Provinciale Raad voor de TOT 1980 AKKERBOUW WAARHEEN? Bedrijfsontwikkeling „Takvisie akkerbouw 1975-1980" DISCUSSIENOTA TE VERWACHTEN ONTWIKKELINGEN IN AKKERBOUWSEKTOR TOT 1980 JAKVISIE AKKERBOUW'' Maart 1976 verscheen „Takvisie Akkerbouw 19751980", van de Direktie Akkerbouw en Tuinbouw van het Ministe rie van Landbouw. Doel van deze discussienota is om de te verwachten ontwikkelingen in de bedrijfstak akkerbouw in de rij te zetten om daarmee het bedrijfsleven en overheid enig houvast te bieden bij het uitstippelen van het beleid, zowel wat betreft de strukturele ontwikkeling als het land bouwkundig onderzoek en de voorlichting. Met medewer king van en in overleg met verschillende instanties is ge tracht, aldus drs. P. C. Muntjewerf, adj. dir. Akkerbouw in zijn voorwoord bij dit discussiestuk, een zo volledig moge lijk beeld te schetsen van de akkerbouwproblematiek.. Al hoewel het samenstellen vrij veel tijd gevraagd heeft, zodat recente ontwikkelingen niet zijn verwerkt, biedt de discus sienota zeer veel aanknopingspunten voor verder overden ken en discussie. Daar ook de Provinciale Raad voor de Bedrijfsontwikke ling in de Landbouw in Zeeland recentelijk, zoals uit het verslag van de op 22 oktober j.l. gehouden vergadering blijkt, deze discussienota heeft besproken, ontlenen we hier aan, als achtergrond informatie, de volgende bijzonderheden: KORTE SCHETS VAN DE SITUATIE De Nederlandse akkerbouw beslaat ongeveer eenderde van de landbouwgrond en is voornamelijk geconcentreerd in vier specifieke akkerbouwgebieden te weten het Noordelijk Zeekleigebied, de Veenkoloniën en het Noordelijk Zandge bied, de N. Hollandse droogmakerijen en de TJsselmeerpol- der, en het Zuid Westelijk Zeekleigebied. Het overige met een kwart van het areaal komt verspreid voor op de rivier kleigronden, de lössgronden en in de oostelijke centrale, en zuidelijke zandgebieden. Vooral deze zandgebieden is de teelt van snijmais tot ontwikkeling gekomen. De hoofdgewassen zijn aardappelen, suikerbieten en gra nen. In de Euromarkt neemt de Nederlandse aardappel een zeer sterke positie in het 12 van het EG-aardappelareaal. Voor suikerbieten is dit 8 en voor granen slechts ruim 1 In deze sektor werken momenteel nog circa 35.000 mensen onder relatief gunstige werkomstandigheden, werktijden, vrije weekeinden met een redelijke inkomenspositie. Het is een bedrijfstak met een verhoudingsgewijs zeer gunstig energierendement. Als volledig bodemgebonden bedrijfstak kampte de akker bouw de afgelopen jaren nog steeds met onvoldoende mo gelijkheden tot oppervlaktevergroting per bedrijf en per man. Hoewel 15 van de bedrijven, meest kleinere, in de laatste 5 jaar op natuurlijke wijze (zonder overheidshulp) zijn verdwenen is de gemiddelde bedrijfsgrootte van de blij- venden met slechts 2,5 ha toegenomen. De akkerbouwers hebben waar mogelijk het aandeel aard appelen en suikerbieten in het bouwplan nog verder ver hoogd en daarmee het graanareaal teruggedrongen. Een drastische verdere verschuiving zal zich niet meer voordoen en wellicht ook niet mogen plaatsvinden daar produktie- niveau en kwaliteit, dus geldopbrengst in gevaar kunnen komen. Door het grotendeels wegvallen van deze mogelijk heid tot verdere intensivering zal de drang tot oppervlakte vergroting nog sterker worden. Om hiertoe te geraken, en te komen op 30 ha per man, wat technisch goed haalbaar is, zullen nog ca. 10.000 wer kers uit de akkerbouw moeten afvloeien. Bij de huidige eco nomische toestand met een hardnekkige strukturele en con- junkturele werkloosheid is niet te verwachten dat boven staand noodzakelijk geacht proces zich spontaan voldoende snel zal voltrekken. In dit licht gezien is er duidelijk een toe nemende behoefte aan overheidsmaatregelen in het sociale vlak en, zo menen de samenstellers, ooW op de grondmarkt. Op korte termijn mogen de effekten hiervan echter niet worden overschat. Vandaar dat op andere wijze uitwegen moeten worden gezocht. Al het mogelijke dient te worden gedaan