Voeding van melkvee met minimale hoeveelheden ruwvoer De voeding van het melkvee in de komende stalperiode I? jï! e 3 11 J. W. F. HIJINK Proefstation voor de Rundveehouderij IN 1976 hebben de weersomstandigheden in ons land beleid tot grote moeilijk- heden voor de rundveehouderij. Door de droogte was het moeilijk tijdens de weideperiode voldoende gras voor de koeien beschikbaar te hebben en ruwvoer winnen was er op veel bedrijven bijna helemaal niet meer bij. In zo'n jaar waarin weinig ruwvoer gewonnen is, wordt de vraag zeer urgent, met* welke hoeveelheid ruwvoer in het rantsoen minimaal kan worden volstaan zonder dat dit bij melk gevende dieren problemen geeft. KOE KAN NIET ZONDER RUWVOER Uit de literatuur blijkt dat bij enige verlaging van het aandeel ruwvoer in rantsoenen voor melkvee het vetgehalte van de melk iets gaat dalen. Gaat men de hoeveelheid ruwvoer in verhouding tot krachtvoer sterk verlagen, dan treedt bij een gegeven punt zelfs een sterke vetgehaltedaling op, terwijl dan ook de melkgift lager wordt. Bovendien kunnen dan spijsverterings- en gezondheidsstoor nissen optreden. Rantsoenen voor rundvee dienen dan ook voldoende ruwvoer met voldoende structuur te bevatten. Ruwvoe- ders als hooi en voordroogkuil leveren een goede structuurbijdrage. Als globale maatstaf wordt wel eens aangenomen dat 5 kg droge stof uit ruwvoer per dag vol doende zou zijn om moeilijkheden bij melkvee te voorkomen. VIJF KG DROGE STOF UIT RUWVOER NIET ALTIJD VOLDOENDE De vraag of 5 kg droge stof uit struc tuurhoudend ruwvoer voldoende is, heeft het PR in de jaren 19701973 onderzocht. Uit de eerste drie proeven bleek dat bij koeien die vanaf ca 4 weken vóór het kalven werden gevoerd met 5 kg droge stof per dier per dag uit ruwvoer, geen ernstige gezondheidsmoeilijkheden optra den. Bij enkele koeien werden na het af kalven krachtvoergiften verstrekt tot 15 a 16 kg, zodat het aandeel ruwvoer bij deze koeien ca 25 was. Het melkvetge halte was bij deze koeien wel vrij laag. Vervolgens werden 2 vergelijkende proe ven uitgevoerd waarbij één groep koeien 5 kg ds en een andere groep 10 kg ds per dier per dag uit voordroogkuil kon opne men. Tijdens de eerste 8 weken na het af kalven werd geen betrouwbaar verschil in melkgift waargenomen. Vanaf de derde week na het afkalven was het melkvetgehalte van de groep met weinig ruwvoer (5 kg ds) steeds 0,3 tot 0,5 lager dan dat van de groep met veel ruwvoer (10 kg ds) Bij de groep met weinig ruwvoer bestond toen het totale rantsoen op ds-basis gemiddeld voor ongeveer 30 uit ruwvoer. Om streeks de 4e week -na afkalven nam een aantal dieren die weinig ruwvoer kregen, het krachtvoer slecht op. Gezien deze resultaten kan geconclu deerd worden dat bij een ruwvoerper- centage van 30 de hoeveelheid ruwvoer te gering is om verlaging van het melk vetgehalte bij nieuwmelkte koeien te voorkomen en om bij hoogproduktieve dieren een goede krachtvoeropname te waarborgen. Het stengelige karakter van het ruwvoer speelt daarbij een belang rijke rol. Is het ruwvoer fijnstengelig of sterk verkleind, dan zal meer dan 30 ruwvoer nodig zijn. Is het ruwvoer zeer grof, zoals lang graszaadstro of tarwe- strot dan kan wellicht met 30 of wat minder ruwvoer worden volstaan. In het volgende overzicht wordt in verhoudings getallen een globale schatting van de structuurgevendheid (op basis van droge stof) weergegeven. Stro 1,1; hooi, kuil 1,0; snijmais 0,5; bietekoppen en-blad 0,2 en krachtvoer 0. STRUCTUUR VAN HET RUWVOER IS BELANGRIJK In het algemeen kan men wel stellen dat minimaal een derde van de totale hoeveelheid ds in het rantsoen uit struc- tuurgevend materiaal dient te bestaan. Het is dus onjuist te stellen dat 5 kg droge stof uit ruwvoer in alle omstandig heden voldoende zou zijn. Bestaat het rantsoen van een koe bijv. uit totaal 15 kg drogestof dan is 5 kg drogestof uit hooi of kuil wel voldoende (een derde). Twee kg drogestof uit kuil drie kg drogestof uit snijmais is qua structuur echter niet voldoende. (Immers 2 x 1,0 3 x 0,5 3,5). Voor voldoende structuur