Goede resultaten met centrale opfok van jongvee Langdurige droogte werd vorig weekend doorbroken. 9 aandacht besteed aan de loofinvoer en de bodemaanpassing. De werking van de zelfrijdende looftrekker heeft niet aan de verwachting voldaan. De verkregen resultaten waren sterk wisselend, terwijl de voordelen o.a. van het niet platrijden van het gewas, niet tot uiting zijn gekomen. Dit is de reden, dat het instituut met deze ontwikkeling is gestopt, terwijl daarnaast een ander trekprincipe in eenrijige uitvoering werd gebouwd. Het looftrekken met trekriemen. Tijdens de proeven is het idee ontstaan om het loof met trekriemen te trekken, zoals dit o.a. gebeurt op vlaspluk- machines. De moeilijkheden, die met de bestaande machines werden ondervonden, vormden hiertoe de aanleiding. De resultaten op dezelfde percelen waren nogal wisselvallig, terwijl onder natte omstandigheden de werking slecht was. Het trekelement van het nieuwe prototype was met een trekveer, scharnierend, aan een frame in de driepuntsbevestiging van de trekker bevestigd. Het element, dat naast het achterwiel van de trekker werkte, had aan de onderzijde trekriemen, steunplaten, diepteregelingswielen en draaiende torpedo's. De trekriemen liepen voor en achter over grote schijven. In het traject, waar de riemen langs elkaar lopen, zijn een aantal geleidewielen zodanig gemonteerd, dat de riemen in zig-zag banen lopen. Op deze wijze worden de riemen tegen elkaar gedrukt. De hoek van de trekriemen kon, ten opzichte van de grond, worden ingesteld. De steunplaten waren scharnierend opgehangen en konden in hoogte worden versteld. Deze platen dienen voor afsteuning en voor het tegenhouden van de aardappelen, zodat ze niet uit de rug werden getrokken. De twee steunwielen regelden de hoogte van de riemen boven de rug' waarbij kleine onregelmatigheden in de rugopbouw door de steunplaten konden worden opgevangen. Voorop de trekker was een loofklappertje gemonteerd voor het maken van een scheiding in het loof van de verschillende rijen en voor het verkleinen van de hoeveelheid loof om zodoende de afvoer in de machines te bevorderen. De stengels werden op een lengte van ca. 20 cm. geklapt. De hoek van de trekriemen, ten opzichte van de grond, dient zo klein mogelijk te zijn, waardoor de stengels bijna horizontaal worden weggetrokken. Het bloottrekken van de knollen wordt hierdoor zoveel mogelijk voorkomen. Bij het groter worden van de hoek neemt het aantal blootgetrokken aardappelen toe. Een probleem bij dit prototype vormde de bodem aanpassing met de wieltjes. De hoofdzaak was, dat het element werd geduwd in plaats van getrokken. Het afregelen van het gewicht van de trekelementen werd hierdoor voornamelijk verstoord. Het instellen van de trekveer tussen de beide frames! trelement en driepuntsbevestiging) regelt dit gewicht, waarbij de machine in geduwde uitvoering gevoeliger werd voor deze onregelmatige druk. De resultaten bieden perspectief, zodat met dit principe verder zal worden gewerkt. De hoofdpunten van onderzoek zijn: de bodem aanpassing, de trekhoek en de verhouding rijsnelheid/riemsnelheid.. Waarnemingen aan het gewas. Voor het ras Bintje, waarin de proeven zijn aangelegd? zijn de gegevens vastgesteld in onderstaande tabel. Bintje 1972 1973 Laagdikte grond in cm. boven de knollen 4,6 Aantal stengels per plant (gem. 30 planten/ Lengte van de stengels (gem.30 platen/veldje) in cm. 76 Groeibreedte van het gewas (gem.30 planten/ veldje) in cm. 96 Groeihoogte van het gewas(gem. 30 planten/veldje) in cm. 64 Hoeveelheid loof per ha. in tonnen 36,5 üm de looftrekomstandigheden beter te kunnen beoordelen, zijn - met een trekkrachtmeter-de krachten bepaald, die nodig zijn om de stengels van het groene gewas uit de grond te trekken. De bepalingen vonden direct vóór het looftrekken plaats. In 1972 en 1973 is de trekkracht per stengel bepaald; in 1973 ook voor alle