VERGADERING HOOFDBESTUUR 9Czlm OP 4 OKTOBER 1976 Unie van Waterschappen Interimnota (Oud-innchtingswet): beheer landelijk gebied onderbelicht 4 ÜEN overeenkomst moet volgens de wet voldoen aan 4 vereisten: 1. toestemming; 2. bekwaamheid; 3. een bepaald voorwerp en 4. een geoorloofde oorzaak. Wanneer er dwaling, dwang, bedrog of handelingsonbe kwaamheid in het spel is levert dat een grond voor ver nietigbaar verklaring van de overeenkomst op. Wanneer er iets niet in orde is met het vereiste van een bepaald voorwerp of de geoorloofde oorzaak is de overeenkomst van rechtswege nietig. Uit al deze begrippen willen wij er één wat nader bespreken en dat is de toestemming. En dan nog wel een uitwerking daarvan n.l. de vraag of de toestemming wel overeenkomt met de wil. Wij zitten dan op het terrein van de zgn. wilsgebreken. Er is spra ke van een wilsgebrek als men wel een overeenkomst heeft afgesloten maar dat men daar in feite niet achter staat. De meest bekende gevallen doen zich voor in ge val van krankzinnigheid, dronkenschap maar ook behoort daartoe de mogelijkheid van vergissen of dat men elkaar niet goed heeft begrepen. De kernvraag is nu waar het bij de uitleg van een overeenkomst op aan komt: op de verklaring of op de wil. VROEGER werd (door de H.R.) de opvatting gehuldigd dat de wil doorslaggevend is. Later wijzigde dit standpunt in de overtuiging dat de verklaring doorslag gevend moet zijn. Beide opvattingen gaven niet altijd een bevredigende oplossing. Zoals zo vaak in het leven werd toen min of meer voor de middenweg gekozen. Zo ontstond de vertrouwenstheorie. Deze theorie gaat uit van de verklaring waarop een redelijk mens meent te kunnen afgaan. Op deze theorie heeft in de loop der jaren de rechtspraak verder voortgebouwd. In 1959 bijvoorbeeld deed zich het geval voor van een boer die spoken zag. Hij verkocht daarom zijn boerderij. Toen de boer later tot de konklusie gekomen was dat spoken niet bestaan wilde hij de koop ongedaan maken. De Hoge Raad stelde echter de koper in het gelijk op grond van het feit dat de goede trouw vereist dat de koper bescherming verdient. Een duidelijke uitwerking van de vertrouwenstheorie derhalve. Zo zijn er nog tal van min of meer beroemde kwesties te noemen die er toe bijgedragen hebben dat de vertrouwenstheorie de heersende heer is geworden. Het laat zich raden dat in de praktijk de problemen daarmee niet opgelost zijn. Het gaat namelijk steeds om een beoordeling van de omstandigheden. Dat wil nog wel eens ontaarden in een verlies - nietes - spelletje. Vaak zijn er echter, afhankelijk van de soort van de overeenkomst, meer beoordelingskriteria. Gaat het bijv. om een koopovereenkomst dan moet ook beoordeeld worden of partijen hebben voldaan aan hun verplichtin gen die specifiek uit de koopovereenkomst voortvloeien. RIT in het kort welke problemen er kunnen ontstaan wanneer verklaring en wil niet overeenkomen. In het begin hebben we nog een aantal vereisten genoemd die ieder voor zich hun eigen problemen mee kunnen nemen. Het beste advies bij deze geschillen is nog steeds: gebruik je gezond verstand. Want U weet: wie strijdt om een koe... En dat is een waarheid als een koe. OGGEL. (Vervolg van eerste pagina) LANDBOUWBEGROTING HE landbouwbegroting 76/77 was door de Z.L.M.-voor- zitter niet al te -gunstig ontvangen. „Als je de infla tie en de toedeling aan niet-primaire landbouwtaken in beschouwing neemt kun je slechts constateren dat de stijging van landbouwuitgaven duidelijk achterblijft bij de totale rijksbegroting", zo stelde de heer Luteijn. Er wordt een stijging voor de bedrijfsontwikkeling van 11 aangekondigd, maar als je gaat rekenen kom je tot de slotsom dat er zeker 15 nodig is om het niveau te handhaven. Het streven om in ruilverkavelingsverband 160.000 ha in stemming te brengen (t/m 1978) noemde de Z^L.M.