Inwendig bruin in knolselderij Droogte 1959 en 1976 Brak water: gevaarlijk voor koeien Graszaad -areaal kleiner CONSULENTSCHAP VOOR DE TUINBOUW, GOES: F. VADER. SAMENVATTING. De moeilijkheden bij knolselderij in 1975 wat betreft inwendig bruin verkleuring zijn waarschijnlijk niet veroorzaakt door boriumgebrek. Het schadebeeld was n.l. anders en er was geen verband te vinden met het boriumgehalte van de grond. De oorzaak zal meer gezocht moeten worden in de buitengewoon droge omstandigheden in juli en augustus. De planten, die toen net aan de knolvorming begonnen waren, hadden het daardoor bijzonder moeilijk omdat ze in een kritiek stadium van de groei gekomen waren en omdat ze het meeste blad hadden. Door uitzuigen van het onderste deel van de knol konden deze planten de grote verdamping opvangen. Het uitgezogen deel stierf daardoor echter af en werd bruin. Dat het geen bepaalde ziekte betrof, blijkt wel hieruit dat bij de planten die dit overleefden, het bruine gedeelte niet groter werd. Soms overgroeide dit' door gezond weefsel. Dat het juist de vroegst ontwikkelde gewassen waren, die aangetast werden blijkt wel uit de plantdatum en het standcijfer ,van eind juli. Ook het feit, dat op één perceel het verschijnsel voorkwam in een deel waar goede planten gebruikt waren, en niet in het deel waar planten van een mindere kwaliteit gebruikt waren, wijst in deze richting. Het verschijnsel van inwendig bruin zal dus terug te voeren zijn tot de omstandigheden in 1975. De kans is daarom niet groot, dat het weer op zal treden. Het blijkt echter, dat de knolselderijplant zeer gevoelig is voor droogte in het begin van de knolvorming. Dit stadium komt eind juli - begin augustus voor. Als het dan een droge periode is, is het daarom aan te raden, om het gewas te beregenen als men daartoe de mogelijkheden heeft. In 1975 heeft het gewas knolselderij met bijna alle moeilijk heden te kampen gehad, die tijdens de teelt kunnen voorkomen. Hiervan zijn te noemen: slechts structuur van de grond (in veel gevallen was de voorvrucht suikerbieten of aardappelen), slecht plantmateriaal, te weinig planten, te laat geplant, extreme droogte in juli-augustus en in oktober. Door al deze oorzaken is in veel gevallen de opbrengst erg teleurstellend geweest. Een gevolg van een en ander is op verscheidene percelen ook geweest, dat een aantal knollen van binnen bruin geworden is, waardoor er later moeilijkheden zijn ontstaan bij het afleveren. In dit artikel willen we nagaan welke de oorzaken van dit verschijnsel geweest zijn en wat we eventueel kunnen doen om dit te voorkomen. VERSCHIJNSELEN IN 1975. Eind augustus van vorig jaar werden op verscheidene percelen de eerste symptomen zichtbaar. Het eerst viel op dat het jongste blad lichter werd, in sommige gevallen overgaand in blauw paars aan de bladranden. Een en ander deed denken aan een gebreksverschijnsel. Bij nadere beschouwing van dergelijke planten, bleek dat de wortels voor het grootste deel afgestorven waren. De planten konden zonder moeite uit de grond getrokken worden. Bij doorsnijden van de jonge knol bleek, dat van binnen het onderste deel van de knol bruin verkleurd was. In een later stadium zijn veel van dergelijke knollen gaan rotten. Bij andere is de groei doorgegaan, waarbij er ho|ger aan de knol nieuwe wortels zijn ontstaan. Het bruin is daarbij echter bij doorsnijden steeds zichtbaar gebleven. Het werd wel naar verhouding kleiner, omdat het bijgroeiende deel van de knol normaal van kleur was. In veel gevallen