stengels per plant tegelijk. In 1972 was de gemiddelde trekkracht in het gewas Bintje 12,5 kgf, in 1973 bedroeg dit 14,5 kgf. Voor het uittrekken van het totale aantal stengels per plant was dit cijfer voor Bintje 31,2 kgf. PROEFSTATION VOOR DE RUNDVEEHOUDERIJ. Omstreeks 1967 kwam in ons land een ontwikkeling op gang, waarbij melkveehouders hun jongvee laten opfokken op gespecialiseerde centrale opfokbedrijven. De oorzaak hiervan ligt in de volgende factoken. Het aantal jonge kalveren per bedrijf js meestal klein. Naar verhouding kost de verzorging daarvan veel tijd. Bovendien is het met kleine groepjes kalveren moeilijk een beweidingssysteem toe te passen waarbij de dieren geen schade ondervinden van ingewandsparasieten. Door het afstoten van de jongvee-opfokkan men de melkveestapel met 20 a 30% vergroten. Uit begrotingen bleek dat hiermee het bedrijfsinkomen aanzienlijk kan worden verbeterd. Bedrijfs resultaten uit de praktijk hebben dit later bevestigd. Dit is allemaal te lezen in de pas verschenen 70 pagina's tellende publikatie met veel foto's van het Proefstation voor de Rundvee houderij. 1) PIONIERS KREGEN SUBSIDIE. Omdat de centrale opfok van jongvee voor de praktijk perspectief leek te bieden, terwijl de realisering daarvan toch nog als een experiment moest worden beschouwd, besloot de Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw een stimuleringssubsidie te ^verlenen aan een twintigtal bedrijven die een proef zouden nemen met het centraal opfokken van jongvee, Voor de begeleiding van deze bedrijven O S-project) werd een commissie ingesteld. Tevens werd de landelijke ontwikkeling van de centrale opfok van jongvee zo goed mogelijk gevolgd. Het optreden van hergroei In het algemeen treedt na een loofbehandeling weer hergroei of uitloop van het aardappelloof op, vooral bij een methode, waarbij een deel van de plant is vernietigd of beschadigd. Het in de grond zittende en onbeschadigde deel bezit een enorme vitaliteit om nieuwe scheuten te produceren. Per behandeling is deze hergroei of uitloop vastgesteld. Bij een chemische en een thermische behandeling worden de bovengrondse delen hoofdzakelijk vernietigd en blijft het contact tussen de knollen en het behandelde loof bestaan. Het looftrekken daarentegen zorgt voor een totale scheiding van het loof en de knollen. Gem. aantal uitlopers per 10 m aardappelrij, vastgesteld bij verschillende doses per behandeling op twee data per ras( na de behandeling). Bintje '73 Behandeling: 31/7 8/8 loofstomen: 120.000 kcal 43 43 idem: 140.000 kcal 5 5 doodspuiten DNOC Arseniet 3 3 loofbranden 600 1/ha 2 2 idem 1200 1/ha 0 0 looftrekken 3,0 km/h 15 15 idem 5,6 km/h 16 16 De door het IMAG gebouwde eenrijige looftrekker (prototyp^), uitgerust met trekriemen, bestaande uit een loofklap- en een trekgedeelte. In het eerste proetjaar is van een „praktijk" werksnelheid uitgegaan, terwijl in 1973 een variatie in de werksnelheid is aangebracht. Als ondergrens mogen 8 12 uitlopers per 10 m aardappelrij worden genomen (NAK-controle). Het beeld van de hergroei was bij het loofstomen, het doodspuiten en het loofbranden gelijk; er treedt een nieuwe bladvorming op uit de onderste okselknoppen. Ook de wielsporen vertonen vaak een afwijkend beeld in de hergroei, voornamelijk bij het loofbranden en het loofstomen. De cijfers laten zien, dat in 1973 het looftrekken in het gewas Bintje niet geheel aan de normen heeft voldaan. Het doodspuiten was in het gewas Bintje goed. De resultaten van het loofbranden waren in beide jaren goed in Bintje, doch in 1973 trad er bij de beide doseringen een duidelijke hergroei op, zodat vijf dagen na de behandeling het resultaat slecht was. In Bintje werd met stomen in 1973, met een dosering van 140.000 kcal/ha, een goed resultaat verkregen. De snelheid van het afsterven. Om de snelheid van het afsterven en in verband daarmee de rooibaarheid vast te