Landbouw als nevenberoep Voorlopige aangifte veldkeuring pootaardapppelen oogst 1976 De Kommissie Bedrijfsontwikkeling en Agrarische Voorlichting van het Land bouwschap hebben een nota opgesteld over het onderwerp: „Landbouw als ne venberoep." Uit het maandblad voor de Bedrijfsontwikkeling ontlenen wij de in houd van deze nota. Aandeel nevenbedrijven in grondgebruik en aantal dieren, in in grondgebruik en aantal 1970 1974 Noord 11 13,1 Oost 21 24,5 West '14 16,5 Zuid 17 18t5 LJsselmeerpolders 2,5 Nederland totaal 17,5 18,5 Grond Melkkoeien Mestvee Mestkalveren mestvarkens Fokvarkens Leghennen Slachtkuikens Gegevens ontleend aan het LEI. 6,1 3 16 20 13 7 9 15 De Nederlandse land- en tuinbouw kent een 'grote verscheidenheid van agrarische bedrijven Behalve over een indeling naar bedrijfstypen en -sectoren wordt wel gesproken over bedrijven van jonge agrariërs en over oudere agrrische zelfstandigen. Een zeer specifieke groep landbouwbedrijven wordt in vele overzichten over de ontwikkeling in de landbouw of in het land bouwbeleid over het hoofd gezien. Namelijk de groep part-time bedrijven of neverfbedrijven. Een bedrijfsvorm die niettemin in toenemende mate in Nederland voor komt In 1974 bleken er 23450 nevenbedrijven te zijn, waarbij de ondernemer meer dan 50% van zijn tijd buiten de landbouw aanwendt. Daarnaast waren er ruim 8500 bedrijven waar het bedrijfshoofd een nevenberoep uitoefent, voor minder dan 50 van zijn totale werktijd. In totaal derhalve ruita 31000 land- en tuinbouwbedrij- venwaax een nevenberoep wordt uitgeoefend: 20 van de bedrijven. Sinds 1970 is het aantal part-time bedrijven iets toe genomen, terwijl het totaal aantal landbouwbedrijven' is afgenomen met ruim 12 Gezien het grote aantal nevenberoepsbedrijven lijkt een nadere analyse van de rol van deze bedrijven in de bedrijfsontwikkeling wen selijk. Overweging verdient voorts de vraag of in navol ging van andere hoogontwikkelde landen (West-Duits land en Zweden) meer dan tot dusverre in het land bouwbeleid rekening gehouden dient te worden met deze vorm van landbouw. De vraag kan worden gesteld in hoeverre deze bedrijfsvorm fungeert als een overbrug ging naar een 'beroep buiten de landbouw en als zoda nig een positieve functie vervult binnen het totaal van de Nederlandse landbouwproduktie. AARD EN VOORKOMEN Onder part-time-landbouw kan een gevarieerde groep van bedrijven worden verstaan met als kenmerk dat de ondernemer niet al zijn beschikbare arbeidstijd in de landbouw steekt. Onderscheid wordt wel gemaakt tussen bedrijven waar de ondernemer zijn hoofdtaak in de landbouw vindt (meer dan 50% van zijn arbeidstijd in de landbouw) en bedrijven waar het hoofdberoep buiten de landbouw ligt (meer dan 50 van de werk tijd buiten de landbouw). In dit laatste geval kan wor den gesproken over de landbouw als nevenberoep. Een derde categorie vormen de 'zogenaamde hobbybe- drijven, waar de landbouwactiviteit als vrije-tijdsbeste- ding plaats vindt naast ee normale dagtaak buiten de landbouw. In dit artikel worden de agrarische bedrijven waar de ondernemer méér dan '50 van zijn activiteit buiten de landbouw inzet aangeduid met de term „ne venbedrijven" Tabel'1 geeft een globaal inzicht in de regionale verspreiding van deze nevenbedrijven en in de mate waarin deze bedrijven deelnemen aan de dier lijke produktie Tabel 1. Verdeling bver de cegi/Vs en aandeel van de nevenbedrijven in de veehouderij. (Van de tuinbouw zijn geen gegevens bekend.) Nevenbedrijven in van het totaal bedrijven in betreffende regio's Ten aanzien van het grondgebruik van de nevenbe drijven blijken deze met name betrekking te hebben op kleinere arealen. Slechts 27 van de nevenbedrijven heeft een omvang van meer dan 5 ha. De verdeling van de bedrijfsgrootte In s'be) van de nevenbedrijven op ba sis van de gegevens over 1974 i« weergegeven in tabel 2. Tabel 2: Verdeling ban de betfrijfcgrtfotte van de neven bedrijven (1974). Bedrijf grootte in sbe van de nevenbedrijven 10—30 sbe 66 3050 sbe 18 5090 sbe 10 >90 sbe 6 In totaal is het areaal grond dat door de nevenbedrij ven wordt geëxploiteerd 137000 ha. Dit is meer dan het land'bouw-areaal in de Noordoostpolder, Oostelijk en Zuidelijk Flevopolder tezamen. Bij de nevenbedrijven blijkt de eigendom van de grond meer overheersend dan gemiddeld in de landbouw (65 tegenover gemiddeld 55 De agrariërs met een