Het vochtgehalte van
C.L.O.-mengvoeders
PRINCESSEBONENPRAAT
Knolselderij
na de droogte
9
Vochtgehalte
Tot de controle die het C.L.O.-Instituut voor de Vee
voeding „De Schothorst" op de kwaliteit van de meng
voeders bij de coöperaties uitoefent, behoort ook een re
gelmatig onderzoek op het vochtgehalte. Indien meng
voeders meer dan 13 vocht bevatten, neemt de kans
op schimmelvorming, ranzig worden van vetten en het
ontstaan van broei sterk toe. De houdbaarheid wordt dan
nadelig beïnvloed. Als de samenstelling van het meng
voeder bekend is, kan het te verwachten vochtgehalte
worden berekend uit de gemiddelde gehaltecijfers, die
voor iedere grondstof in de voederwaardetabel van het
Centraal Veevoerbureau zijn vermeld. De berekende voe-
derwaarde van het mengsel, die men op de label vindt,
is ook hierop gebaseerd.
Verschillen tussen werkelijk en berekend
In de praktijk kan het werkelijke vochtgehalte, dat bij
analyse wordt gevonden, nogal eens afwijken van het be
rekende gehalte, doordat de vochtgehaltes van het me
rendeel van de gebruikte grondstoffen hoger of lager zijn
dan het gemiddeld gehaltecijfer volgens de veevoeder
tabel. Ook kan tijdens het fabricageproces extra water
(stoom) worden toegevoegd of vocht worden onttrokken
als gevolg van het malen en/of persen. Om een inzicht
te geven in de vochtgehaltecijfers van de C.L.O.-meng
voeders geven wij in onderstaande tabel de uitkomsten
van het onderzoek van mengvoedermonsters, waarbij zo
wel 't berekende als fret bepaalde vochtgehalte zijn aan
gegeven. De cijfers hebben betrekking op de periode
juli 1974januari 1976, dus op een periode van by na
twee jaren.
rundvee varkens pluimvee
157 156 21
gem. berek. gehalte 11.7 12.8 11.7
gem. bepaald gehalte 11.0 11.9 11.1
Een gemiddeld vochtgehalte ('bepaald) van 11.4
buitengewoon goed te noemen.
is
Bij analyse bleek het vochtgehalte van de onderzochte
monsters gemiddeld 0.8 lager te zijn, dan was bere
kend.
Hierbij dient dan wel te worden opgemerkt, dat de
meeste monsters waren gepelleteerd; slechts 29 van de
334 onderzochte monsters waren dit niet. Van deze meel-
voeders was het geanalyseerde vochtgehalte gemiddeld
0.45 lager dan was berekend. Het lijkt er dus op, dat
een belangrijk deel van het vochtverlies bij de produktie
van mengvoer optreedt bij het persen.
Tijdens de verzending naar het Rijkslandbouwproef
station te Maastricht kunnen sommige monsters enigs
zins indrogen, doordat de gebruikte monsterzakjes niet
volledig volledig lucht- en dampdicht zijn. Het was niet
onmogelijk dat hierdoor de lage vochtgehaltes zijn ont
staan. Deze mogelijkheid werd nader onderzocht. Daar
toe werd een aantal monsters zowel in de gebruikelijke
monsterzakjes als in dikke plastic potjes met een goed
afsluitend schroefdeksel naar het RLPS gezonden voor
een vochtbepaling. De monsters bleken in beide verpak
kingen gemiddeld evenveel vocht te bevatten. De gecon
stateerde lage vochtgehaltes kunnen dus niet aan indro
gen van de monsters worden toegeschreven.
Vochtgehalte en voederwaarde
Een lager vochtgehalte dan het berekende betekent dat
de voederwaarde per kg mengvoeder overeenkomstig ho
ger is geweest. Over alle monsters gerekend lag het
bepaalde vochtgehalte 0.8 lager dan het berekende
m.a.w. de gebruikers van deze voeders hebben gemid
deld ook 0.8 meer voederwaerde ontvangen dan op
de berekende samenstelling was aangegeven. In geld uit
gedrukt betekent dit een meerwaarde per 100 kg meng
voeder van ca 0,40. Het lijkt ons van belang dat de vee
houders hiervan wel op de hoogte word engebracht. Zou
het niet dienstig zijn, dat veevoeders van diverse her
komst min of meer regelmatig op vochtgehalte worden
onderzocht?
De princessebonen die de laatste weken zijn geoogst
in de Brabantse Westhoek waren over het algemeen van
een goede kwaliteit. Wel trad hier en daar, in meerdere
of mindere mate, het zogenaamde bonenvirus No. 2 op.
Dit is een virus dat door de gladiolen wordt verspreid,
ofschoon deze plant er weinig last van heeft. Normaal
heeft de princesseboon er ook een behoorlijke resisten
tie tegen, maar de droogte heeft ook hierbij weer parten
gespeeld.
