Ruwvoer of krachtvoer aankopen?
Voederwaarde
ruwvoer 1976
Schapenkalender
C. R. DRENTHE
H. KATOEN
Uit voorlopige ramingen is inmiddels wel gebleken dat de voorraad ruwvoer voor de
winterperiode ver beneden normaal is gebleven. Het zal voor velen dan ook geen ge
makkelijke stalperiode worden. Maar het heeft geen zin om hierdoor in paniek te raken
en maar lukraak ruwvoer te kopen ongeacht de prijs.
Om een antwoord te vinden op de vraag,
wat we nu het beste kunnen doen, ruwvoer
of krachtvoer aankopen zullen we eerst de
volgende punten onder de loupe> moeten ne
men:
hoeveel struktuurgevend voer hebben we
minstens nodig, om de koeien gezond de
winter door te krijgen?
hoe groot; is de voorraad ruwvoer die we
per stuks grootvee beschikbaar hebben?
hoe is de prijsverhouding tussen ruwvoer
en krachtvoer?
HOEVEEL RUWVOER IS ER MINSTENS
NODIG?
Een koe kan niet zonder ruwvoer. Om de
spijsverteringsprocessen in de voormagen
goed te laten verlopen heeft het dier struk
tuurgevend voedsel nodig. Hooi, voordroog-
kuil en stro zijn hiervoor de meest aange
wezen ruwvoeders.
Nu is de laatste jaren uit verschillende
proeven gebleken dat we met het ruwvoer
kunnen zakken tot 5 kg drogestof per koe
per dag en voor vaarzen tot ca. 4 kg droge
stof. De rest van het rantsoen kan dan uit
krachtvoer bestaan zonder dat dit nadelige
gevolgen voor de gezondheid van het vee
behoeft te hebben.
Wel moeten we hierbij nog het volgende
opmerken:
dat de genoemde 5 kg ds de onderste
grens is;
dat we dieren met een hoge melkproduk-
tie beter iets meer kunnen geven;
de ruwvoergift zo goed mogelijk tussen
morgen en avond verdeeld moet worden;
in de gaten houden dat de dieren elkaar
aan het voorhek zq weinig mogelijk ver
dringen;
dat niet alle ruwvoeders evenveel struk-
tuurhoudend zijn. Van snijmais, stoppel-
HOEVEEL RUWVOER IS BESCHIKBAAR?
Een rantsoen van enkel stro aangevuld
met krachtvoer geeft de mogelijkheid om het
jongvee de winter door te krijgen.
Door nu de beschikbare droge stof te de
len door het berekende aantal gve, weten
we hoeveel kg ds er over de stalperiode per
stuks grootvee aanwezig is.
In vorenstaande hebben we gezien dat we
Het heeft geen zin om in paniek lukraak ruwvoer aan te kopen, ongeacht
de prijs.
knollen, suikerbietenblad en erwtenloof minstens 5 kg per gve per staldag moeten
hebben. Als we nu uilj veiligheidsoverweging
niet 5 maar 6 kg ds aanhouden, dan betekent
is ongeveer dubbel zoveel droge stof
nodig als van hooi, terwijl bietenstaartjes
en aardappelvezels zo goed als geen aan
deel in de struktuurgevendheid hebben.
Bij hooi, voordroogkuil en stro moeten we
dusi minstens 5 kg ds per stuks grootvee per
dag beschikbaar hebben.
Hebben we slechts 3 kg ds uit deze pro-
dukten beschikbaar dan is daarnaast nog 4°
kg ds uitt snijmais e.d. nodig.
dit dus, dat we over een stalperiode van 180 nog aantrekkelijk is.
dagen 1100 kg droge stof per stuks grootvee
minstens beschikbaar moeten hebben.
Als deze berekening is uitgevoerd en er
is gevonden dat per stuks grootvee beschik
baar is:
01100 kg ds, dan zult u in ieder geval tot
1100 kg ds struktuurvoer moeten aankopen,
zonder dat u teveel naar de prijs kunt kijken;
11001800 kg ds, in dit traject hebt u de
keuze uit aankoop van.ruwvoer of kracht
voer en het gaat er nu om op de prijsver
houding tussen deze twee te letten;
1800 en meer kg ds, ruwvoeraankopen heeft
geen zin.
In het traject van 1100 tot 1800 kg ds
hebt u de keuze uit ruwvoer of krachtvoer.
Het is nu echter uitkijken, dat u voor het
ruwvoer niet onnodig te veel betaalt, en u
achteraf tot de conclusie komt dat kracht
voer voordeliger was geweest.
Daarom zijn in onderstaande tabel de be
dragen vermeld, die u voor de ruwvoeders
kunt betalen bij verschillende krachtvoer-
prijzen.
Er is reeds rekening gehouden met nor
male voerverliezen. Bij produkten die nog
ingekuild moeten worden is ook rekening
gehouden met de inkuilverliezen maar niet
met de kosten voor arbeid en plastiek. Hier
mee kunt u bij aankoop van deze produkten
rekening houden en hiervoor een bedrag in
mindering brengen. Een moeilijk punt blijft,
voor de gewassen die meestal per ha wor
den verkocht, de opbrengstschatting per ha.
