Italiaans raaigras als groenvoergewas op de
vroege akkerbouwstoppels
Het doodspuiten van pootaardappelenloof
LANDBOUWSCHAP
Informatie
keuze L.E.I.
-bedrijven
Zeker is dit het geval bij inzaaien onder droge omstandigheden.
Voor een vlotte ontwikkeling en een goede opbrengst is 300-400
kg. k.a.s./ha. beslist nodig. Het is het overwegen waard, maar
er moet eerst veel regen vallen!
DE SPEC. VOEDERVOORZIENING, Ing. J. G. A. Mies.
C.A.R. - Zevenbergen.
In de huidige situatie lijkt het zowel voor de akkerbouwer als de
veehouder aantrekkelijk om de vroeg vrijkomende stoppels
zoals van conservenerwten, tuinbonen, uien en zomergerst te
benutten voor een groenvoergewas. Doordat deze gewassen dit
jaar vroeger het veld ruimen dan normaal, kan door inzaai van
Italiaans raaigras tot begin augustus nog dit najaar een mooie
opbrengst van Italiaans raaigras worden geoogst wat een
financieel voordeel kan zijn voor de akkerbouw.
Anderzijds is en wordt vanwege de huidige droogte op de vee
houderijbedrijven vrijwel geen ruwvoer gewonnen, zodat hier
veel vraag naar zal zijn. Er moet echter wel eerst vrij veel regen
vallen alvorens met sukses kan worden ingezaaid.
ITALIAANS RAAI- EN WESTERWOLDS RAAIGRAS.
Het bovengrondse gewas kan een bruto opbrengst geven van ca.
20.000 kg. vers gras met 2.400 kg. d.s., 1.400 kg. Z.W. en 300
kg. v.r.e. wat een voederwaardeprijs heeft van ca. 7001-/ha:_
De stoppel plus beworteling is voor de akkerbouwer welkom als
organische stofvoorziening van de grond. De opbrengst van
deze grasgewassen weegt ecflïer"niet 'op tegen eventuele op
brengsten van nateelten zoals stamslabonen, spinazie en
dergelijke.
TEELT VAN ITALIAANS- EN
RAAIGRAS ALS STOPPELGEWAS.
WESTERWOLDS
De opbrengst is afhankelijk van de zaaitijd. Tot eind juli kan
het beste Italiaans raaigras - tetra ploïd worden ingezaaid. Eind
juli tot begin augustus heeft het westerwolds raaigras de
voorkeur.
Zaaizaadhoeveelheid: Ital. raaigras r tetraploïd plm. 40 kg/ha.
westerwolds - landras plm. 50 kg/ha.
Voorbeen goede opkomst is 2 3 cm. diep zaaien op een
rijenafstand van 22 cm. van doorslaggevend belang.
Kan de akkerbouwer misschien nog bijdragen aande
verbetering van de ruwvoederposttle op de veebedrijven?
In de afgelopen week gehouden openbare vergadering van het
Landbouwschap; heeft men o.a. het onderwerp over de keuze
van L.E.I.-bedrijven,ter tafel gebracht.
In het verband van de L.E.I.-berekeningen betreffende
bedrijfsuitkomsten in de landbouw rijzen nogal eens vragen
over de keuze van bedrijven die voor deze berekeningen de
gegevens leveren. De vraag is daarbij vooral of de in het kader
van de uitgangspunten gekozen bedrijven voor de categoriën in
de onderhavige gebieden voldoende representatief zijn. Het
vorige jaar is in Goes een bespreking gehouden naar aanleiding
van door de werkgroepen uit die Bevelanden opgestelde
berekeningen over de rentabiliteit van akkerbouwbedrijven, bij
welke gelegenheid over dit vraagstuk met enkele
vertegenwoordigers van het L.E.I. uitvoerig is gediscussieerd.