De natuur is grillig, vooral bij de bonenteelt. Een teler
laat hier zien hoe veelbelovend het stro er bij stond toen
de zelfrijdende plukmachine het veld inkwam. Maar door
het droge en warme weer waren de peulzettingen boven
aan de plant niet meer tot ontwikkeling gekomen. De op
brengst viel tegen, er kwam niet meer af dan zeven ton
per ha. Zo is het helaas dit jaar bij de meesten. Het zijn
juist de, uitschieters die dan stamtafelpraat worden.
Consulentschap voor de
tuinbouw te Goes,
Ing F. VAiDER.
Het ziet er nu naar uit, dat aan de ongekende lange
ddroogteperiode een eind is gekomen We kunnen nu
enigszins de balans opmaken en de gevolgen overzien,
Ook wat betreft het gewas knolselderij is een en ander
niet ongestoord voorbij gegaan. Het is nu belangrijk om
na te gaan, wat er nog gedaan kan worden om de groei
van het gewas te bevorderen.
GOEDE START
De omstandigheden waren aanvankelijk vrij gunstig
voor de knolselderij. De structuur van de grond was
zeer goed. De planten waren op tijd beschikbaar en de
kwaliteit ervan was in de meest gevallen goed. Ook
waren er voldoende planten. Wel was het weer vrij
schraal en droog, waardoor in enkele gevallen nogal
wat wegval van planten heeft plaats gevonden.
Toch zijn er ook verschillende partijen planten ge
weest, waarvan de kwaliteit beslist onvoldoende was.
Als men klaar staat om te gaan planten komt men er
niet gemakkelijk toe om zo'n slechte partij planten te
weigeren. Dit benadrukt nog weer eens de noodzaak, dat
de teler van te voren gaat kijken bij de plantenkweker.
Hij kan dan zien wat voor planten hij kan verwachten
en eventueel tijdig maatregelen nemen.
Ook bleek onder deze droge omstandigheden, dat de
grondbewerking een belangrijke rol speelt. Vroeg klaar
leggen van de grond en ze dan gesloten laten liggen
bleek ook nu weer op de meeste percelen de beste me-
thodde te zijn. Alleen op de zwaardere gronden was het
niet mogelijk om de bovenlaag gesloten te houden, om
dat het nooit regende De grond 'bleef daardoor korrelig
liggen, waardoor deze sterk ging uitdrogen Achteraf
gezien was het op d'e soort grond beter geweest om
de grond vlak voor het planten los te maken.
INSECTEN
De knolselderijplanten werden reeds vroeg belaagd
door bladluizen. Diverse soorten kon men er op vinden,
o.a. ook wel veel perzikbladluis. Hiertegen is veel ge
spoten. Het resultaat tijdens de hete periodes was dik
wijls gering. In augustus waren er praktisch geen luizen
meer te vinden.
Veel schade is aangericht door aardrupsen. Deze insec
ten kwamen in alle gewassen voor. Ze vreten vooral
aan de ondergrondse plantendelen. Bij knolselderij
knaagden ze in het begin aan de bladstengels, dus boven
de grond. Daardoor was het te verwachten, dat door
bespuiting een bestrijding mogelijk was.
In praktisch alle gevallen bleek het resultaat echter
onvoldoende te zijn. Ook het strooien van Abate-korrels
had weinig effekt. De rupsen aten blijkbaar liever van
de planten dan van de korrels. Op enkele percelen is
daardoor een sterke wegval van planten geweest. Op vee]
percelen zijn nu, begin septemeber, nog steeds aardrup
sen aktief. Ze vreten nu aan de knolletjes.
ONTWIKKELING
Al met al is tot nu toe de ontwikkeling van de
planten sterk geremd. Op de meeste percelen is nog
nauwelijks de grond bedekt. Het blad blijft zeer kort
en beperkt.
Ondergronds valt de toestand echter niet tegen. De
beworteling is over het algemeen goed en de wortels
zien er gezond uit. Dit in tegenstelling tot vorig jaar
omstreeks deze tijd, toen veel inwendige verbruining
voor kwam. Toen waren daardoor veel wortels afgestor
ven.
Ook de knolvorming komt, zij het enigszins langzaam
op gang Gezien de matige bladontwikkeling valt de
grootte van de knol dikwijls niet tegen. Knolselderij is
een sterk gewas, dat ondanks veel tegenslagen steeds het
hoofd 'boven water blijft houden. Het heeft een groot
herstellingsvermogen. Omdat het een laat gewas is
heeft het ook nog tijd beschikbaar om te groeien.
Naar onze mening hebben daorom planten die nu
nog gezond zijn, nog steeds de mogelijkheid om een
goed opbrengst te geven. Veel zal daarbij uiteraard af
hangen van het weer in september en oktober. Nu het
op de meeste plaatsen van betekenis geregend heeft is
voor het laatste deel van de teelt en hoopgevende stap
gezet.