was het bruine deel van de knol teruggedrongen tot de onderste rand van de knol. Het verschijnsel van het inwendige bruin kwam vooral voor in de vroeg ontwikkelde percelen, waar op tijd geplant was en waar een goede plant gebruikt was. Bij een onderzoek in Zeeland bleek dat het inwendig bruin praktisch alleen voorkwam op percelen, die uiteindelijk een opbrengst gaven van 35 ton/ha. of meer. Bij dit onderzoek bleek ook, dat de structuur van de grond geen grote rol speelde. Ernstige gevallen van inwendig bruin kwamen b.v. voor op percelen waar de voorvrucht wintertarwe was. Deze verkeerden in een voor 1975 in goede conditie. Maar ook op percelen, waar in 1974 suikerbieten gestaan hadden en waar als gevolg van de natte omstandigheden in de herfst de grond een zeer slechte structuur had, kwam dit verschijnsel voor. BORIUMGEBREK? Zoals hiervoor al gezegd, deden de verschijnselen denken aan ,de gevolgen van gebrek aan een of andere voedingsstof. Omdat het inwendige bruin ook bekend is als gevolg van boriumgebrek werd er al dadelijk verondersteld, dat dit verschijnsel hier ook door veroorzaakt kon zijn. Hier waren ook enkele redenen voor: 1De gevolgen van boriumgebrek zijn ook verkleuringen in de knol, die „inwendig bruin" genoemd worden. 2. Het is bekend dat boriumgebrek in knolselderij vooral optreedt na een droge periode in augustus-september. In 1975 is het in juli-augustus buitengewoon droog en warm geweest. 3. Boriumgebrek wordt in de hand gewerkt door een slechte structuur van de grond. In 1975 was de toestand van de grond in veel gevallen matig tot slecht. Bij nader onderzoek bleek echter, dat het verband tussen de geconstateerde verschijnselen en boriumgebrek minder waar schijnlijk was. 1De aard van de inwendige verkleuring was anders. Bij boriumgebrek zijn de vlekken grijsbruin tot zwart. Deze zitten dan in het midden van de knol, rond de dikwijls voorkomende holte. Bij sterk aangetaste knollen lopen deze plekken door tot in de kop en kan het hart soms wegrotten. Bij het verschijnsel in 1975 was de kleur van de plekken donkerbruin. Deze plekken zaten juist onderin de knol en het bruin liep zelfs door tot in de wortels, waardoor deze ook afgestorven waren. Aangetaste knollen waren van buitenaf herkenbaar. Bij boriumgebrek is aan de buitenkant van de knollen niet te zien, dat ze aangetast zijn. 2. Er bleek geen verband te bestaan tussen het borium-gehalte van de grond en het voorkomen van dit verschijnsel. Bij vroegere onder zoekingen is een duidelijk verband gevonden tussen het borium gehalte van de grond en de kans op schade door boriumgebrek. Hierbij wordt de volgende indeling gemaakt: Borium-gehalte van de grond (mg./kg.) Kans op schade boven 1,4 0.9- 1,4 0.6 - 0,9 beneden 0,6 geen gering tamelijk groot Bij onderzoek in lno weiden op 12 percelen op Schouwen- Duiveland grondmonsters genomen, en wel op 6 percelen waar wel. en op 6 percelen waar geen inwendig bruin voorkwam. Hierbij kwamen de volgende borium-gehalten voor: met inwendig bruin géén inwendig bruin Aantal bemonsterde percelen Borium-gehalte boven 1,4 Borium-gehalte boven 0,9-1,4 6 4 percelen 2 percelen 6 3 percelen 3 percelen Het geheel overziende, moeten we stellen, dat in 1975 de omstandigheden wel gunstig geweest zijn voor het optreden van boriumgebrek. n.l. droogte in augustus en matige tot slechte structuur van de grond. De aard van het verschijnsel was echter anders. Ook het borium-gehalte vamde grond wees niet in deze richting. Daarbij kwam nog, dat een dergelijk