-voorzitter „een illusie". Wat de technische voorlichting betreft al er, naast de reeds voorgenomen vermindering van 15 plaatsen, nog een extra inkrimping van 9 plaatsen plaatsvinden. „Dat is voor ons niet meer acceptabel", zo was de reactie. Ir Lu teijn zag verder weinig heil in de rijksgroepsregeling oudere zelfstandigen (R.O.Z). „Daar zijn veel te veel voorwaarden aan verbonden om aan te kunnen slaan". Het vooruitschuiven van een minimum inkomens rege ling greep de ZJLJM.-voorzitter aan om nog eens te be nadrukken dat het inkomen in de landbouw „inderdaad in de eerste plaats uit het markt- en prijsbeleid moet komen. Bijzonder scherp reageerde de heer Luteijn op het besluit de beloofde pachtnota niet meer uit te brengen: „Het is een slechte zaak dat op deze wijze het voorkeursrecht van de pachter niet duidelijk voorop gesteld blijft worden door dit mede in het licht te willen stellen van het voorkeursrecht van anderen. Want dat zal de bedoeling zijn. „De kleine fiscale verbeteringen" noemde de heer Luteijn „zonder veel invloed op de totale problematiek". Lichtpuntje is daarin dat de commissie Hofstra nu toch ecf.it met (inte- r m)resultaten gaat komen, aldus de Z.L.M.-voorzitter tot slot van zijn openingswoord. KOERS 1980 IVE eerder dit jaar uitgekomen struktuurnota voor de Zeeuwse Landbouw „Koers 1980" werd van een na dere toelichting voorzien door de H.I.D. voor de Be drijfsontwikkeling in Zeeland dr ir C. W C. van Beekom. De heer Van Beekom vertelde dat „Koers 1980" in feite een geactualiseerde „Landbouw in stroomversnelling" is (nota 70-75). De heer Van Beekom beperkte zich in zijn toelichting tot enkele hoofdpunten. Hij wees daarbij in de eerste plaats op de grote betekenis van de Zeeuwse landbouw voor de werkgelegenheid. In zijn totaliteit be treft dat zo'n 18.000 arbeidsplaatsen of in procenten uit gedrukt 34 van de werkgelegenheid. Wat de rentabiliteit van de akker bouwbedrijven be treft vertelde de heer Van Beekom dat vooral de bedrij ven kleiner dan 20 ha een moeilijke toekomst tegemoet gaan. Een belangrijk punt in de Zeeuwse landbouw is de teeltbegeleiding. „Daar kan wat aan gedaan worden", al dus de heer Van Beekom, die met name voor de achter blijvende suikerbietenopbrengst de volle aandacht vroeg. Ook aan de bodemvruchtbaarheid kan nog wel het een en ander verbeterd worden. Als laatste belangrijk punt voor de Zeeuwse akkerbouw noemde de heer Van Beekom de samenwerking: „Daar liggen de mogelijkheden". Hoewel „de fruittelers schuil dreigen te gaan achter hun windschermen" zijn ze beslist bij de tijd. Zonder meer kan aan de produktiekant gesproken worden van een moderne opzet De zwakke kant is de afzet. Alleen een nieuwe krachtige opzet kan daarin verbetering bren gen. Bij de melkveehouderij is het juist andersom. Hier zit de afzet goed, maar blijft de produktie achter in ver gelijking tot de rest van het land. De algemene conclusie van het rapport is, al dus de heer Van Beekom, dat het er donker uitziet voor de kleinste bedrijven. De middengroepen zullen heel wat moeten doen aan samenwerking, teeltbegeleiding en bo demvruchtbaarheid. De grotere bedrijven houden een re delijke toekomst, maar moeten de vinger wel aan de pols houden. Het Hoofdbestuur wijdde een uitvoerige diskussie aan het rapport, dat zij kwalificeerde als „een nuttig stuk en een feitelijke steun voor het beleid". Ondanks de goede berichten over de fruitteelt onderkende het Hoofdbestuur wel, dat er in de toekomst een spanning zal gaan ont staan tussen vernieuwing §n produktie. De afzetkant van deze sektor kwalificeerde de vergadering als inder daad onvoldoende: „Men moet niet wachten tot de wal het schip gaat keren", aldus het Z.L.M.