Unieke samenwerking Zomerzorgen in de EEG K.N.L.C. Ir G. D. J. STRUIKENKAMP 3 IN deze tijd rollen van allerlei kanten de jaarversla- gen over 1975 binnen. Alhoewel geen geweldige lektuur voor de vakantie of een zomerse avond valt uit deze verslagen wel op te maken hoe de betreffende ver eniging, maatschappij of instantie het afgelopen jaar fi nancieel heeft geboerd. Zo hebben wij voor ons de jaarverslagen van onze zusteronderlingen uit Groningen, Overijsel, Drenthe en Gelderland. Met deze 4 Onderlingen hebben wij een sa menwerkingsverband op het terrein van de WA-dekking voor motorrijtuigen, de z.g. WA-pool 5 O.V.M.'s. En daar in stoppen wij dan die risico's, die voor de individuele onderlingen te zwaar zijn. Uiteraard hebben de 5 O.V.M.'s een aantal afspraken met elkaar gemaakt. Eén ervan is, dat we uit eikaars werkgebied blijven. Logisch is dan ook, dat wanneer één onzer verzekerden naar één der bovengenoemde provincies verhuist wij deze per eerstvolgende vervaldag (1 januari) het advies geven zich bij onze zusteronderlinge aan te sluiten. Wij noemen deze samenwerking daarom uniek, omdat iedere onderlinge een volkomen eigen beleid kan voeren op het terrein van de acceptatie, premiestelling, automa tisering, beleggingen etc. Mede door het regelmatige direktie-overleg zien we in de praktijk, dat de verschillen overigens gering zijn. We zouden voorbeelden kunnen noemen van samenwer kingsverbanden waar veel stringentere afspraken zijn gemaakt en daarom wellicht de verschillen veel groter zijn. Als we nu de jaarverslagen bestuderen dan zien we, dat de 5 onderlingen stuk voor stuk een goed boekjaar 1975 hebben afgesloten. Alweer de één heeft meer over schot dan de ander; de één is harder gegroeid dan de ander, maar in alle verslagen treft men dezelfde slot regels, n.l. dat men over de resultaten in 1975 tevreden is. Bij elkaar hadden de 5 O.V.M.'s per 1 januari 1976 ruim 240.000 motorrijtuigen verzekerd, met een premie- omzet van rond 60 miljoen gulden! Dat is niet niks! leder van de 5 O.V.M.'s heeft zo zijn eigen specifieke provin ciale trekjes; dat maakt de samenwerking ook zo smeu- ig en aantrekkelijk! OP ÉÉN HOOP GOOIEN? IUE horen zo hier en daar weieens geluiden waarom van die vijf afzonderlijk goedlopende O.V.M.'s niet één grote onderlinge gemaakt wordt. Je zou daardoor op de ranglijst van Nederlandse verzekeraars behoorlijk om hoog gaan. Door het dan aanmerkelijk vergrote kapi taal zou je een grotere winst kunnen maken dan nu het geval is. Daarbij komen dan nog door deze centralisa tie grotere mogelijkheden van automatisering en dus be zuiniging op de loonsom. Tenslotte, wordt beweerd, zou je nog slagvaardiger kunnen optreden. Een wijs man zei eens: Beschouw uw werk niet ais een domme plicht. k LS we dit zo aanhoren dan vragen we ons af of die- genen die deze argumenten gebruiken daar zelf werkelijk in geloven! Is het juist dat bij het éénworden van de nu samenwerkende vijf O.V.W.'s de verzekerde daarvan gaat profiteren bijv. door minder premie behoe ven te betalen of sneller en prettiger bediend te worden bij het afwikkelen van schade, verwerken van polis-wij zigingen enz. enz.? Wij geloven daar niets van en ons in ziens zal het tegendeel blijken het geval te zijn. WAAROM ZO'N SUCCES? FEN heel wijs man heeft eens gezegd: „In het zaken leven is hij het succesrijkst, die vasthoudt aan het oude, zolang' dat goed is en die grijpt naar het nieuwe, zodra dat beter is". Een even wijs man voegde daaraan toe: „Beschouw uw werk niet als