De keuze van bedrijven voor het L.E.I.-boekhoudnet binnen de
daarbij gestelde normen, geschiedt in opzet steekproefsgewijs
en dus geheel onwillekeurig. Het probleem is echter dat een
aantal ondernemers van bedrijven die in de steekproef vallen,
niet bereid of in staat zijn om aan het boekhoudnet deel te
nemen. In het kiezen van bedrijven die de „weigeraars" moeten
vervapgen kan ongewild een zekere selectie tot stand komen.
Dit moet worden voorkomen en het is daarom noodzakelijk dat
vervangende bedrijven worden gekozen die op controleerbare
punten, zoAjs ligging, bedrijfsomvang, samenstelling en
intensiteit van de produktie e.d. zoveel mogelijk gelijk zijn aan
de bedrijven van de oorspronkelijke steekproef. De Heer Dr». J.
de Veer van het L JE.I. heeft er in toegestemd dat terzake van de
werkwijze voor het kiezen van bedrijven voor het boekhoudnet
„over de schouder wordt meegekeken".
Dit betekent niet dat er „Keuze-commissies" komen. De
objectiviteit van de keuze met onpartijdige beoordeling moeten
voorop staan. Het inschakelen van keuze-commissies zou slechts
kunnen worden overwogen, wanneer zou zijn aangetoond dat de
representativiteit van de aan het boekhoudnet deelnemende
bedrijven hierdoor zou worden verbeterd. Overigens moet er
rekening mee worden gehouden dat aan de tnei-telling
ontleende gegevens van individuele bedrijven, die bij de
bedrijfskeuze worden gebruikt, vertrouwelijk zijn en niet aan
derden mogen worden verstrekt. De heer de Veer heeft
voorgesteld om door het bedrijfsleven aangewezen personen de
gelegenheid te bieden zich bij het L.E.I. tot in detail op de
hoogte te laten stellen van de gevolgde werkwijze en van de
praktfiche uitvoering van de bedrijfskeuze. Dit kan geschieden
op basis van anonieme gegevens, omdat persoonsgegevens en
adressen van de bij de bedrijfskeuze betrokken bedrijven pas uit
het materiaal gelicht worden, nadat het bedrijf is aangewezen
om benaderd te worden voor deelname. Door de
vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zal derhalve de wijze
beoordeeld kunnen worden waarop het L.E.I. op basis van
onpersoonlijke gegevens de bedrijfskeuze in eerste en volgende
instanties verricht.
De Hoofdafdelingen Akkerbouw en Veehouderij hebben met
deze informatie-vorm ingestemd. Met name met het oog op de
aanwijzing van personen aan wie de informatie zal worden
verstrekt, is deze aangelegenheid ook voorgelegd aan de 3
Centrale Landbouw Organisaties. Hierbij zijn drie personen
genoe die voortkomen uit de akkerbouw-sector en drie personen
uit de melkveehouderij-sector, te weten de heren:
Ir.J.J.Bom te Colijnsplaat
L. Dekkers te Nieuw-Vossemeer
J.L.Hospers te Nieuw Zwinderen
J. Bouwknegt te Havelte
j. Huisman te Olteterp
P.J. Verhoef te Barwoutswaarder
(akkerbouw)
(akkerbouw)
(akkerbouw)
(veehouderij)
(veehouderij)
(veehouderij)
In het bijzonder met het oog op de rapportering terzake van de
vérkregen informatie wordt het gewenst geacht om aan het
gezelschap een of twee personen van het secretariaat van het
Landbouwschap toe te voegen.
