Aspekten bij de uitzaai wintertarwe van Behandeling van aardappelen met „waterzakken" 7 uit te valleil dan bij een standdichtheid van 200 tarweplan- ten per m2. Een preciese zaai is belangrijk en zaai liever wat minder dan 250 tarwekorrels per m2 dan meer. BIJ (TE) VEEL ZAAIZAAD MOORDENDE CONCURRENTIE TUSSEN DE TARWEPLANTEN [TLKE tarweplant wil uitstoelen. Voor een goede uitstoe- ling en verdere ontwikkeling moet de kiemplant over voldoende standruimte kunnen beschikken en dit geldt uiteraard ook ten aanzien van het wortelstelsel. Bij traditio nele hoeveelheden zaaizaad van 150 tot 200 kg per ha kan de kiemplant het wegens de te geringe standruimte met als gevolg een sterke onderlinge concurrentie met buurplanten gemiddeld niet verder brengen dan tot 1,5 2 aren per plant. Bij deze concurrentie gaat het niet alleen om bodemvocht en chemische voedingsstoffen maar vooral ook om zonlicht; de groeiende tarweplanten staan teveel in eikaars schaduw en van de ii> de jeugd gevormde spruiten of anders gezegd zijscheuten sterven er veel af. De overgebleven spruiten groeien steil en slap omhoog (te weinig zonlicht: denk maar eens aan stevige lichtsprui- ten van pootgoed in vergelijking met slappe witte spruiten van in het donker gekiemde aardappelen). Van deze slapper opgroeiende halmen haalt een gedeelte niet de eindstreep en sommige slagen er nog net in een klei ne aar te produceren. Het is duidelijk dat bij deze moorden de concurrentie er een zwaar besmet infektiemilieu ontstaat voor de overblijvende planten. Verder spreekt het' voor zich dat zo'n slap gewas ook gemakkelijk(er) kan gaan legeren. Bij een zaaizaadhoeveelheid van rond 100 kg per ha is de laatste jaren proefondervindelijk vastgesteld dat er ruim 3 volwaardige aren per plant tot ontwikkeling komen. Dit houdt in dat er dan in vergelijking met traditionele hoeveel heden zaaizaad van 150 tot 200 kg per ha gemiddeld per tarweplant bijna twee keer zoveel spruiten uitgroeien tot een halm met een volwaardige aar. Bij deze grotere stand- ruimte per plant is de boven omschreven moordende con currentie tussen de tarweplanten onderling toC redelijke proporties teruggebracht en zijn de tarwehalmen steviger en ietsje korter. Bij deze gewasstruktuur kan het tarwege- was de voor een optimale korrelopbrengst nodige hogere stikstofbemesting toegediend in een gedeelde stikstofgift voor zich zonder legeringsrisico ten nutte maken. SAMENVATTING Bij een goed uitgevoerde teelttechniek schept de boer voor zijn gewas met betrekking tot haar kritieke groeistadia gunstige groeivoorwaarden. Bij het klaar maken van het zaaibed en het zaaien van wintertarwe dient vanaf het begin een gunstige gewastruktuur te worden nagestreefd, welke voor het verkrijgen van een optimale korrelopbrengst nodig is. Een preciese zaai is hierbij ondermeer vereist en aan een goede controle en afstelling van de zaaimachine kan in dit verband voor de komende uitzaai niet achteloos wor den voorbijgegaan. Voetzlekteverschljnselen op de witte stengelbasis; voetziek- ten doen éénstengelige planten eerder sneuvelen dan meer- stengelige planten. Verschil in zaaid lepte veroorzaakt een ongelijkmatige opkomst. ZAAIEN, KIEMING EN OPKOMST yOOR het verkrijgen van een regelmatige opkomst en gelijkmatig ontwikkelde kiemplanten dient de tarwe- teler zo mogelijk in niet meer dan één bewerking een voldoende fijn zaaibed klaar te leggen. Een gelijkmatige zaaidiepte met een goede verdeling van de graankorrels in de rij is punt één en daarbij verdient een betrekkelijk opper vlakkige zaai bij voorkeur niet dieper dan 2 cm aanbeveling. Op een regelmatig en voldoende fijn zaaibed kiemen de tarwekorrels gelijkmatig. Dit