-bestuur. Over de kleinere akkerbouwbedrijven zei het Hoofd bestuur de indruk te hebben dat velen „het toch nog schijnen te fiksen"- Wel werd daarbij een relatie gelegd met „part-timers". Volgens de heer Van Beekom is dit laatste moejlijk „hard" te maken, maar „het heeft wel de neiging toe te nemen". Tot slot van de bespreking vertelde ir Luteijn dat er binnenkort een landboUwschapsnota te verwachten is op het landbouwpolitieke vlak: „we zullen Koers 1980 er dan zeker bij nodig hebben". Het Hoofdbestuur tenslotte verzocht aan de heer Van Beekom alle waardering over te brengen aan zijn mede werkers die bij de totstandkoming van het rapport be trokken zijn geweest. (N.B.: Voor diegenen die belang stelling hebben voor „Koers 1980" wende men zich tot het sekretariaat van de ZTJM.). INTERIMNOTA LANDINRICHTING AROTE bezwaren had het Z.L.M -hoofdbestuur tegen de voorgestelde ontwikkelingen in de interimnota landinrichting. De kritiek richtte zich met name tegen een aantal concrete punten. Zo vond het Hoofdbestuur dat de beheers'gébieden te ruim worden voorgesteld; „Dat is sociaal niet aanvaardbaar en staat een voldoende dy namische ontwikkeling van de landbouw in de weg". Ook het meer afstemmen van de ruilverkavelingen op de ruimtelijke ordening kon geen genade vinden. „De landbouw moet door kunnen gaan en niet hoeven te wachten op de streek- en bestemmingsplannen", aldus de vergadering. Een ander negatief punt is de vaagheid tus sen ruilverkaveling en landinrichting. Op deze wijze zal er geen enkele ruilverkavelingsaanvraag meer gehono reerd worden, omdat er altijd wel argumenten te vinden zijn die pleitten voor landinrichting. (De opstelling in de nota ten aanzien van de verwerving van grond werd vanuit het Hoofdbestuur „vrijwel nationalisatie" genoemd: „Een fundamenteel recht wordt hierdoor aangetast" Tenslotte richtte zich de kritiek op de „vage financiële onderbouw". De algemene conclusie was dan ook dat het Z.-LM.-be stuur vond dat „we ermee moeten stoppen nog meer belangen in te leveren". Zoals het nu ligt moet de nota dan ook afgewezen worden, omdat de daarin aangegeven richting beslist niet in het belang is van de landbouw. „We zullen ons harder opstellen en nee verkopen", aldus het Hoofdbestuur van de Z.L.M. AKKERBOUW AFSCHOON er al heel wat aardappels gerooid zijn, vlotten de werkzaamheden met de overgebleven per celen op het ogenblik minder goed. De regen, die een heel jaar verstek liet gaan, gooit nu wat de oogstwerk- zaamheden betreft toch wel wat roet in het eten, aldus de heer A. J. G Doeleman in zijn akkerbouwoverzicht. Het betreft hier vooral de perce len op de zwaardere grond. De aardappels zijn hier het langst door blijven 'groeien. Zoals overal dit jaar lopen de opbrengsten sterk uiteen, maar gemiddeld zal er zo'n 25 tot 30 ton per ha worden ge oogst in het Zuid-Westen. Dat is toch wel zo'n 20 onder de gemiddelde opbrengst van de laatste jaren. Maar op zwaardere grond worden ho gere opbrengsten gehaald. Daar heeft het gewas de droogte beter kunnen door staan. De prijs is nog steeds hoog, maar is vergeleken met enige tijd geleden toch duidelijk gezakt. Eén van de redenen hiervoor zijn de meevallende opbrengsten in andere gebieden van Nederland. Maar ook de aktiviteiten van de handel die nogal wat aardappels importeert, heeft invloed op de prijsvorming gehad Ook met de suikerbietenoogst, die in volle gang is, blij ken de opbrengsten sterk uiteen te lopen Tijdens de droogteperiode waren de suikergehaltes gemiddeld nogal hoog, nu het echter overal is gaan regenen en er weer groeiaktiviteit in de bieten is gekomen, is het suikerge halte, sterk 'gedaald, en ligt het gemiddelde op veel be drijven niet boven de 15,5 Dit lage gehalte is er mo gelijk de reden