Globaal kunnen we dit jaar ongeveer reke
nen met 20 ton suikerbietenblad, ingekuild
ongeveer 15 ton, voor snijmais ca. 40 ton
per ha, helaas- zijn er verschillende percelen
mais die dit jaar lager zullen uitkomen. Een
redelijke snede raaigras zal ongeveer* 15 ton
opbrengen.
Met behulp van onderstaande tabe; kunt
u dus nagaan tot welke prijs aankoop van
ruwvoer bij verschillende krachtvoerprijzen,
Bij een prijs per 100 kg A brok van
Hiervoor moeten we de reeds aanwezige voervoorraad opnemen en een schatting
maken van de opbrengsten van de snijmais en de stoppelgewassen.
ha hooi
ha voordroogkuil
ha snijmais
ha suikerbietenblad
ha stoppelgewassen
ton stro (850 kg ds pef ton)
iii
iblad
i Qcon
3.500 kg ds
3.000 kg ds
10.000 kg ds
3.200 kg ds
2.500 kg ds
kg ds
kg ds
kg ds
kg ds
kg ds
kg ds
totaal beschikbaar
kg ds
Veestapel (omrekening naar grootvee-eenheden)
st. melkkoeien
st. dr. jongvee boven 2 jaar
st. jongvee van 12 jaar
st. jongvee van 01 jaar
1,0
0,7
0,5
0,3 -
totaal aantal gve
Per 1000 kg
44,—
46,—
ƒ48,—
ƒ50,—
52,—
gras (vers)
52,—
55,—
57,—
59,—
62,—
hooi
228,—
240,—
252,—
260,—
272,—
voordroogkuil
168,
177,
185,
191,
200,—
natte graskuil
68,
72,
75,
78,
81,—
graszaaihooi
136,
144,
151,
156,
163,—
gerstestro
106,—
111.
117,
121,
126,
haverstro
99,—
104,
109,
113,
118,
roggestro
81,
85,
90,
93.
97.
tarwestro
74,
78,—
82,—
85,—
88,—
bladkool (vers)
48,—
51,—
53,—
55,—
58,—
stoppelknollen (vers)
37,—
39,—
41,
42,—
44,—
snijmais (ingekuild)
91,
96,—
100,
104,—
108,—
snijmais (vers gehakseld)
78,
82,—
87,
90,—
94,—
suikerbietenkoppen blad (ingekuild)
51,
54,—
56,—
58,—
61.
suikerbietenkoppen blad (vers)
37,—
39,—
41,
43,—
45,
suikerbietenblad (ingekuild)
45,—
47,—
49,
51,
53,
suikerbietenblad (vers)
28,—
30,—
31,
32,
34,—
erwtenloof
44,—
47,—
49,—
51,
53,—
bonenloof
36.—
38,—
40,—
42,—
44,—
bietenstaartjes
27,—
29,—
30,—
31,
33,—
bierbostel
80,—
84,—
88,—
91,
95,—
aardappelen
102,—
108,—
113,
117,
122,—
patatmix
85,—
90,—
94,
97,—
102,—
droge pulp
402,—
423,—
444,
458,—
479,—
grasbrok (gem.)
337,—
355,—
372,—
384,—
402,—
luzernebrok (gem.)
283,—
298,—
313,—
323,—
338,O
snijmaisbrok
320,—
337,—
254,—
365,—
382,—
Uit het eerste overzicht van de resultaten van het
ruwvoederonderzoek, verricht door het Bedrijfslabora-
torium te Oosterbeek blijkt dat de gemiddelde voeder-
waarde van voordroogkuïlen afwijkt van voorgaande
jaren. Het gehalte aan voedernorm ruw eiwit is duide
lijk hoger, terwijl de zetmeelwaarde gemiddeld iets la
ger ligt. Het grondgehalte en de ammoniakfraktie liggen
gemiddeld hoger. Deze gegevens wijzen op een wissel
vallig be:ld en dit betekent dat hier en daar minder
goede v: ardrccgkuiïen liggen. De variatie in de voeder-
waarde is groter dan in voorgaande jaren.
Het volgende staatje geeft een beeld van de gemid
delde voederwaarde van de eerste duizenden onderzoch
te voordroogkuilen (dus kuilen met meer dan 35 pro
cent droge stof) van drie achtereenvolgende jaren.
Aantal onderzochte
Prikdatum 6/9 5/9 12 /8
Oogstjaar 1974 1975 1976
monsters 4706 4931 2362
droge stof in gr/kg 505 520 533
ruwe celstof in gr/kg 243 248 244
ruw as in gr/kg 120 122 133
ruw eiwit in gr/kg 167 169 184
Prfkdatum
voedernorm ruw
eiwit in gr/kg 119 119 136
zetmeelwaarde 537 528 518
zw/vre-verhouding 4,6 4,4 3,8
Ammoniak-fraktie 8,2 7,2 8,6
Ofschoon de prikdatum van 1976 ruim drie weken
eerder ligt dan in voorgaande jaren en er dus minder
monsters onderzocht zijn, geven de gemiddelden een
duidelijk afwijkend beeld. De ervaring leert dat de
eerste resultaten de jaartendens van de vroege partijen
al vrij duidelijk aangeven.
