De maand juli op het zuid-westelijk landbouwbedrijf Droogte en hoge temperaturen Akkerbouw 9 De droogte en de hoge temperaturen zijn niet on gemerkt aan onze gewassen voorbij gegaan. De ontwikkeling van de gewassen is hierdoor snel, mogelijk te snel, verlopen. De vroege grassen zijn „verbrand" en de oogst hiervan zal dan ook zeer vroeg kunnen beginnen. Hoewel op het vlas een goede bol staat, is het te kort gebleven. De erwten zijn ook kort van stro, zijn vroeg in de bloei gegaan, maar waren ook weer snel uitgebloeid. Ook in de granen begonnen zich zo omstreeks half juni verschijnselen van droogte en hittebeschadiging voor te doen. Verbrande toppen aan zowel vlagblad als aar. Voor deze gewassen komt de regen te laat. De knolzetting bij de aardappelen is, op de gronden waar de vochtvoorziening niet in het minimum verkeert, zeer goed (20 knollen en meer). Op de verdrogende en zware kleigronden is het tal echter teleurstellen ca. 8). Na deze terugblik op een deel van het groeiseizoen, dat we afsluiten met een zeer welkom regenachtig weekend net voor de langste dag, met op veel plaatsen ruim 20 mm neerslag, nu een blik op de toekomst- de maand juli. De gewasverzorging blijft deze maand centraal staan. Afhankelijk van het bouwplan zal echter ook weer een begin worden gemaakt met de oogstwerkzaamheden en kan de vrijkomende grond weer worden benut voor de teelt van groenbemestingsgewassen. AARDAPPELEN Bij de aardappelteelt verdient de phytophthorabestrijding weer alle aandacht. Het is algemeen bekend, dat de aardappel ziekte in deze maand rigoreus om zich heen kan grijpen. Het is daarom zaak de aardappelen steeds een beschermende bespuiting te geven. Afhankelijk van de weersomstandigheden moeten daartoe de bespuitingen, met de bekende maneb/fentin combinaties, om de 7 14 dagen worden herhaald. Bij voortdurend droog en schraal weer heeft het namelijk geen zin om uit routine elke week te spuiten. Anderzijds moeten de bespuitingen tijdens kritieke perioden- bij vochtig en warm weer - en bij een sterke SUIKERBIETEN De afgelopen maand zijn voor het Zuidwesten reeds verschillende waarschuwingen ter bestrijding van de vergelingsziekte gegeven. Dit jaar was ook de zwarte boneluis plaatselijk .veer aanwezig. De groene perzikbladluis was echter veel actiever. Rond 20 juni waren vele percelen, met name die waar geen Temik was gebruikt, al voor de tweede maal gespoten. De afgelopen twee jaar bleek de luisbestrijding tot in begin juli nog noodzakelijk te zijn geweest. Hoewel de situatie nu toch wel wat anders ligt, een vroeg en vrij regelmatig bietengewas, menen wij er toch goed aan te doen, u het volgende te adviseren. - blijft de bieten controleren op aanwezigheid van bladluis tot de zomervluchten beginnen (radiobericht). Hierna heeft een bestrijding geen zin meer. - het gaat hierbij met name op de groene perzikbladluis, die zich vooral in de hartblaadjes ophoudt. - percelen met een holle stand of late ontwikkeling (gelukkig zeldzaam dit jaar) lopen de meeste risico's; ook kan de zwarte boneluis in dergelijke gevallen nog wel eens wat zuigschade veroorzaken. - indien bestrijding noodzakelijk, verdient het gebruik van het middel Pirimor overweging. Dit middel spaart nl. de natuurlijke vijanden van de bladluis en zal waar min of meer sprake is van resistentie, zo laat in het seizoen nog goed werk kunnen doen. Omstreeks half juni waren de vroege schieters al weer te vinden. Deze vroege schieters zijn om verschillende redenen gevaarlijk of hinderlijk voor de suikerbietenteelt en dienen dan ook tijdig en afdoende te worden vernietigd. Het afsteken van de bloeistengel in de grond is de meest doelmatige methode. De vroege schieters brengen de volgende problemen met zich mee: - produceren kiemkrachtig zaad (biet wordt onkruid); - nadelig zowel voor opbrengst als kwaliteit; - hinderlijk bij de oogst. ZAAI UIEN. Bij dit gewas vraagt de gewasverzorging onze aandacht. Onder vochtige omstandigheden, loofontwikkeling frequenter worden uitgevoerd. Als zeer kort na de bespuiting veel regen valt en het weer gunstig is voor aardappelziekte, moet een extra bespuiting worden uitgevoerd. Bij de late ontwikkeling van de aardappelen met bovendien vaak nog een onregelmatige stand, is het zaak om in juli ook aandacht te besteden aan de luis. Juist