moet dan naast de 2 kg ds uit kuil min stens 6 kg ds uit snijmais verstrekt wor den (Zie tabel 1) Een rantsoen met 5 kg ds uit kuil (500 gzw in ds) en 10 kg ds uit krachtvoer (730 gzw in ds) is Voldoende voor 24 kg melk met 4 vet. Wat de structuurge vendheid betreft voldoet dit rantsoen dan nog net aan de eisen. Een koe met 30 kg melk heeft meer krachtvoer nodig en dientengevolge ook meer ruwvoer. Een gift van 5 kg ds uit kuil en 12 kg ds 13,5 kg) uit kracht voer is qua voederwaarde wel voldoende voor 30 kg melk, doch qua structuurge vendheid is het een grensgeval {Immers het ruwvoeraandeel is minder dan Het vetgehalte zal lager zijn en de kans op stoornissen is aanwezig. Geeft men in dit geval 6 kg ds uit goede voordroogkuil en 11,5 kg ds uit krachtvoer dan wordt tevens aan de structuureis voldaan. Nu moeten we bedenken dat bij groepsvoe- dering niet alle koeien evenveel ruwvoer opnemen. De één neemt dus meer en de ander minder op dan het gemiddelde. Om geen moeilijkheden te krijgen met de dieren die het minste opnemen zal men daarom gemiddeld 7 kg structuurgevende droge stof aan deze nieuwmelkte koeien moeten voeren. BESCHIKBAAR RUWVOER GOED VER DELEN PER DIERSOORT Het ruwvoerprobleem op de bedrijven is vooral dit jaar zeer verschillend. Som migen hebben meer dan 7 kg ds uit gras- landprodukten per gve per staldag. Dan zijn er in feite wat de voeding betreft geen problemen. Nieuwmelkte dieren kunnen dan minimaal 7 kg ds uit kuil of Hooi krijgen en daarnaast wel meer dan 12 kg krachtvoer zonder dat zich ten aan zien van gezondheid en prodtlktie moei lijkheden behoeven voor te doen. Zeer veel bedrijven hebben het echter veel moeilijker Neem bijvoorbeeld een bedrijf met 40 hoofdzakelijk in het voorjaar afkalvende melkkoeien en vaarzen en dat daarvoor in totaal 36 000 kg drogestof uit voordroog kuil in voorraad is. Dit is per koestaldag gemiddeld 5 kg drogestof. Door een goede verdeling van dit ruwvoer per diersoort is het dan toch nog mogelijk om aan koeien in de eerste 3 maanden van de lactatie 7 kg drogestof per dag te ver strekken. Aan de oudmelkte dieren moet dan 4 kg drogestof en aan de droogstaan de dieren 3 kg drogestof uit voordroog kuil gegeven worden. In de eerste 6 we ken van de droogstand dient bovendien ca 5 kg krachtvoer te worden gegeven. De laatste 2 Weken van de droogstand kan al wat meer ruwvoer worden ver strekt om een goede overgang omstreeks het afkalven te bewerkstelligen. Een voorwaarde bij deze toediening van ruw voer is dat de diergroepen van elkaar zijn gescheiden (droogstaande groep, nieuwmelkte groep). In een igrupstal is dat geen probleem en ook in een lig- boxenstal kunnen daartoe meestal wel de nodige voorzieningen worden getrof fen. WEINIG RUWVOER, MAAR WEL VEEL STRO Als op een bedrijf wel veel stro aanwe zig Is maar bijlvoorbeeld gemiddeld slechts 2 kg drogestof uit graslandproduikten per koestaldag dan verdient het aanbeveling de dieren in de eerste drie maanden van de lactatie ca 5 kg ds uit graslandproduk- ten te verstrekken met nog ca 1 kg ds uit stro. Oudmelkte dieren moeten dan gezet worden op een rantsoen van stro kracht voer, evenals de droogstaande dieren. Uit onderzoek dat momenteel plaats vindt komen aanwijzingen dat het in een ligboxenstai mogelijk is produkties van 20 tot 25 kg te halen op een rantsoen van tarwestro en krachtvoer. Uit de ervarin gen op een grupstal komt naar voren dat een rantsoen van gerstestro krachtvoer voor nieuwmelkte koeien af en toe moei lijkheden geeft. Bepaalde koeien hebben èn een lage stro-opnamen èn vreten het krachtvoer slecht (pensstoornissen), on danks het driemaal daags krachtvoer verstrekken. Mogelijk speelt het wel of niet los lopen van de koeien hierbij een rol. Samengevat kan men zeggen dat het beschikbare goede ruwvoer zoveel mo gelijk voor nieuwmelkte dieren gereser veerd dient te worden en dat men er voor moet zorgen dat het rantsoen van alle koeien voor minstens een derde deel uit structuurhoudend ruwvoer bestaat DE CONSULENTSCHAPPEN VOOR DE RUNDVEEHOUDERIJ EN AKKERBOUW