om de produktie per ha te verhogen door eert uiter ste zorg voor de bodem en aan de teeltmaatregelen. Vooral voor kleinere bedrijven met relatief veel arbeid zullen systemen moeten worden ontwikkeld waarin deze arbeid zoveel mogelijk lonend kan worden gemaakt. Per gewas is zorgvuldig nagegaan waaraan de komende jaren aandacht zal moeten worden besteed. Hoge prioriteit zal moeten worden gegeven aan de verbetering van de kwa liteit van de produkten voor direkte konsumptie maar vooral ook als grondstof voor de verwerkende industrie. Het resistentie-onderzoek wordt steeds urgenter ten einde het gebruik van biociden nog verder te kunnen minimalise ren dan nu ieeds door middel van geleide ziektebestrijding het geval is. Versneld onderzoek naar optimaal gebruik van dierlijke mest is voor de akkerbouw en voor de intensieve veehouderij van groot belang. Door het steeds intensiever geworden bouwplan blijkt de bodemvruchtbaarheid en de algemene gezondheid van het oedrijf bedreigd te worden. Meer studie van deze samen hang is dan ook dringend gewenst. De akkerbouwers en het praktijkonderzoek staan hier voor vraagstukken met een hoge urgentie. Er zal meer inzicht gegeven moeten worden in de kritische beslissingsmomenten van het teeltproces. De Nederlandse akkerbouw staat in de wereld bovenaan met zijn produktieniveau en speelt zeker op het gebied van de zaaizaad- en pootgoedvoorziening ook kwalitatief een toonaangevende rol. Zij helpt zo ook indirekt mede aan de oplossing van het wereldvoedselvraagstuk. Het is dringend noodzakelijk dat ten behoeve van de verdere ontwikkeling van de sektor akkerbouw een slagvaardig apparaat voor onderzoek en voorlichting beschikbaar blijft; dit zijn vrij wel de enige beleidsinstrumenten waarbij deze sektor mo menteel baat heeft! VERWACHTE ONTWIKKELINGEN IN PERIODE 1975—1980 De verwachte ontwikkelingen voor de akkerbouwbedrij ven in de periode 19751980 zullen afhangen van het ant woord op de volgende vragen: Wat zijn de mogelijkheden en de beperkingen van een verdergaande intensivering van het grondgebruik; Wat zijn de mogelijkheden en de beperkingen om door het vergroten van de oppervlakte per man de produkti- viteit te verhoger Wat zijn de verdere mogelijkheden met betrekking tot de ontwikkeling van de produktiviteit. VERDERGAANDE INTENSIVERING, MOGELIJKHEDEN EN BEPERKINGEN De mogelijkheden tot verdergaande intensivering van het grondgebruik worden bepaald door de prijs-afzetmogelijk- heden voor de verschillende produkten inklusief de kapa- citeit van de verwerkende industrie, alsmede de vooruit gang op het terrein van de resistentieverdeling, de gewasbe schermingsmaatregelen en de bodem- en bemestingsvraag stukken. In het centraal en zuidwestelijk kleigebied en in het löss gebied nemen de suikerbieten circa 25 in van het akker- bouwareaal. Uit het oogpunt van vruchtwisseling zijn er in deze gebieden weinig mogelijkheden tot uitbreiding. Deze moeten meer gezocht worden in de Veenkoloniale- en zand gebieden en in het noordelijke kleigebied. Opvoering van het aandeel suikerbieten wordt in deze gebieden belemmerd door de stuifgevoeligheid van de grond of door verslemping, en door de opslag van aardappelplanten, die vooral in het open suikerbietengewas goed tot ontwikkeling kunnen ko men. Indien deze belemmeringen zouden kunnen worden weggenomen, dian is uitbreiding tot 150.000 ha mogelijk. Binnen het kader van de EEG-regelingen en als gevolg van de internationale suikersituatie is er in 1975/1976 ruim te voor 150.000 ha suikerbieten. Dit perspektief heeft ertoe geleid dat de Nederlandse akkerbouwer van 1973 tot 1975 het areaal heeft, uitgebreid van 116.000 ha tot 136.000 ha. Dit wil zeggen dat de suikerbieten 20 van het nationale bouwplan innemen. Nog niet te overzien valt in hoeverre de hier en elders opgevoerde suikerproduktie tot verzadiging van de wereldmarkt zal leiden. Voor Nederland zal daarom voorlopig uitgegaan moeten worden van een jaarlijkse op pervlakte suikerbieten van circrt 