laatste geldt ook voor de in de bouwvoor aanwezige onkruidzaden. Voor het verkrijgen van het beoogde effekt bij de chemische onkruidbestrijding van duist en andere hardnekkige onkruiden is dit eveneens een juist uitgangspunt. Bij een betrekkelijk oppervlakkige zaai behoeft het kiem pje van de tarwekorrel in vergelijking met een diepere zaai „niet zo'n lange weg" af te leggen om zichtbaar te worden. De kiemplant komt derhalve minder uitgeput boven en het bladgroen, ook wel chlorophyl genoemd de fabriek die draait op zonne-energie gaat dan eerder funktioneren. Een betrekkelijk oppervlakkig gezaaide graankorrel heeft als kiemplant een kortere witte chlorophylvrije zone aan de stengelbasis dan een dieper gezaaide graankorrel (zie foto). Met betrekking tot de witte chlorophyl-vrije stengelbasis van de graanplant dient te worden opgemerkt dat naarmate deze witte zone korter is: a) er zich een betere tarweplant inclusief wortelstelsel, kan ontwikkelen, waardoor ook minder kiemplanten sneuve len. b) verwekkers van voetziekten minder ontwikkelingskan sen krijgen. PIJ wintertarwe evenals bij andere gewassen is de op brengst in belangrijke mate bepalend voor de renta biliteit. De boer, als plantenteler, dient er in dit verband op toq te zien dat het opbrengend vermogen van de tarwe, een verzameling individuele planten, zo goed mogelijk aan haar trekken komt. Met betrekking tot de kritieke groeistadia, die de tarweplant bij haar ontwikkeling vanaf het zaaien tot en met de oogst moet doorlopen, behoort de tarweteler te te streven naar een goed groeimilieu c.q. het scheppen van goede groeivoorwaarden. Het tarwegewas kan dan bij wijze van spreken zonder (al te veel) kleerscheuren de finish halen. In verband hiermee zal op enkele aspekten van de tarweteelt nader worden ingegaan. BASIS VOOR EEN GOEDE GEWASSTRUKTUUR gIJ goed vrijstaande planten kan het tarwe-gewas zich gunstig ontwikkelen. Bij het, onderzoek naar de stand dichtheid is naar gekomen dat niet meer dan 200 tarweplan ten per m2 wenselijk zijn. Bij een rijenafstand van 20 25 cm komt dit neer op 40 a 50 planten per meter rijlengte en bij een rijenafstand van 10 121/2 cm kom,' dit, neer op 20 25 planten per meter rijlengte. Het is in dit verband wel duidelijk dat een halvering van d& rijenafstand van 20 h 25 cm tot 10 h 12 y2 cm, waardoor de afstand tussen de tarwe planten in de rij twee keer zo groot wordt, zonder meer een goede zaak is. Uitgaande van een standdichtheid van 200 planten per m2 en rekening houdend met een veldopkomst van 80 dient men dan 250 tarwekorrels per m-' uit te zaaien. Noem in dit verband eens een monster uit het zaaizaad en laat N.A.K. of zaaizaadleverancier het duizendkorrelgewicht bepalen. Is het duizendkorrelgewicht 44 gram dan is 110 kg zaaizaad pef ha voldoende. Mocht na uitvoering van een goede zaai- techniek op een goed klaargelegd zaaibed blijken dat U min der dan de geplande zaaizaadhoeveelheid bent kwijtgeraakt dan is er nog geen reden tot ongerustheid. Bij onderzoek is immers ook gebleken dat bij een goede verdeling van de tarweplanten de uiteindelijke korrelopbrengst bij een stand dichtheid van 125 tot 150 planten per m2 niet lager hoeft Bij halvering van de rijenafstand zoals hier tot 11 cm krijgt het tarwegewa% een verzameling individuele planten, betere mogelijkheden voor haar groei en ontwikkeling. Ir. J. A. H. HAENEN. Naarmate dieper gezaaid zwakkere kiemplant met een mindere goede beworteling. De zwakke kiemplant met haar relatief lange witte stengelbasis is een gemakkelijk<re) prooi voor kiem schimmels en verwekkers van voetziekten Lelystad, Ir. C. D. VAN LOON. P.A. Wageningen, Ing. C. P. MEYERS. I.B.V.L Als gevolg