♦•CONSULENTSCHAPPEN IN ALGEMENE DIENST VOOR
PLANTENZIEKTEN EN ONKRUIDBESTRDDING
WAGENINGEN
Met het doel een besmetting van pootaardappelen met
virusziekten zoveel mogelijk tegen te gaan, worden door de
N.A.K. jaarlijks zogenaamde rooidata vastgesteld. Op deze
data moeten de pootaardappelen gerooid zijn of moet het loof
volledig zijn vernietigd. Naarmate het pootgoed van een hogere
klasse is, zal de rooidatum op een vroeger tijdstip vallen. Voor
elke klasse pootgoed wordt een rooidatum vastgesteld. In de
meeste gevallen wordt voor deze rooidatum het loof vernietigd,
inplaats van de aardappelen te rooien. Aan de vernietiging van
het loof worden hoge eisen gesteld. Het loof moet volledig zijn
afgestorven of mechanisch zijn verwijderd.
Na het doodspuiten kunnen nieuwe spruiten ontstaan. De
nieuwe spruiten zijn erg aantrekkelijk voor bladluizen en deze
kunnen dan weer opnieuw virusziekten overbrengen. Gewassen
die een sterke neiging tot het vormen van nieuwe spruiten
hebben of een tweede groei vertonen, dienen daarom zo spoedig
mogelijk na het doodspuiten gerooid te worden. Wanneer dit
niet mogelijk is, zal het gewas nog een extra bespuiting met een
doodspuitmiddel gegeven moeten worden.
Het is gebleken dat met alleen doodspuiten, het moeilijk is het
loof van een normaal ontwikkeld, gezond pootgoedgewas
volledig dood te krijgen. Meestal zijn twee of soms drie
bespuitingen noodzakelijk. Bij dergelijke gewassen worden ook
goede resultaten verkregen door het loof eerst met een
loofklapper of op een andere wijze voor een groot deel te
verwijderen en daarna te spuiten. Hiermede kan één bespuiting
worden bespaard.
Wanneer het gewas echter door Phytophthora is verzwakt
dienen deze loofverwijderingen geen aanbeveling. De
voorbehandeling zal vooral bij natte weersomstandigheden de
kans op knol-infectie Kunnen doen toenemen. In dit geval, maar
öok wanneer het gewas reeds over de sterkste groei heen is, kan
meestal met één bespuiting worden volstaan.
De resultaten van de bespuitingen zijn sterk afhankelijk van het
ras. Bintje en Eerstelling, b.v. zijn betrekkelijk gemakkelijk
dood te spuiten. Eigenheimer, Furore en vooral Alpha leveren
meer moeilijkheden op. Bovendien kunnen verschillende
andere factoren het resultaat van het doodspuiten beinvloeden.
Daarom moet bij de bespuitingen met het volgende rekening
worden gehouden:
Weersomstandigheden. De weersomstandigheden na het
uitvoeren van de bespuitingen spelen een belangrijke rol. Voor
een goede werking van de middelen is een hoge relatieve
luchtvochtigheid gewenst. Bij aanhoudend droog en zonnig
weer verdient tegen de avond spuiten de voorkeur.
Hoeveelheid spuitvloeistof. De gewenste hoeveelheid
spuitvloeistof hangt samen met de hoeveelheid loof. Voor een
goede werking is 800-1000 1 water per ha nodig. Wanneer het
loof verwijderd is, bijvoorbeeld met een loofklapper, is 500 1/ha
voldoende.
Bedekking stengelstompen. Na loofklappen moeten met name
de stengelstompen geraakt worden. Dit is niet mogelijk
wanneer deze bedekt zijn met bijvoorbeeld loof of grond.
Het is beslist noodzakelijk tijdig met het spuiten te beginnen. In
het algemeen kan worden aangeraden tenminste vijf dagen vóór
de datum, waarop het gewas dood moet zijn, de eerste
bespuiting uit te voeren.
'Ui muil
Veel middelen zfyn voor mens en dier giftig, daarom is het in uw
eigen belang gewenst, om veiligheidsvoorschriften in acht te
nemen.
