zijn niet al
onze wensen vervuld, toch kunnen wij de tuinders adviseren het
contract te tekenen, zo besloot de heer Bos zijn korte toespraak.
eens nadrukkelijk op gewezen dat de verliezen als gevolg van te
vroeg en te laat oogsten erg groot kunnen zijn.
De afdeling Onderzoek in de Regio's laat 1975 nog eens de
revue passeren en komt tot de slotsom dat het een complex jaar
is geweest, dat zowel voor de praktijk als voor het onderzoek
uitermate leerzaam was. Bij het beoordelen van de onder
zoekresultaten moet zeer zeker met deze buitengewone om
standigheden worden rekening gehouden.
Behalve het gebruikelijke overzicht van de gewassen in 1975 en
de opbrengsten hiervan, vertelt de afdeling Proefbedrijf iets
over de toepassingsmogelijkheden van moderne luchtopname
technieken in de landbouw. Dit gebeurt aan de hand van een
opname die op twee km. hoogte van het proefbedrijf is gemaakt
en in kleur in dit boekje is opgeopgenomen. Duidelijk zijn de
diverse gewassen en proefvelden van elkaar te onderscheiden;
bovendien komen structuurbederf, schoffelen, groenbemesting,
aanaarden, e.d. fraai naar voren. Wellicht kan deze techniek
gebruikt worden bij het inventariseren van de gewassoorten en
het opsporen van ziekten en afwijkingen.
Dit jaarverslag besluit met een overzicht van de publikaties,
rapporten en artikelen van de P.A. medewerkers en de lopende
projecten in 1976.
s
Op 1 december 1976 zal ir. B.J. van der l oom (44) 12 xh jaar in
dienst bij het K.N.L.C. zijn-als hoofd van de afdeling Sociaal-
Economische Voorlichting. Met het jubileum wensen wij hem
ook o pdeze plaats van harte geluk.
Van der Toom werd in 1932 te Zwolle geboren, volgde de H.B.S.
te Utrecht en studeerde in 19a6 af aan de Landbouwhogeschool
te Wageningen. Studierichting landbouwbedrijfseconomie. Na
zijn studie trad hij in militaire dienst, waarna hij een leraars
functie aanvaardde aan de Middelbare Landbouw te Emme-
loord waar hij les gaf in de landbouwbedrijfseconomie.
Op 1 mei 1964 volgde zijn dienstverband bij het K.N.L.C. Te
vens verzorgde hij enkele lesuren aan de Hogere Middelbare
Landbouwschool te Dordrecht; een activiteit waaraan een einde
moest komen wegens zijn toenemende werkzaamheden bij het
K.N.L.C.
Zijn vroegere werkzaamheden mogen, achterat oescnouwd,
worden gezien als een goede voorbereiding op zijn huidige
werk. Zijn taak omvat intussen 'fneer dan het volgen van de
ontwikkelingen op het gebied van de bedrijfsvoorlichting en de
sociaal-economische voorlichting in het algemeen. Van hem
immers wordt verwacht dat hij zijn verworven kennis, waar
nodig en gewenst, overdraagt aan de 70 sociaal-economische
voorlicht(st)ers in dienst van de bij het K.N.L.C. aangesloten
landbouwmaatschappijen.
Van der Toom is ook betrokken bij de beleidsvoorbereiding op
het terrein van de sociale voorzieningen. Regelingen welke met
name voor de zelfstandigen de laatste jaren van steeds meer
betekenis zijn geworden. Bedrijfsbeëindigingsregelingen, socia
le verzekeringen zijn inhoudelijk voor hem bekende zaken. Een
problematiek waarin hij zich de nodige deskundigheid eigen
heeft gemaakt om met kennis van zaken aan het georganiseerde
overleg deel te nemen.
De jubilaris doet zijn werk met toewijding. Allen die hem in zijn
dagelijkse doen en laten volgen zullen dit beamen. Tot die
categorie willen ook wij ons rekenen. Een reden te meer aan
hem toe te wensen dat hij zijn diensten aan de agrarische be-
drijfsgenoten nog vele jaren in goede gezondheid beschikbaar
mag blijven stellen.
VAANDRAGER
16