massaal ontreden van boriumgebrek nog nooit voorgekomen was. We kunnen daaruit de conclusie trekken, dat het niet waar schijnlijk is, dat borium hier een grote rol gespeeld heeft. WELKE OORZAKEN DAN? De moeilijkheden in 1975 moeten toch een oorzaak gehad hebben. Omdat het nooit, of althans nog nooit in deze mate is voorgekomen, zullen we het vooral moeten zoeken in abnormale omstandigheden. Hiervan zijn er wel. enkele op te noemen: 1. Sleehte toestand van de grond. De oorzaak hiervan was de natte herfst van 1974 en het natte en late voorjaar van 1975. Dit verklaart echter niet, waarom op sommige percelen wel inwendig bruin voorkwam en op andere niet. YLM Zowel op percelen met redelijk goede structuur (voorvrucht b.v. wintertarwe) als op percelen met slechte structuur (suiker - bietenland) kwamen deze verschijnselen voor. Dit blijkt duidelijk uit onderstaande gegevens van 25 percelen op Schouwen-Duiveland. De knolselderijplant is zeer gevoelig voor droogte, in het begin van de knolvorming. voorvrucht met inwendig bruin geen inwendigbruin graan erwten-bruine bonen suikerbieten aardappelen uien diversen totaal 2 percelen 2 percelen 2 percelen 1 perceel 1 perceel 2 percelen 2 percelen 7 percelen 2 percelen 3 percelen 1 perceel 8 percelen 17 percelen De reden, waarom het ene perceel wel aangetast werd eri het andere niet kan dus niet gezocht worden in het verschil in voorvrucht en daardoor in het verschil in structuur van de grond. 2. Buitengewone hitte eind juli-begin augustus. In deze periode begon het gewas de grond te bedekken. De verdamping door de planten ging dus steeds toenemen. In deze warme periode was de verdamping veel groter dan de hoeveelheid neerslag. Omdat de grond droog en de beworteling slechts matig was, kregen de planten moeilijkheden met de vochtvoor- ziening. Dit was echter het geval op alle percelen, ook die later geen inwendig bruin vertoonden. Het vermoeden is nu, dat de planten, die later bleken bruin te zijn, net begonnen waren met de knolvorming. Zij hadden het daardoor bijzonder moeilijk. Om aan voldoende water te kunnen komen om hun blad overeind te houden hebben ze toen vermoedelijk het kleine knolletje uitgezogen, waardoor daar een deel van het weefsel afgestorven is. Dit verklaart, waarom juist de vroegst ontwikkelde percelen het meeste last hadden: deze waren juist begonnen aan de knolvorming toen de plant het grootste gebrek aan water had. De andere percelen waren nog niet zover om er schadelijke gevolgen van te ondervinden. Hierbij komt. dat de vroegste percelen ook het meeste blad hadden en daardoor dus meer verdampten dan minder ontwikkelde gewassen. Dat de 8 percelen waarop het inwendig bruin voorkwam in deze kritieke periode beter ontwikkeld waren, blijkt uit de volgende gegevens: a. Eind juli is aan al de percelen een cijfer gegeven wat betreft de hoeveelheid blad. De percelén, waar bruin in voorkwam hadden eind juli een gemiddeld cijfer 8 voor de bladontwikkeling, de andere gemiddeld 6 1/2. b. De in het voorgaande genoemde 8 aangetaste percelen waren geplant tussen 22 en 28 mei. Van de andere 17 waren er 8 geplant tussen 22 mei en 1 juni en 9 tussen 5 en 10 juni. In het algemeen geeft vroeger planten een grotere kans op een vroege ontwikkeling, c. De kwaliteit van de planten speelt een grote rol bij de ontwikkeling van het gewas. Voor de betreffende percelen was dit achteraf niet meer juist vast te stellen. Er is echter geconstateerd, dat op een zelfde perceel bij planten van een betere kwaliteit later