De jaartendens is als volgt:
Het ruwe celstofgehalte ligt op een gelijk niveau als
voorgaande jaren, terwijl het ruw asgehalte iets hoger
ligt (dus meer grond) Dit resulteert in een gemiddeld
lagere zetmeelwaarde. Het ruw eiwitgehalte en bijgevolg
ook het voedernorm ruw eiwitgehalte liggen nogal ho
ger dan voorgaande jaren. Dit houdt in dat de eiwit/zet-
meelwaarde-ver[h>ouding duidelijk nauwer is dan in
voorgaande jaren. Eén en ander hangt samen met het
feit dat de groei dit jaar mede als gevolg van de
zware nachtvorsten in april laat op gang kwam, ter
wijl toch op de normale tijd werd gemaaid. Tijdens het
inkuilen was het regenachtig, donker weer, waardoor
de veIdper?ode langer was dan normaal. Deze omstan
digheden werken een'hogere ammoniakfraktie in de hand.
De belangstelling voor het ruwvoederonderzoek is zeer
goed en de inzending van monsters beweegt zich op het
zelfde niveau als voorgaande jaren.
Nu de dekperiode weer aanbreekt, is het nuttig de
aandacht op enkele belangrijke punten te vestigen. Een
goed uitgevoerde voorbereiding voor een gezonde fok-
kudde biedt de beste kans op mooie, gezonde lammeren.
Het verdient derhalve aanbeveling, zorgvuldig te werk
te gaan en- vooral aan de volgende punten te denken:
voorzover de schapen in de afgelopen zomer nog niet
tegen luizen en teken zijn gewassen moet dat nu ge
beuren;
de hoeven moeten zorgvuldig worden nagekeken en
zonodig worden opgeknapt; snij lange tenen, omge
krulde hoornranden en losse en brokkelige hoornde-
len weg;
oude dieren of dieren met gebreken moeten uit de
fokkudde worden verwijderd.
Na het uitvoeren van deze handelingen, dient men de
aandacht te richten op de voedingstoestand van de ooien.
Deze dient goed op peil te zijn alVorens die ram wordt
toegelaten. Vooral op jong, eiwitrijk gras komen de scha
pen in groeiende conditie, hetgeen de vruchtbaarheid
ten goede komt. Een met stikstof bemest weiland, dat in
augustus werd vrijgemaakt, levert in september voldoen
de jong gras, tenminste in normale jaren.
De dektijd. Het tijdstip waarop de ram bij de kudde
wordt toegelaten moet met de nodige zorg worden be
paald. De dracht van het schaap, die op 5 dagen na 5
maanden duurt, moet :'n Verband met de grasgroei goed
in het oog worden gehouden. Op Texel wordt de ram, als
gevolg van het vrij late begin van de grasgroei in het
voorjaar, pas na 20 oktober bij de ooien toegelaten. Wil
men met het oog op de goede prijzen van de eerste zuig-
lammeren graag vroege lammeren hebben, dan moet de
ram vanzelfsprekend eerder bij de fokooien worden ge
bracht. Daardoor ontstaat natuurlijk wel een zeer ge
spreide lammertijd, die in het voorjaar gedurende een
lange tijd veel extra werk met zich meebrengt.
Als Vroege lammeren, zogenaamde paaslammeren,
worden gewenst, dan kan men overgaan op „Creepfee-
ding"- Deze methode maakt de zuiglammeren door mid
del van bijvoeding met krachtvoer slachtrijp.
De bronsttijd. De bronsttijd van het schaap loopt van
september tot en met januari. Als de ram voortijdig
wordt toegelaten zal in september een klein aantal ooien
worden gedekt. De overige volgen in oktober of novem
ber. Bij toelating van de ram 'n oktober wordt een
kortere lammertijd bereikt. Bovendien Is bekend, dat
de vruchtbaarheid van de ooien beter is op het hoogte
punt van de brenstperiode (oktober november), zodat
meer lammeren kunnen worden verkregen. De dekram
moet zo zorgvuldig mogelijk worden gekozen. Koop de
ram bij een vertrouwd adres' en voorkom daardoor be
smettelijke ziekten. Na aankoop van de ram moeten de
volgende voorzorgsmaatregelen worden getroffen:
voorkom, dat de ram tijdens het transport kan wor
den besmet door contact met andere schapen;
zorg voor het opknappen en ontsmetten van de hoe
ven in verband met het gevaar van rotkreupel:
was het dier met een insectendodende vloeistof vóór,
toelating bij de ooien en voorkom daarmede schurft
en luizen;
let tijdens de dektijd scherp op om mogelijke on
vruchtbaarheid van de ram, kenbaar door het ..te
rugkomen" van gedekte ooien.