stellen, werd een week na de adviesdatum van de bespoten, gestoomde en gebrande veldjes de uittrekkracht van de stengels bepaald. Dit is een maat voor het loslaten van de knollen door de stengels en bevordert dus het scheiden van deze twee in de rooimachine. De bepalingen zijn op dezelfde wijze uitgevoerd als in het groene gewas. Uit de resultaten blijkt, dat het effect van het spuiten en het branden niet verschilt, maar dat het stomen een groter effect ONTWIKKELING CENTRALE OPFOK IN NEDERLAND In 1970 waren er in ons land enkele tientallen bedrijven waar men op meer of minder grote schaal jongvee voor derden opfokte. Het O S-project telde toen 18 bedrijven met gemiddeld 73 dieren per bedrijf. In 1974 waren er binnen dit project 20 bedrijven met gemiddeld 165 stuks jongvee per bedrijf. Per 1 mei 1974 waren er in ons land totaal 110 opfok bedrijven met in totaal 10.955 stuks jongvee. Het jongvee was afkomstig van 497 melkveebedrijven, zodat per opfokbedrijf het jongvee van gemiddeld 5 melkveehouders werd opgefokt. Van de 110 opfokbedrijven zijn er 52 in Noord-Brabant en 23 in Gelderland. De gemiddelde oppervlakte van alle opfokbedrijven was 18,3 ha. per bedrijf. In het algemeen worden de dieren op het opfokbedrijf aangevoerd op een leeftijd van ca. 2 weken en afgeleverd als drachtige vaars op een leeftijd van ongeveer 2 jaar. GOEDE GROEI EN WEINIG STERFTE. Afgezien van wat aanloopproblemen van bepaalde bedrijven in de eerste jaren waren de opfokresultaten in technisch opzicht goed. Op 32 bedrijven in Noord-Brabant groeiden de dieren in de weideperiode gemiddeld 684 gram per dag en in de heeft op de trekkracht na vijf dagen. Een aanwijzing kan daarom zijn dat de aardappelen, waarvan het loof is gestoomd, iets eerder kunnen worden gerooid. Rhizoctonia en zilverschurft Uit de opbrengstmonsters is per behandeling een mengmonster van 100 knollen samengesteld voor het rhizoctonia- en zilverschurftonderzoek. Deze bepalingen zijn uitgevoerd door het IBVL. In de praktijk bestaat de mening dat de aantasting afhankelijk is van de vernietiginsmethode. De aantasting met rhizoctonia is in beide jaren gering. Alleen het doodspuiten heeft in de genoemde jaren een hogere bezetting. De opbrengst en sortering Voor de opbrengstbepaling zijn in alle objecten 2x15 planten met de hand gerooid. Deze monsters zijn na een bewaarperiode van zes maanden gesorteerd, waarna per sorteringsmaat de opbrengst is bepaald. Uit de cijfers, omgerekend naar tonnen/ha, blijkt dat het verschil over 1972 en 1973 in Bintje varieert van 1,4 tot 6,1 ton/ha. Gemiddeld leverde Bintje over beide jaren een meeropbrengst op van 3,5 ton/ha. In deze berekening van de gemiddelden zijn ook de opbrengsten van 1973 opgenomen, waarin geen significante verschillen konden worden aangetoond Bij de verschillende methoden van loofvernietiging, bleek het looftrekken met bordjes of riemen, het gunstigst uit de bus te komen. In Nederland zijn er van gebied tot gebied nog al wat verschillen. Uit Groningen bericht men ons dat daar de weersomstandigheden op het ogenblik niet ongunstig zijn. De laatste tijd kwamen er wel steeds meer gewassen die wat regen erg goed zouden kunnen gebruiken, maarcer was nog geen grotere schade zichtbaar. De 20mm. regen die er het vorige weekeinde viel was mooi op tijd en heeft de gewassen een opkikkertje gegeven, dat zeer welkom was. Met name de aardappelen zijn hier dankbaar voor geweest. De akkerbouwgewassen staan er in Groningen op het ogenblik dan ook niet slecht voor. Zo is de konklusie. In de Llsselmeerpolders is de schade door de droogte, zoals het zich nu laat aanzien, beperkt gebleven. Wel was er hier ook een duidelijk vochttekort en naar de schatting ongeveer 200 regeninstallaties die hier zijn, hebben op vlotte toeren gewerkt. De 20 30 mm. regen van het weekend van 20 juni was heel welkom. Van de akkerbouwgewassen hebben de granen en de