onder die omstandigheden kan namelijk de zuigschade van betekenis zijn. Een bespuiting met één van de 13 hiervoor goedgekeurde middelen kan dan op zijn plaats zijn. Maarmaak er geen gewoonte van om, elke keer dat men tegen de aardappelziekte spuit, maar wat parathion of iets dergelijks erbij te doen. Gebruik in juli, bij een tweede of volgende bespuiting tegen luis, Pirimor. dus bij regenachtig weer en vooral als er veel loof aanwezig is, kunnen zowel valse meeldauw als bladvlekkenziekte zich snel verbreiden. Voor de bestrijding van valse meeldauw moet om de 7 10 dagen een voorbehoedende bespuiting worden uitgez:,erd. De middelen,die hiervoor gebruikt kunnen worden, zijn: - mancoreb 3kg/ha), combinaties van maneb en rineb (3kg/ha)of - chloorthalonil en maneb(2kg/ha). Deze middelen bestrijden behalve de valse meeldauw ook de. bladvlekkenziekte. In regenrijke perioden verdient het echter aanbeveling om uit het oogpunt van de bladvlekkenziektebestrijding aan de maneb/runeb-combinatie een systemisch fungicide toe te voegen. Men kan uit de volgende mogelijkheden kiezen: Benlate Bavistin (0,5 kg/ha) Delsene )+mengsel van maneb Der os al )en rineb(2kg/ha) Topsin M (0,75kg/ha) In plaats van zelf een mengsel samenstellen, kan men ook de kant en klaar produkten gebruiken, zoals: •Topsar 3 kg/ha), ^Bavistin M 4 kg/ha) of ^Delsene M (2,5 kg/ha) De mengsels met daarin een systemisch fungicide mogen echter maar twee maal en uiterlijk tot 4 weken voor de oogst, worden toegepast,deze termijn geldt ook voor de niet systemische schimmelbestrijdingsmiddelen. De preimot is een vlindertje, dat haar eieren verspreid op het blad legt. De rupsen mineren het blad, waardoor doorzichtige plekjes (venstertjes) ontstaan. Soms wordt ook de bol aangetast en kunnen de larven tegen de oogst en tijdens de bewaring ernstige schade aanrichten. De aantasting van de bollen dient men in de eerste plaats te voorkomen door in de zomer, dus met name in de maand juli, het gewas vrij te houden van vreterij. Daarom moet het gewas regelmatig gecontroleerd worden op aantasting. Zodra"venstervreterij" wordt waargenomen, moet dan ook bespuiting worden uitgevoerd met: •parathion (1,5 kg of 1.1. per ha)of •diazinon (2 kg of 1.1. per ha). GRANEN. Als in granen, vóór het melkrijpe statium is bereikt, meer dan 15 luizen per aar worden gevonden, is er kans op schade. Bij enkele luizen per aar heeft een bestrijding geen zin. Vooral bij warm weer kan deze luis zich snel vermeerderen. Houdt de zaak dus goed in de gaten en loop om de paar dagen eens door uw gewas om op luis te controleren. Neem de steekproeven op verschillende plaatsen; luis treedt vaak pleksgewijs op. Voor de blad luisbestrijding in granen zijn de volgende middelen toegelaten: - dimothoaat 40% 0,5 1/ha) - formothion 25% 1 1/ha) - thiometon (1 1/ha) - malathion U.L.V. 1 1/ha) - Pirimor 0,5 1/ha) - Meta-Systox-R. 0,75 1/ha) GRASZAAD Veel factoren, zoals soort, ras, grondsoort, bemesting, oogstmethode en het weer tijdens het groeiseizoen, zijn van invloed op het oogsttijdstip. Een juiste keuze van het oogsttijdstip beïnvloedt in belangrijke mate de hoogte van de opbrengst. Bij te vroeg maaien valt de opbrengst tegen ten gevolge van een te laat 1000-korrelgewicht en bij te laat maaien door uitval. Overleg hierover met de teeltdeskundige van de graszaadfirma is dan ook noodzakelijk. De oogstmethode is mede afhankelijk van de grassoort. Grassoorten met vastzittende zaden: veldbeemd, bosbeemd, timothee en struisgrassen worden in het zwad gemaaid. De zaden kunnen dan in het zwad narijpen, waardoor het dorsen vlotter kan verlopen. - Grassoorten waarvan het zaad "bij de rijping tamelijk loszit: raaigrassen, zwenkgrassen, beemdhangbloem en kropaar, kunnen zowel uit het zwad als van -stam worden gedorst. Als voordelen van het dorsen van stam kunnen worden genoemd: - minder weerrisico - minder zaadverlies - beter uitgerijpt zaad. Een (groot) bezwaar is echter, dat men veelal een produkt oogst met een vochtgehalte van 30 k 50%, hetgeen bij niet tijdig drogen( binnen enkele uren) sterk ten koste gaat van de kiemkracht. Bij zowel het dorsen uit het zwad als van stam is een nauwkeurige afstelling van de maaidorser een eerste vereiste. Om zaadverlies door onvoldoende uitdorsen van het stro te voorkomen, moet