135.000 ha. In het centrale kleigebied neemt de teelt van consumptie aardappelen gemiddeld bijna 25 in van het areaal. Op een aantal bedrijven hier, maar ook in andere kleigebieden, wor den 1 op 3 aardappelen geteeld. Deze situatie kan op den Het uienareaal zal niet worden begrensd door technische teeltmogelijkheden, maar door afzet en prijsvooruitzichten. duur leiden tot achterblijvende fysieke hectare opbrengsten en kwaliteitsvermindering. De vruchtwisselingsproef „De Schreef" op jonge zeeklei in Oostelijk Flevoland geeft indi caties in die richting. Na in 1963 op hetzelfde niveau te zijn begonnen, is in de bouwplannen waarin aardappelen eens in de vier jaar op hetzelfde perceel worden verbouwd, de produktie ongeveer 5 lager in vergelijking met een zes- Jarige omloop van de aardappelen. Een driejarige aardappel rotatie geeft een lager* produktie van nog eens 5 Hierbij moet worden opgemerkt dat dit niet kan zijn veroorzaakt door moeheidsverschijnselen. De kwaliteitsverschillen in deze proef komen voornamelijk tot uiting in rhizoctonia- en schurftaantasting en in een minder goede knolvorm. In het' licht van de marktverwachtingen is er in de eerst komende jaren weinig ruimte voor uitbreiding van de pro- Juktie-omvang van aardappelen. Uitgaande van de situatie dat in de komende periode van 5 jj>ar circa 130.000 ha sui kerbieten, 80 a 90.000 ha consumptie-aardappelen (inklusief oootaardaopelen) en 70.0DC ha fabrieksaardappelen op het totale akkerbouwareaal van circa 670.000 ha zal worden geteeld, zal de graanteelt, met circa 300.000 ha inklusief snij mais, in het Nederlandse bouwplan een belangrijke plaats blijven innemen. Het areaal overige gewassen zal circa 60.000 ha bedragen. Dit aandeel is uit vruchtwisselingsoog- punt bezien te beperkt om veel invloed te hebben. Boven dien is dit grondgebruik vooral van betekenis voor een aan tal gespecialiseerde bedrijven met onder andere kontrakt- teelt van graszaad, en dergelijke. Na de uitbreiding van de graszaadteelt in de laatste jaren als gevolg van aantrekkelijke prijzen (tot ongeveer 20.000 ha in 1975 in Nederland) is de graszaadmarkt van enkele belangrijke soorten verzadigd geraakt, voornamelijk door de grote toeneming van de teelt in Denemarken. De daar door veroorzaakte lage graszaadprijzen zullen het areaal in ons land aanvankelijk onder druk zetten. De relatieve stij ging van het graanprijsniveau in Denemarken in de komende jaren kan deze ontwikkeling doen keren. Ook voor andere, veelal niet in prijs gegarandeerde, kleine gewassen treedt te veel marktrisico op om een belangrijk aandeel in het bouwplan te kunnen veroveren. Plaatselijk kunnen bepaalde gewassen als bruine en witte bonen in Zee land (circa 6000 ha) en koolzaad in Groningen (ongeveer 6000 ha) een plaats hebben in het bouwplan. Boven de weer- VERGADERDE OP 22 OKTOBER 1976 MET ALS BE LANGRIJKSTE ONDERWERP VAN BEHANDELING: Drs. P. C. Muntjewerf, adjunct-directeur van de Di rectie Akkerbouw en Tuinbouw wees er in zyn toe lichting op, dat het doel van een takvisie akkerbouw is om de verwachte ontwikkelingen in de bedrijfstak akkerbouw te rangschikken om daarmede bedrijfs leven en overheid enig houvast te geven bij het te voeren beleid. Zijn betoog vervolgend wees spreker op de lage man-grond-verhouding, welke geleid heeft tot een zodanige intensiteit van het bouwplan, dat ver dere opvoering welhaast niet mogelijk is. In de ko mende jaren valt daarom een toenemende grondhon- ger te verwachten met een opwaartse druk op de grondprijzen. Aangezien de bedrijfssanering niet blijkt te functioneren, zou misschien een selectiever grond beleid, waarvan inleider evenwel voor de komende jaren weinig verwachtte, soulaas kunnen bieden. Onder de gegeven omstandigheden zal de akkerbou wer zich bovenal moet richten op produktieverhogen- de maatregelen door cultuurtechnische maatregelen, zoals diepwoelen, uiterste zorg voor behoud en ver betering van de bodemvruchtbaarheid en optimalise ring van teeltmaatregelen. Voor de kleinere bedrijven zal aandacht geschonken worden aan kleinere me- chanisatievormen. De inleiding van de heer Muntjewerf werd gevolgd door een geanimeerde gedachtenwisseling met vele leden van de Raad, waarbij ook de opstelling van de consulentschappen en de opleiding van de medewer kers daarvan ter sprake kwamen. In grote lynen kon de Raad zich goed verenigen met de inhoud van de takvisie. BORGSTELLINGSFONDS- EN ONTWIKKELINGSAANGELEGENHEDEN Door de Provinciale Adviescommissie voor het Borg stellingsfonds en voor de Ontwikkelingsaangelegen heden van het O.