een domme plicht. Als u wilt kunt u het belangwekkend maken. Leg uw hart er in". Uitspraken waarin aangestipt wordt waar het in on ze huidige maatschappij nogal eens aan schort. Niet alleen in de verzekeringswereld, maar ook in an dere sektoren van het bedrijfsleven zijn fusies aange gaan niet omdat het oude niet deugde, maar omdat ge heel andere faktoren een rol speelden. Het steeds gro tere waarnaar om wat voor redenen dan ook, wordt ge streefd bleek echter lang niet altijd die voordelen op te leveren die gedacht en voorgespiegeld werden. Integen deel, als gevolg van fusie ontstonden er nieuwe, meestal veel grotere, problemen dan voorheen het geval was. WAAROM de 5 O.V.M.'s zo'n succes hebben zit hem hierin dat van hoog tot laag met groot enthousias me gewerkt wordt aan de eigen provinciale zaak. Daar bij gaat het er niet om wie er van de vijf het hardste groeit, maar wel wie er de beste resultaten weet te be halen. Een competitie, waar we van elkaar dagelijks le ren. Wat de grote eenheden in het algemeen en zeer be slist in de verzekeringswereld tegen hebben is dat de boom topzwaar wordt. Teveel mensen houden zich bezig met het organiseren zonder daadwerkelijk aan het pro- duktieproces deel te nemen. Daardoor ontstaat een on derlaag van mensen, die ook proberen bij bet organise rende kader te komen en daaronder beweegt zich dan een laag, die alleen maar hun domme plicht doen. De. Wet van Parkinson laat zich in deze grotere eenheden geducht gelden. IT ziet dit verschijnsel in allerlei bedrijfstakken en overheidsinstanties. Het is om deze reden, dat gror tere eenheden veelal duurder werken i.p.v. goedkoper. Het lijkt ons, dat de fusie-enthousiasten dit element misschien bewust over het hoofd zien. Dat is dan niet in het belang van de consument en dus de verzekerde. Wij wilden deze ontboezemingen tijdens de warme zo merse dagen wel eens kwijt. de L. Landbouworganisaties en de melkheffing Er is de laatste maanden in veehouderij- en zuivel- kringen, nationaal en in Brussel, veel geschreven en ge sproken over „de heffing op de melk". Misschien wel te veel, met het gevolg dat er wat verwarring schijnt te zijn ontstaan, met name ook over het standpunt van de Europese landbouworganisaties en -voormannen. Zoals bekend had de E.G.-ministerraad in zijn laatste prys- ronde de Commissie gevraagd voorstellen te doen over een z.g. financiële medeverantwoordelijkheid van melk veehouders voor de zuiveloverschotten en daarover de E.E.G.-landbouworganisaties te raadplegen. Landbouw commissaris Lardinois kondigde vervolgens aan in juni met voorstellen bij de Raad te zullen komen en tevoren het C.O.P.A. te zullen horen. Het C.O.P.A. en zijn lid organisaties hebben dit serieus opgevat en vanaf april j.l. is dan ook deze zaak volop in discussie gekomen in de landbouworganisaties. Hier te lande b.v. ook in open bare bestuursvergaderingen van het Landbouwschap in mei en juni j.l. Wat zeiden de landbouworganisaties ervan? Laten we de 'kern van het landbouwstandput weergeven. Dat loopt op ationaal en C.O.P.A.-vlak wel parallel De Raad be sliste in feite al tot die 'befaamde financiële medeverant woordelijkheid. De georganiseerde landbouw is in het licht van de harde werkelijkheid op de zuivelmarkt be reid om een heffing op alle melk te overwegen, als die zeer beperkt en tijdelijk is en onderdeel uitmaakt van de jaarlijkse prijsronde. En als bovendien en vooral een aantal strikte voorwaarden in acht worden genomen. De belangrijkste hiervan zijn samen te vatten als het over- eind houden van de bestaande regels voor de prijsvast stelling van melk (rekening houden met kostenstijging en landbouwinkomens verloop) en van de bestaande bo demvoorzieningen in de zuivelmarkt. De opbrengst van een eventuele heffing tenslotte zou met medezeggen schap van het bedrijfsleven besteed moeten worden voor extra afzetbevordering en extra stimulering van vrijwil lige vermindering van het aantal E.G.