MIDDELEN EN BENODIGDE HOEVEELHEID. De hierna
genoemde middelen zijn in de aangegeven hoeveelheden in het
algemeen voldoende om het gewas of de stengelstompen verder
te doen afsterven. De snelheid van afsterven wordt door de
hierboven genoemde factoren bepaald. Omdat bij zeer snel
afsterven afwijkingen in de knollen kunnen optreden, moeten
de te gebruiken hoeveelheden van de middelen niet hoger
worden genomen dan hieronder is aangegeven. Voor de
bereiding van de spuitvloeistof moeten de aanwijzingen op de
verpakking nauwkeurig worden opgevolgd.
Arsenicum-bevattende middelen.
Deze middelen zijn voor de mens en dier zeer giftig, zodat het
overwaaien hiervan, op voor consumptie of voor veevoeder
bestemde gewassen, voorkomen moet worden. De spuiter moet
Verder de huid goed beschermen, omdat deze middelen, ook in
verdunde spuitconcentratie, sterk blaartrekkend werken.
De werkzame stof van de arsenicum-bevattende middelen
wordt in de grond niet afgebroken.
Bij onvoldoende uitspoeling kan daarom een ophoping van
arsenicum plaatshebben die voof een volgend gewas schadelijk
is. Deze arsenicumbeschadiging werd vooral op zand- en
dalgronden waargenomen, maar ook van lichte zavelgronden
zijn dergelijke gevallen bekend.
Ook kan op zand- en dalgronden een zeer ernstige
knolbeschadiging als gevolg van een direkt contact met
arsenisum-bevattende middelen optreden. Deze schade wordt,
dan niet alleen bij het gebruik van grotere hoeveelheden, maar
ook reeds bij het toepassen van de aanbevolen dosering
veroorzaakt.
DAAROM IS VOOR ZAND- EN DALGRONDEN HET
GEBRUIK VAN ARSENIETEN VERBODEN.
Voor de klei
en zavelgronden is één bespuiting met arsenicumbevattende
middelen in de aangegeven dosering toegestaan; een tweede of
eventuele derde bespuiting dient met een ander type
doodspuitmiddel te worden uitgevoer.
De arsenicum ver bindingen hebben een betrekkelijk langzame,
maar goed doordringende werking, zodat het resultaat van de
bespuiting eerst ca. drie dagen later goed is te beoordelend
Hiermee dient men bij het gebruik van deze middelen rekening
te houden. De middelen worden in een dosering van maximaal
201/ha toegepast.
DNOC EN DINOSEB IN OLIE
Deze middelen zijn eveneens zeer giftig, vooral bij een hoge
temperatuur. Daar het doodspuiten bij pootaardappelen in veel
gevallen bij een hoge temperatuur zal plaatshebben, moet de
spuiter zich goed beschermen tegen deze typen middelen. Ook
het overwaaien dient te worden voorkomen. De middelen
worden in de grond afgebroken.
De loofdodende werking is sneller dan die van de arsenicum-
bevattende middelen, maar is iets minder effectief.
PCP IN OLIE
Deze middelen zijn eveneens giftig en worden in de grond
afgebroken. De werking is sneller maar de doding van het loof
is meestal iets minder dan van DNOC in olie.
Merken
DIQUAT OF PARAQUAT-BEVATTENDE MIDDELEN.
Deze middelen worden uitsluitend als eerste bespuiting op een
vol gewas toegepast. Deze middelen gaan het uitlopen van
nieuwe spruiten onvoldoende tegen. Om deze reden moet een
bespuiting met één van deze middelen gevolgd worden door
tenminste één bespuiting met één van de reeds eerder
genoemde middelen.
Merk paraquat-bevattend middel Merk diquat-be -
vattend-middel,
dosering: 51/ha. dosering: 51/ha.
Gramoxone Reglone
WAARSCHUWING Doodspuitmiddelen kunnen behalve
aardappelen ook andere gewassen doden of beschadigen.
Bovendien zijn ze zeer giftig. Werk dus uiters zorgvuldig en
houd rekening met de wind.