IN NOORD-BRABANT De voorraad wintervoer is door de zéér droge zomer erg krap, bovendien is de stalperiode veel langer dan normaal. Hierdoor zullen bij de voeding van het vee verschillende problemen naar voren komen. In rantsoenen met meer dan 5 kg struktuurgevende droge stof, waarin een belangrijke hoeveelheid stro voorkomt moeten vooral de hoog-produktieve koeien zéér veel krachtvoer opnemen. In rantsoenen met minder dan 5 kg struktuurgevende droge stof zal de maximale produktie maar ca. 20 kg melk kunnen bedragen, omdat de maximale krachtvoer- gift beperkt moet zijn, Bij het voorgaand is er van uitgegaan, dat ca van het totale droge stof rantsoen moet bestaan uit struktuur- gevend materiaal. Wordt hieraan niet voldaan dan mag men voederstoornissen en lage vetgehalten verwachten. Uit het voorgaande zal duidelijk zijn, dat de hoogproduk tieve koeien minimaal 5 a 6 kg struktuurgevende droge stof uit ruwvoer nodig hebben om gezond te blijven. Laag-produktieve en droogstaande koeien kunnen met respectievelijk 3 a 5 en 2 a, 3 kg struktuurgevende droge stof volstaan. Uiteraard aangevuld met 46 kg kracht voer afhankelijk van de kwaliteit ruwvoer. De minimale behoefte aan struktuurhoudend ruwvoer voor jongvee is ca. V2 kg struktuurgevende droge stof per 100 kg lichaamsgewicht. Jongvee ouder dan 4 maanden kan dus met 12 kg droge stof uit ruwvoer volstaan aangevuld met 14 kg» krachtvoer afhankelijk van leeftijd en kwa liteit ruwvoer. VORMING VAN PRODUKTIEGROEPEN IS NOODZAKELIJK! Uit oogpunt van krachtvoer-opname en efficiënte ruw- voerverdeling aan de verschillende groepen koeien is vor ming van produktiegroepen een goede en praktische oplos sing. Hiermee kunnen de hoog-produktieve koeien extra krachtvoer opnemen aan het voerhek en kan tevens het weinig ruwvoer béter over de totale koppel koeien worden verdeeld. Het heeft tevens voordelen om grote hoeveelheden krachtvoer b.v. meer dan 10 kg per dier per dag in minstens 3 keren te verstrekken. De droogstaande koeien en het jong- Tabel 1: Rantsoenen voor bedrijven met méér dan 5 kg struktuurgevende droge stof 00 .•o •g ÓJ 00 CD kg melk dr. st. 10 15 20 25 30 kg e.r. voer kg A-krachtvoer 5 2 6 8 10 12 14 4 4 5 7 9 11 13 3 6 4 6 8 10 12 14* 2 8 4 6 8 10 12 14* 1 10 3 5 7 9 11 13 5 10 1 3 5 7 9 11 3 3 10 3 5 7 9 11 13 2 5 10 2 4 6 8 11 13 1 7 10 2 4 6 8 10 12 8 10 2 4 6 8 10 12 5 15 1 1 3 5 8 10 12 2 3 15 2 4 6 8 10 12 1 5 15 1 3 5 7 10 12 7 15 1 3 5 7 9 11 3 20 1 1 3 5 7 9 11 2 2 20 1 2 4 6 8 10 1 4 20 1 3 5 7 9 11 5 20 Bietenloof- kuil 2 4 6 8 10 5 25 3 5 7 9 11 13* Stoppel i knollen 6 30 3 5 7 9 11 13 Deze krachtvoer-gift is aan de hoge kant in verband met weinig struktuur. dr. st. droogstaand melkvee. vee kunnen beperkt worden gevoerd en daardoor komt meer ruwvoer beschikbaar voor de hoog-produktieve koeien. Door deze maatregelen uit te voeren is ook bij een krappe ruwvoerpositie een belangrijk hogere melkproduktie haal baar en zullen de koeien beter gezond blijven. Groepsindeling is vrijwel in alle ligboxenstallen mogelijk. In de vastzetstallen kan bovenstaande zonder problemen worden uitgevoerd. Het is zinvol om dit nu te bekijken en maatregelen te nemen. Tabel II: Rantsoenen voor bedrijven met minder dan 5 kg struktuurhoudende droge stof. kg voordr. kg snijmais kg stro kuil 50 26 dr. st. 10 15 20 kg e.r. kg A-krachtvoer kr. voer 6 6 8 10 12 4 3 5 7 9 11 3 5 4 6 8 10 2 7 4 6 8 10 1 8 4 6 7 10 10 3 5 9 9 5 5 5 7 9 11 4 10 1 3 5 7 9 3 15 Bletenloof- kuil 1 3 4 6 8 4 25 3 5 7 9 3 3 25 2 4 6 8 2 4 25 Stoppel knollen vers 2 4 6 8 5 30 3 5 7 9 Vervangingsmogelijkheden: 5 kg voordroogkuil 50 d.s. door 3 kg hooi. 5 kg snijmais 26 d.s. door 7 kg snijmais zonder kolf. 3 kg A-brok (650120) door 2 kg droge pulp 1 kg e.r. brok <610—300). 1 kg kraohtvoer door 4 kg bierborstel. Indien u bovenstaande adviezen en maatregelen zo goed mogelijk toepast kunnen veel problemen worden voorkomen en kan met weinig ruwvoer toch een redelijke melkproduk tie worden gerealiseerd. 0

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 11