bierten weinig geleden van de drooggte. De niet te beste stand van sommige bietenpercelen is een gevolg vanschade door vorst en vreterij. In de aardappelen op de zwaarste gronden werden de gevolgen van de droogte wel merkbaar. In welke mate daardoor schade is ontstaan is echter nog moeilijk te taxeren. Verder hebben de uien weinig of niet geleden. Het vlas blijft echter te kort en met gewassen als witlof en waspeen waren er opkomstmoeilijkheden. De opbrengst van de tulpen zal naar verwacht wordt, door de droogte beneden de maat blijven. Ook in het Zuid-Westen is zelden een somber donker weekend met meer dankbaarheid aanvaard. Er viel 15 k 25 mm. regen verdeeld over een lange periode zodat het vocht rustig de tijd kreeg in de de grond te dringen. In het algemeen kan gezegd worden dat de droogte de granen op veel plaatsen aan de lichte kant heeft gehouden. Ook vlas en graszaad heeft zich maar matig ontwikkeld en de ne gevallen regen kan daar niet zo heel veel meer aan verbeteren. Voor de aardappelen is de regen nog wel op tijd gekomen. Over het algemeen is de zetting van de aardappelen zeer goed te noemen en nu de grond weer vochtig is wordt er door deskundigen een goede aardappeloogst verwacht, mits natuurlijk de regen nu in regelmaat blijft komen. Ook de suikerbieten hebben wel een beetje achterstand, in vergelijking met andere jaren, maar nu zullen ze die achterstand wel snel wegwerken. Sinds de droogte is doorbroken is er nergens reden meer tot paniek. Zo deelt men ons mede. stalperiode gemiddeld 573 gram per dag. De sterfte bedroeg slechts ongeveer 1%. Het gemiddeld gewicht per dier was op een leeftijd van 1 jaar ca. 270 kg. en op een leeftijd van 2 jaar ca. 470 kg., hetgeen goed genoemd mag worden. Voor deze resultaten zijn een goede hygiëne, een doelmatige voeding vooral tijdens de opfok in de eerste maanden, een op het tegengaan van ingewandsparasieten afgestemd beweidingssysteem, ruwvoer van goede kwaliteit en uit gezond heidsoogpunt doelmatig stallen van grote betekenis gebleken. In het algemeen hebben de bedrijven, vooral in de aanloopjaren, een intensieve opfoktechnische en veterinaire begeleiding gehad. Gebleken is dat de opfokkers voor de bevruchting van de pinken het beste kunstmatige inseminatie kunnen toepassen, vooral omdat men dan gebruik kan maken van stieren waarvan gebleken is dat ze weinig afkalfproblemen bij vaarzen veroorzaken. Uit een arbeidsbegroting is gebleken dat bij centrale opfok op een bedrijf met doelmatige gebouwen, een goede verkaveling en een redelijk over het jaar gespreide aanvoer ongeveer 120 kalveren per jaar kan aannemen. Bij een opfok tot hoog- drachtige vaars zijn daarvoor ongeveer 3.000 arbeidsuren per jaar nodig, hetgeen in het algemeen op een gezinsbedrijf is te realiseren. EEN MOGELIJKHEID VOOR MEER BEDRIJVEN Het onderzoek binnen het O.&S.-project en de ervaringen op andere bedrijven in de praktijk hebben voldoende aangetoond dat een ontwikkeling naar meer afzonderlijke gespecialiseerde melkvee- en opfokbedrijven perspectieven biedt. Het overwegen van deze mogelijkheid is thans actueler dan ooit, doordat onder de druk van de opkomst van de melkkoeltanks veel melkveehouders ten aanzien van voortzetting van de melkveehouderij en de grootte van hun veestapel voor lange termijn een beslissing moeten nemen. Het is wenselijk dat op bedrijven waar men nog een belangrijke stap in de bedr^fs- ontwikkeling moet nemen, de mogelijkheid van vergroting van de melkveestapel door het afstoten van de jongvée-opfok of de mogelijkheid van een gespecialiseerd bedrijf voor de opfok van jongvee in overweging wordt genomen. 1) Centrale opfok van jongvee. Publikatie nr. 7 van het PR. Verkrijgbaar door storting van f 10,- op giro nr. 2307421 van het Proefstation voor de Rundveehouderij te Lelystad, met vermelding: Publikatie nr. 7. j.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 9