de machine het gemaaide produkte goed kunnen verwerken. Dus langzaam rijden en eventueel niet de hele werkbreedte meenemen. De dorstrommel moet voor dit doel 80Q - 1000 omw./min. maken. De opening en de stand van de dorstrommel dienen zodanig te zijn, dat de dorstrommel bij het begin iets verder openstaat dan bij het einde. Dit voorkomt dat er teveel stro stukgeslagen en daardoor teveel van zeefcapaciteit gevraagd wordt. Op de schudzeef vindt de scheiding plaats tussen zaad en kort stro. Om dit proces zo goed mogelijk te laten verlopen, moet in de eerste plaats de wind zodanig geschikt zijn, dat ze alleen het kort stro van de schudzeef helpt verwijderen. Hiertoe moet de wind op het einde van de afvoer van de schudzeef geplaatst worden. In het algemeen kan met weinig wind worden volstaan, indien de schudzeef goed afgesteld en de schudsnelheid voldoende is. Voor het maaidorsen uit het zwas geldt hetzelfde. Bij het zwad maaien moet men er voor zorgen, dat het zwad zo luchtig mogelijk komt te liggen. De beste bewerking van de graszaadstoppel, vooral van de viltige stoppels van roodzwenk- en veldbeemdgras, is frezen. Afhankelijk van zode, grondsoort en trekkracht kan men êén- of tweemaal frezen. Het frezen moet ondiep gebeuren, b.v. de eerste keer 3 cm. en de tweede keer 6 7 cm. diep. Inzaai van een groenbemestingsgewas, b.v. wikken, bevordert net verterings proces. Dit zaad kan vóór het frezen over de stoppel of tussen de eerste en tweede keer frezen ingezaaid worden. Jong graszaad, dat onder de dekvrucht vandaan komt, heeft zo snel mogelijk een eerste stikstofgift nodig: - na erwten 40 kg N - na vlas 60 kg N - na granen 70 kg N Het tijdstip van toediening heeft een grotere invloed op de opbrengst dan de hoeveelheid. Hoe vroeger hoe beter. Het jonge gras kan dan eerder en beter een chemische onkruidbestrijding verdragen. Graszaadstro, afkomstig van met MCPA/TBA behandeld graszaad dient te worden verbrand. Het moet niet worden gebruikt als veevoer of als strooisel en moet evenmin op de composthoop worden gebracht. TBA is nl. erg persistent in hooi en stro en kan nog schade veroorzaken aan land- en tuinbouwgewassen (o.a-. tomaat en komkommer) via de toegediende stalmest. KARWIJ. Het vaststellen of karwij rijp genoeg is om in het zwad te maaien, vereist wel enige ervaring. Maait men te vroeg, dan krimpen de nog groene zaden. Bovendien droogt het gewas moeilijker en kan bij ongunstig weer eerder schimmelvorming optreden. Oogst men te laat, dan kan een deel van het zaad bij het maaien uitvallen. Een aanwijzing voor de maairijpheid is een bronsgroene verkleuring van het zaad. Bij scherp drogend weer werkt men bij voorkeur ,s ochtends vroeg of ,s avonds om zaaduitval te voorkomen. Het loszadige karwij wordt eerst op zwad gemaaid en daarna uit het zwad gedorst. Bij deze oogstmethode is hoog stoppelen(l 5-20 :m) van belang. Het zwad rust dan op de stoppel en zakt daarna een paar dagen iets in, waardoor de wind er minder vat op krijgt. Ook het aantal sclerotiën (rattekeutels) dat in het zaad terecht komt, zal kleiner zijn, daar de grote rafrekeutels in de onderste stengeldelen zitten. Het zwad ligt dus niet op de grond en de wind kan er onderdoor. Dit komt de droging en de zaadkwaliteit ten goede. Wanneer het zaad voldoende droog en nagerijpt is, wordt het met een maaidorser, die meestal van een opraper is voorzien, uit het zwad gedorst. De omtreksnelheid van de opraper moet bij de rijsnelheid zijn aangepast, zodat er niet aan het zwad getrokken wordt, maar dat het als het ware „als vanzelf' en onverstoord naar binnen gaat. Een doekenopraper geeft minder zaadverlies dan een tanden opraper. Het gebruik van een opraper is bij deze methode wel gewenst, doch niet beslist noodzakelijk, daar het mes van de maaidorser onder het zwad door kan gaan en de stoppels afsnijdt. In dat geval moet men er op bedacht zijn, dat bij aanwezigheid van sclerotiën deze tussen het zaad terechtkomen. Bij het afstellen van de maaidorser komt het er op aan, het gewas goed uit te dorsen en het zaad vooral njet te beschadigen. Een goede omtreksnelheid van de dorstrommel is 25-30m/sec. Vroege schieters zijn om verschillende redenen hinderlijk en schadelijk. Vernietig ze daarom tijdig.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 8