-koeien. Er is dus geen sprake van dat de E.G.-landbouworganisaties zo maar gezwicht zouden zijn en een melkheffing zouden hebben geaccepteerd. Lardinois tart Europese boeren Het waren uiteraard de zojuist genoemde voorwaar den, die het C.O.P.A. onder de aandacht van de land bouwcommissaris bracht, toen deze enkele malen een gesprek met de land'bouwvoormannen 'belegde. Hij trachtte daarbij een aantal ideeën nooit zwart op wit „aen de boer" te brengen. Met name schijnt daarbij nogal vaag te zijn gedaan over de hoogte van een melk heffing, over de besteding ervan en de landbouwzeggen- schap daarbij. Wel kwam naar voren dat de heffing er flink in moest hakken (5 van de basisprijs?). Van de voorwaarden waaraan het C.O.P.A. zoveel waarde hecht te, kwam ook niet veel terecht. Duidelijk liet ir Lardi nois blijken dat in deze situatie het veehoudersinkomen weinig kon tellen en dat de zuivelindustrie (dus ook in direct de boeren) het vuur maar eens nauw aan de sche nen moest worden gelegd (meer eigen verantwoordelijk heid voor de zuivelafzet zogezegd). Toen het voornemen van ir Lardinois bekend werd om op 30 juni j.l. zijn voorstellen door de Commissie te krij- een telex aan de voorzitter van de Commissie en aan ir gen, zond de voorzitter van het C.O.P.A. vlak tevoren een telex aan de voorzitter van de Commissie en aan ir. Lardinois. Dit is dus eigenlijk te beschouwen als het laatste woord van hfet C.O.P.A. tot op dit moment over deze belangrijke zaak. De C.O.P.A.-voorzitter dan heeft hierin nog eens dui delijk de voorwaarden herhaald waaronder het een even tuele melkheffing wilde overwegen. Als punten waarbij een te groot verschil was blijven bestaan, werden ge noemd de hoogte van de heffing en het domweg staken van rentesubsidies voor ontwikkeling van melkveebedrij ven. De C.O.P.A.-voorzitter zegt dan tenslotte dat het C.O.P.A. niets van Lardinois' ideeën moet hebben als niet serieus wordt ingegaan op de voorwaarden die het stelde. Hieruit mag blijken dat de landbouwvoormannen eigenlijk het overleg met Lardinois over de „financiële medeverantwoordelijkheid" beu zijn geworden. De droogte en haar gevolgen We behoeven de bijzondere weersomstandigheden die inmiddels in Ehropa optraden niet in bijzonderheden aan te halen. Alle E.G.-landen, met uitzondering van Ierland en Denemarken, hebben er moeilijkheden mee, het ene land meer dan het andere. Franse vertegenwoordigers in het C.O.P.A. spraken over de ramp van de eeuw. Voor West-Frankrijk: op het moment 15 minder melk dan vorig jaar in dat gebied, wachttijden van enkele weken bij de slachthuizen. Vertegenwoordigers van de meest getroffen streken zeiden het thuis niet meer te kunnen verkopen, dat ze in Brussel meededen aan overleg over (Zié verder paigina 4.) T1IT beslissingen die door de Centrale Raad van Be- roep bij geschillen over sociale verzekeringskwes ties tussen uitvoeringsorgaan en verzekerde worden ge nomen blijkt dat de veranderingen die zich in het maat schappelijk leven voltrekken daarin doorwerken. Aan de hand van een vrij recente uitspraak over een