- en S-fonds voor de Landbouw in Zeeland, werd in de vergadering van 22 oktober èèn B.F.-aanvraag toegewezen met een garantie van f 223.000,—. Voor de bijdrageregeling samenwerkingsverbanden werden 9 aanvragen toegewezen met een totale bij drage van 114.678, Voor de bijdrageregeling kleine ontwikkelingsprojec ten werd een aanvrage afgewezen. Voorts werd, in het kader van deze regeling, goedge keurd een project mengwoelen op een vijftal bedrij ven met een totale oppervlakte van 11.70 ha. gegeven oppervlakten van akkerbouwgewassen brengt circa 40.000 ha grove groenteteelten enige verruiming in het ge- wassensortiment. De marktomvang en -groei hiervan is in het algemeen echter, beperkt. Nieuwe akkerbouwgewassen met een 'duidelijke inkomens- bijdrage zijn in de komende vijf jaar niet te verwachten, wel kan in "Öe gemengd* gebieden de verbouw van snijmais nog verder tot ontwikkeling worden gebracht. Samenvattend wordt gekonkludeerd, dat op grond van de afzetmogelijkheden in de komende vijf jaar geen grote verschuivingen in de bouwplansamenstelling zijn te ver wachten en dat een inkomensverhoging niet in belangrijke mate door verdere intensivering van het bouwplan zal kun nen worden bereikt. Afgezien van de vraag of de marktsituatie al of niet be perkend zal blijken, zal toch in de komende jaren een nog verdergaande intensivering de volle aandacht vragen, gezien de feitelijke situatie met daarbij reeds gekonstateerde na delige gevolgen. I MOGELIJKHEDEN EN BEPERKINGEN OPPERVLAKTEVERGROTING PER MAN Gezien het verschil tussen de feitelijke oppervlakte per man diq op de akkerbouwbedrijven wordt gerealiseerd en de technische mogelijkheden, is een verdergaande oppervlakte- vergroting per man in de komende jaren zeker mogelijk. Bedrijfsekonomisch betekent deze mogelijkheid dat de be- werkingskosten per ha aanmerkelijk kunnen dalen, met name door de verlaging van de hoge arbeidskosten. Boven dien zal het schaaleffekt het inkomen gunstig beïnvloeden. Indien in de komende jaren de akkerbouwbedrijven zouden trachten een oppervlakte per man van gemiddeld 30 ha te realiseren, dan moeten de sociaal-ekonomische gevolgen niet worden onderschat. Uitgaande van de circa 14.500 ak kerbouwbedrijven met een oppervlakte kultuurgrond van 446.000 ha betekent een gemiddelde oppervlakte per man van 30 ha respektievelijk 150 sbe dat van de ruim 25.000 bedrijfshoofden en overige arbeidskrachtert meer dan 10.000 zouden moeten afvloeien, waarvan volgens ruwe schatting minimaal ongeveer de helft bedrijfshoofden. Vermoedelijk zal dit aantal hoger zijn, afhankelijk van* de vraag aan welke bedrijfsgrootten de vrijkomende grond wordt toegevoegd. De bedrijfsgroottestruktuur van veel akkerbouwbedrijven laat nog te wensen over. De verbetering ervan gaat zeer geleidelijk. Een versneld aanpassingsproces zal evenwel niet alleen sociaal-ekonomische gevolgen hebben (alternatieve werkgelegenheid, uitkeringen tot een bepaalde leeftijd, om scholing en dergelijke), maar roept tevens de vraag op hoe daarbij de noodzakelijke bedrijfsvergroting van de overblij vende bedrijven tot stand moet komen, met andere woor den of deze wel effektief is bij het huidige grondprijsniveau. Is dit niet het geval, dan zullen de maatschappelijke kosten van de oppervlaktevergroting ook op dit punt onder ogen moeten worden gezien, of zal een grondpolitiek noodzakelijk

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 8