inwendig bruin voorkwam en planten van mindere kwaliteit, die verder precies gelijk behandeld zijn, geen last hiervan hadden. Dit is ook weer terug te brengen tot een vlottere ontwikkeling van de goede planten. BORIUM SPUITEN. Het voorgaande wil niet zeggen, dat het niet meer nodig is, om borium te spuiten. Het verschijnsel in 1975 mag dan wel niet veroorzaakt zijn door boriumgebrek, in een ander jaar kan dit wel optreden. Het blijft daarom noodzakelijk om borium te spuiten. Uit het onderzoek op Schouwen-Duiveland blijkt dat op verscheidene percelen het boriumgehalte aan de lage kant is. Dit kan ook in andere gebieden het geval zijn. Omdat slechts weinig knolselderijtelers weten, hoe het gehalte in hun grond is, is het goed om haar rekening mee te houden. Het advies blijft daarom: „Als het in juli augustus droog is, één 'of twee keer een bespuiting met Maneltra-Borium uitvoeren". Ook in 1959 was het enorm droog, en toen werd er ook van alles en nog wat gedaan, om aan de veehouders enige verlichting in de nood te brengen. Toch lijkt het er op dat de nood nu hoger Is, dan toen. Eénpdar cjjfers kunnen dit illustreren. In de provincie Noord-Brabant waren er in 1959 ongeveer 190.000 stuks koeien, dat was per bedrijf gemiddeld 61/2 stuks. Nu in 1976, zijn er naar schatting 350.000 koeien, wat per bedrijf gemiddeld neerkomt op 25 stuks melkvee. Ook de oppervlakte grasland is ongeveer 30% uitgebreid, maar de groei zit hem toch voornamelijk, in het opvoeren voor de produktie van het grasland. Het is duidelijk, dat sinds de voornaamste groeistimulator, het vochtgehalte van de grond is weggevallen, de nood hoog is. De langdurige droogte heeft in een aantal gevallen geleid tot keukenzoutvergiftiging van runderen. Oorzaken: a. gedeeltelijk opgedroogde drinkputten. Het zoutgehalte in het nog resterende water is verhoogd, terwijl het water door rottingsprocessen bedorven is. b. het drinken uit kavelsloten, welke brak water bevatten. c. zoute kwel, waardoor pompwater ongeschikt wordt als drinkwater. De voornaamste vergiftigingsverschijnselen zijn diarree, verhoogd dorstgevoel en spierrillingen. Indien u twijfelt aan de geschiktheid van het water als drinkwater voor uw vee kunt u een watermonster laten onderzoeken door de gezondheidsdienst (opsturen in een schone fles). Het drinkwater is ongeschikt als het meer dan 3 gram keukenzout (chloride) per liter bevat. Aldus de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren. OOK AANBOUW ZAAIGRANEN KLEINER. Een aanvankelijke raming van het areaal graszaad van 15.500 ha. blijkt te hoog te zijn, aldus mededelingen van het Hoofd- produktschap Akkerbouwprodukten. Uit cijfers van de N.A.K. blijkt dat voor veldkeuring slechts 14.510 ha. graszaad is aangemeld. Vergeleken met 1975 betekent dat een inkrimping met ongeveer 27%. Ook bij zaaigranen ligt het areaal over het algemeen lager dan voor cogst 1975. Alleen bij zaaiwinterrogge en zaaiwintergerst is sprake van een geringe uitbreiding. De aangifte bij zaaiwintertarwe „Clement" is, gezien de sterke roestaantasting van vorig jaar, zeer sterk teruggelopen. Voor de peulvruchten en de fijne landbouwzaaizaden lag de aangifte op ongeveer hetzelfde niveau als vorig jaar, behoudens voor vlas, waarvoor dit jaar omstreeks 10% meer werd aangegeven. In totaal bedroeg de voorlopige aangifte voor de veldkeuring oogst 1976 van de granen, peulvruchten en fijne landbouwzaaizaden 15.580 ha. vergeleken met 17.286 ha. voor oogst 1975.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 8