van doorwas komen in een aantal consumptie- aardappelteeltgebieden in sommige partijen sterk glazige of reeds voze knollen voor. Dergelijke knollen kunnen vooral tijdens de eerste weken van de bewaarperiode overgaan in zgn. waterzakken. Vaak kan men deze waterzakken al bij het rooien aantreffen. Het ontstaan van deze waterzakken is een gevolg van een volledige onttrekking van zetmeel aan de knol. Dit kan reeds in de grond hebben plaats gevonden, door de nieuwe (doorwas) knollen. Echter ook tijdens de bewaring kan het laatste beetje zetmeel tengevolge van de ademhaling van de knol verdwijnen. Uiteindelijk blijft alleen de schil, gevuld met water over. Door de druk van de boven liggende aardappelen lopen de waterzakken gedeeltelijk leeg. In het knolvocht komen dikwijls reeds rottingsbacte riën voor, die de omliggende goede knollen kunnen aantas ten. Vooral beschadigde of ontvelde knollen kunnen snel tot rotting overgaan. Welke maatregelen zijn mogelijk? Teneinde problemen tengevolge van waterzakken zoveel mogelijk te vermijden, is het zaak te proberen de aardappelen zo snel mogelijk te drogen. Als het vocht dat uit de waterzakken loopt door de ventilatielucht wordt afgevoerd, neemt de kans op rotting van omliggende knollen sterk af. Snel drogen houdt in, dat langdurig moet worden geventileerd vanaf het moment dat de partij in de bewaarplaats komt. Een dergelijke werkwijze betekent wel, dat men op vrij aanzienlijke gewichtsverliezen moet rekenen, vooral als veel ontvelde knollen in de partij voorkomen. Men zal echter uit tweq kwaden de beste moe ten kiezen en dat lijkt in dit geval het vermijden van rot. Wanneer ventileren? Het drogend effect van ventileren is het grootst als de temperatuur van de ingeblazen lucht lager is dan die van de aardappelen. Verlaging van de tempera tuur van de knollen is bovendien gunstig om uitbreiding van rot te beperken. Bovendien neemt de ademhalingsintensiteit van de knollen af naarmate de temperatuur daalt, waardoor het ontstaan van nieuwe waterzakken wordt afgeremd. Als de temperatuur van de ventilatielucht enkele graden hoger is, dan die van de aardappelen, treedt alleen droging op bij een lage relatieve vochtigheid van de ingeblazen lucht. In deze tijd van het jaar zal een relatieve luchtvochtigheid van ruim onder de 100 vrijwel alleen overdag, bij zonnig weer voorkomen* Daar de temperatuur van de aardappelen in de bewaarplaats in het algemeen nog hoog is 15° C) zal men voorlopig een groot deel van het etmaal (avond, nacht en vroege ochtend) „drogend" kunnen ventileren. Ventileren overdag is alleen zinvol bij koud weer of bij helder zonnig weer. Uiteraard is het zaak om partijen met waterzakken regelmatig té controleren. Men kan met drogen stoppen zo dra de grond boven in de cel, op ca. 40 cm diepte, windt- droog aanvoelt. Provisorische opslag. Eell probleem apart vormen de pro visorisch opgeslagen aardappelen, die niet geventileerd kun nen worden. Als hierin waterzakken voorkomen, kan men een dergelijke partij het beste snel overbrengen naar een ruimte waar ventileren met veel lucht mogelijk is. Daar er dit jaar overal bewaarruimte leeg staat, is er waarschijn lijk wel ergens een geschikte plaats te vinden. Om het droogproces te versnellen kan men in zo'n geval een verwarmingsbron voor de ventilator plaatsen. Het is niet raadzaam om de buitenlucht meer dan 5° C op te war men, terwijl de temperatuur van de lucht die door de aard appelen wordt geblazen niet hoger mag zijn dan 22 23° C. Ondermeer met hel oog op kieming lijkt het aanbeveling te verdienen om dergelijke aardappelerl zodra ze droog zijn af te zetten.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 7