werkloos heidsgeschil willen wij dit nader trachten toe te lichten. Het betrof in dit geval een gehuwde vrouw die reeds gedurende geruime tijd halve dagen had gewerkt en we gens bedrijf sluiting werkloos werd. Bij het gewestelijk arbeidsbureau waar zij zich moest melden, stelde zij zich als werkzoekende eveneens weer voor halve dagen beschikbaar. T\E bedrijfsvereniging, waarbij de werkgever van deze werkneemster was aangesloten, had reeds sinds' 1974 in dergelijke gevallen van beperkte beschikbaar stelling als regel om gedurende vier weken W.W.-uitke- ring te verstrekken. Deze vier weken waren bedoeld als „verkennings"-periode, waarin kon worden uitgezien naar parttime werk overeenkomstig de persoonlijke wen sen van betrokkene. Was na deze periode dat niet gelukt dan diende betrokkene zich volledig voor een gehele dag taak bschikbaar te stellen om voor een uitkering in aan merking te blijven komen. Aan de mevrouw werd dan ook 4 weken uitkering toegekend. Daarna werd deze ge stopt, omdat zij zich in verband met de verzorging van haar gezin (echtgenoot, 18-jarige dochter, 17-jarige zoonniet voor hele dagen arbeid beschikbaar wenste te stellen. De Raad van Beroep, die in deze zaak werd gemengd, bevestigde de beslissing van de bedrijfsvereniging. Bij do Centr. Raad van Beroep had deze mevrouw echter meer succes. E C.R.v.B. overwoog: „Reeds bij herhaling heeft de Raad als zijn oordeel kenbaar gemaakt, dat voor de toepassing van de WW in het algemeen van een werknemer die als zodanig slechts een gedeeltelijke dag- of weektaak placht te verrichten, kan worden verlangd, dat hij met het oog op zijn weder- inschakeling in het arbeidsproces bereid is, een in tijds duur normale taak te aanvaarden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn, op grond waarvan een uitzonde ring op deze regel zou moeten worden aangenomen. Daarnaast heeft de Raad reeds eerder als zijn oordeel kenbaar gemaakt, dat het feit dat een werknemer vol gens een vast arbeidspatroon voor gedeelten van dagen en/of weken werkzaam placht te zijn, althans geduren de een zekere tijd een grond tot het aanvaarden van een uitzondering op vorenbedoelde regel kan opleveren; en voorts dat, gezien de zich wijzigende maatschappelijke verhoudingen en inzichten ten aanzien van het werken gedurende een kortere dan de normale arbeidsduur het ook uit een oogpunt van toepassing van de WW niet zon der meer onaanvaardbaar moet worden geacht, dat bij 'n vast arbeidspatroon als vorenbedoeld gedurende een in redelijkheid te bepalen termijn de gelegenheid wordt ge geven, wederom een betrekking met een gedeeltelijke ar beidstaak zoals eerder vervuld te verwerven". 7N het onderhavige geval, zo overwoog de C.R.v.B,, is er sinds 1967 sprake van een min of meer vast arbeidspatroon gedurende een kortere dan de normale arbeidsduur. De door de Bedrijfsvereniging verleende „uitlooptermijn" van 4 weken die betrokkene wordt ge gund om een soortgelijke werkkring te vinden, achtte de Raad in dit geval aan de krappe kant. Te rekenen vanaf het tijdstip van aanvang van de werkloosheid kan een uitlooptermijn van 8 weken als redelijk worden aan gemerkt. Daargelaten of in andere soortgelijke gevallen bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen geven tot een kortere of langere periode in dit geval achtte de C R. v.B. acht weken een redelijke termijn. De Bedrijfsver eniging werd dan ook opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. BI.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 3