van dat de animo van de telers om nu te leveren, sterk is afgenomen, Hierdoor kampen sommige fabrieken met een aanvoertekort, waardoor ze niet op volle kapaciteit kunnen draaien. Dit in tegenstelling met de z.g. voorlevering, toen er wel veel aangevoerd werd. De pootgoedprijzen zijn gestegen tot een welhaast on gekende hoogte. Maar het is voor de pootgoedteler niet allemaal goud dat blinkt, want bij de nakontrole blijkt dat verschillende partijen sterk tegenvallen. Heel wat IVE betekenis van de waterschapzorg voor inrichting en beheer van het landelijk gebied is in de interimnota Landinrichtingswet onderbelicht gebleven. De betrok kenheid van de waterschappen bij het landinrichtings- gebeuren is daardoor onvoldoende onderkend. Dit zegt de Unie van Waterschappen in haar advies aan de regering over de interimnota Landinrichtingswet. De Unie is dit voorjaar naast een aantal andere instan ties door de regering om advies gevraagd Zij meent dat de beperkte visie van de interimnota op de waterschaps- zorg kan worden verklaard door het feit dat-de eigen lijke inrichtingsproblematiek in de interimnota nog on voldoende is uitgewerkt. Het vraagstuk van de afweging van landbouwbelangen van natuur- en landschap heeft teveel de nadruk gekregen. Hoewel de Unie het gewicht van dit vraagstuk volledig erkent en de pogingen om dit tot een oplossing te brengen gaarne positief wil be naderen, meent zij toch- dat de interimngta hiermee slechts aan een deel van het landinrichtingsprobleem is toegekomen. De verwachting wordt uitgesproken dat de Nota'Lan delijke Gebieden met de daadbij behorende struktuur- schets voor het landelijk gebied, en het struktuursche- ma voor de landinrichting, die thans worden voorbereid, wel van een bredere optiek blijk zullen geven. Er dient dan wel een terugkoppeling vanuit deze beleidsnota's naar de te ontwerpen landinrichtingswet plaats te vin den. LANDINRICHTING EN RUIMTELIJKE ORDENING Ook in de beschouwingen over de relatie tussen land inrichting en ruimtelijke ordening wordt naar de mening van de Unie in de interimnota te weinig recht gedaan aan de feitelijke inrichtingsproblematiek. De interimnota gaat te ver in de koppeling van landinrichtingsplannen aan de ruimtelijke ordeningsplannen. Indien uit een oog punt van landinrichting de uitvoering van landinrich- t ngsmaatregelen nodig is, moeten er geen formele be letselen tot uitvoering van landinrichtingsprojecten ge legen kunnen zijn in het afwezig zijn van een (actueel) streekplan of bestemmingsplan. Een uiteenzetting over de praktische mogelijkheden om tijdig uitvoering te kunnen geven aan een landin richtingsplan wordt in de interimnota gemist. Er wordt aangedrongen op adequate coördinatie-strukturen en mogelijkheden om gerezen conflicten tot een oplossing te brengen. Een spilfunktie van Gedeputeerde Staten hier bij wordt zinvol geacht. AANKOOP EN BEHEER Voor de waterschappen is het van groot belang dat het beheer dat na de inrichting feitelijk wordt beoogd, tijdig bekend is. De beheersplannen dienen in een zo vroeg mogelijk stadium op taf ei te komen. De landinrichtings wet zou hieromtrent bepalingen moeten inhouden- De eventuele introduktie van een voorkeursrecht voor de Stichting Beheer Landbouwgronden zal de eigen verant woordelijkheden en bevoegdheden van de waterschap pen terzake van de verwerving van gronden voor wa terstaatswerken niet mogen doorkruisen. Bestuurlijke betrokkenheid. De wederkerige relatie tussen waterschapszorg en landinrichting rechtvaardigt een bestuurlijke betrokkenheid van de waterschappen bij het landinrichtingsgebeuren, zowel op nationaal (Cen trale Landinrichtingscommissie) als regionaal niveau Landinrichtingscommissie) I

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 4