Het selder ijmozaïekvlrus veroorzaakt ernstige groei rem
ming. Rechts aangetaste planten. Tussen de bogen afge
dekte planten die niet door luizen besmet zijn. Deze foto
i begin oktober genomen.
VERZORGING
peïl uize n g^apTaeoomaot ijopwdiHpae neou
Het blijft daarom noodzakelijk om het gewas goed te
verzorgen. Nu de grond vochtiger is, wordt de kans op
het optreden van bladvlekkenziekte groter. Ook in sep
tember kan deze ziekte nog volop optreden. Het blijft
dus noodzakelijk om b.v. elke veertien dagen hiertegen
een bespuiting uit te voeren.
Hetzelfde geldt voor 't optreden van wantsen Ook
deze kunnen in september nog ernstige schade aanrich
ten. Regelmatige bespuiting blijft noodzakelijk.
Gezien de droge weersomstandigheden tot nu toe, is er
dit jaar kans op het optreden van boriumgebrek. Het
kan daarom goed zijn, om ook in september nog een
keer een bespuiting met Maneltra-Borium uit te voeren.
Zoals bekend is kan dit gemengd worden met Maneb-tin.
Ook de overbemesting met stikstof moet nog onder de
De groei van de knolselderij is ver achter, ver
geleken bij andere jaren. Er is echter nog steeds
kans dat een deel van die achterstand ingehaald
kan worden. Dit hangt af van het weer in sep
tember en oktober.
Het blijft daarom noodzakelijk om de nodige
zorg aan het gewas te besteden. Dit geldt de be
strijding van de bladvlekkenziekte en de wantsen.
Ook een bespuiting met borium kan nog nuttig
zijn.
Verder is het goed om na te gaan of er nog een
overbemesting met stikstof gegeven moet worden.
Als we willen dat het gewas nog een redelijke
cpbrengst levert, moet het ook de nodige voe
dingsstoffen beschikbaar hebben.
He grootste probleem is dit jaar weer het sel-
derijvirus. Waar dit in grote mate voorkomt, moet
met een flinke opbrengstderving rekening worden
gehouden
loupe genomen woren. Normaal wordt begin september
de laatste keer stikstof gegeven. De vraag komt nu op,
of dat dit jaar ook moet gebeuren. De verwachting is
n.l. dat er nog veel van de stikstof di evan de zomer
gegeven is in de grond aanwezig is.
Als we er echter van uitgaan, dat het gewas nog een
normale opbrengst kan geven, moet er ook de normale
hoeveelheid aan voedingsstoffen gegeven worden. Het
is te verwachten, dat de eerder gegeven hoeveelheden
stikstof, voorzover ze niet door de planten zijn opge
nomen, nog in de grond aanwezig zijn.
Men moet dus de totaal gegeven hoeveelheid stikstof
uitrekenen om te kunnen nagaan of er nog een overbe
mesting gegeven moet worden. Door de goede structuur
van de grond zal er meer stikstof door de grond gele
verd kunnen worden Daarom zal in de meeste gevallen
een totale gift van ongeveer 200 kg zuivere N per ha
voldoende zijn.
VIRUS
Uit het bovenstaande blijkt, dat we wat 'betreft de
groeimogelijkheden van knolselderij nog tamelijk op
timistisch zijn. Dit geldt echter niet, wanneer het ge
was aangetast is door het selderijmozaïekvirus.
Dit virus komt dit jaar op veel percelen in behoorlij
ke mate voor. Begin augustus breidde deze ziekte zich
snel uit. Uit de ervaring van voorgaande jaren blijkt,
dat een vroege aantasting bijna altijd resulteert in een
ernstige opbrengstderving.
Zoals bekend wordt dit virus door bladluizen overge
bracht. Dit overbrengen gebeurt op hetzelfde moment
dat de luis in het blad prikt Dit gaat zo snel, dat met
bestrijding van de luis de besmetting niet is te voorko
men.
Deze zomer is ideaal geweest voor de ontwikkeling
van de luizen. De luizen die in juni massaal aanwezig
waren, zullen echter het virus niet verspreid hebben, de
gevolgen zouden dan vroeger zichtbaar geweest moeten
zijn. Bovendien zouden dan nu all eplanten ziek moe
ten zijn, omdat toen overal veel luis voorkwam.
Dit jaar is de ziekte meer verspreid dan andere ja
ren. In alle gebieden komt het voor. Dit kan veroor
zaakt zijn door het feit, dat we dit jaar veel droog, win
derig weer gehad hebben. Daardoor zijn de vliegende
luizen over grote afstanden verplaatst.
Het blijkt dit jaar opnieuw, dat het selderijmozaïkvi-
rus een blijvende bedreiging vormt voor de teelt van
knolselderij. Er is geen afdoende bestrijding mogelijk.
Alleen het telen van resistente rassen zal het antwoord
kunnen zijn. Dit vergt echter nog heel wat jaren
kweekwerk.