nevenberoep hebben gemiddeld minder agrarisch onderwijs genoten dan de onderne mers met hoofdberoep in de landbouw. Van eerstge noemde groep heeft 56 geen a/grarische opleiding ge noten; bij- de ondernemers met landbouw als hoofdbe roep bedraagt dit 25 ENKELE CONCLUSIES Nevenbedrijven blijken kennelijk te voldoen aan een behoefte. Het is duidelijk dat het hier om meer gaat dan hobbyisme. Een bedrijf van 30 a 50 sbe levert, mits goed gevoerd, een inkomen op van 10 a 15000 gulden. Aanvullend op een inkomen uit een 'beroep buiten de landbouw biedt een nevenbedrijf een aantrekkelijke bij verdienste. Uit LEI-gegevens blijkt dat het totale ge zinsinkomen op nevenbedrijven gunstig afsteekt tegen dat op de full-time landbouwbedrijven. Opvallend is dat de belangrijkste sector bij de full time landbouw, de melkveehouderij, bij de nevenbedrij ven een ondergeschikte rol speelt. Wellicht speelt het arbeidsintensieve karakter en de bedrijfsgebondenheid van deze sector hierbij een rol. 'Die situatie treft men ook aan bij de part-time landbouw in het buitenland (in Zweden: akkerbouw, in West-Duitsland: akkerbouw, grenteteelt, veredeling). Opmerkelijk is voorts dat, ondanks de verslechterde werkgelegenheidssituatie buiten de landbouw, het ne venbedrijf zijn positie in de afgelopen jaren heeft ge handhaafd of zelfs versterkt. De wel geboorde stelling dat part-time landbouw slechts gedijt ibij een sterk groeiende vraag naar arbeidskrachten in de industrie, lijkt aanvechtbaar. Nevenbedrijven blijken vooral voor te komen in gebieden waar de gemiddelde Ibedrijfsgrootte en de be drijfsstructuur ongunstig is te nemen (38 van de ne venbedrijven komt voor in Oost-Nederland, 23 in Zuid-Nederland) Uit informatie van het LEI is gebleken dat de groep nevenbedrijven in de loop der jaren wisselt van samen stelling. Er komen nieuwe bedrijven bij en er vallen be drijven af. Veelal wordt bij beëindiging van de agrari sche aktiviteiten overgegaan naar een 100 van de tijd vragend n'iet-agrarisch beroep. Een tijdelijke extra in komensbehoefte in verband met de gezinscyclus speelt hierbij wellicht een rol. PART-TIME LANDBOUW EN STRUCTUURBELEID. Een vraag die wellicht nadere uitdieping vereist is in hoeverre part-time landbouw een rol kan spelen bij de verdere ontwikkeling van de bedrijfsstructuur in de landbouw. Geconstateerd kan worden dat vele landbou wers de komende jaren grote moeite zullen hebben de structurele ontwikkeling c.q. de inkomensontwik keling buiten de landbouw in voldoende mate te vol gen. Daartoe zullen ongetwijfeld ook jongere bedrijfs- i'-.oofden behoren dde een bedrijf hebben overgenomen met een onvoldoende uitgangspositie en/of onvoldoende ontplooiingsmogelijkheden. In de jaren zestig was het voor dergelijke bedrijven mogelijk tot een renderend bedrijf te komen door middel van de opzet of de uitbrei ding van een intensieve veehouderijtak- 'J. hans'vergt een verantwoorde intensieve veehouderijlak evenwel zeer grote investeringen met alle risico's van dien, afgezien nog van de problemen rond de Hirder*wet en beperken de bepalingen rond de agrarische bebouwing. - De vraag doet zich voor of een oplossing van de inko- mensproblematiek voor deze bedrijfshoofden kan wor den gevonden via het prijsbeleid en het structuurbeleid. Het prijsbeleid stuit op de grenzen van de markt. Het EEG-structuurbeleid heeft als uitgangspunt dat een pari tair linkomen moet kunnen worden behaald bij 2210 uur. Het nationale structuurbeleid, gericht op de midden groep, onder meer via de oplossing van knelpunten, geeft niet voor alle 'bedrijven voldoende soulaas. Tegen deze ad' tergrond wordt in toenemende mate de vraag opge worpen of niet moet worden overgegaan tot inkomens toeslagen. Vanuit economisch gezichtpunt gezien is deze op lossing evenwei minder wenselijk. Beter is te streven naar een oplossing waarbij arbeid op kapitaal een rede lijke beloning ontvangen uit de markt. In een aantal ge vallen kan landbouw met een nevenberoep of land bouw als nevenberoep die oplossing verschaffen. Land bouw als nevenberoep kan voor een aantal agrariërs een overbrugging vormen naar een beroep buiten de land bouw. Daarbij kan de aanwezige agrarische kennis in het nevenbedrijf worden gebruikt, de binding met de woon- en leefgemeenschap op het platteland worden gehandhaafd en een (tijdelijk) aanvullend agrarisch in komen worden gerealiseerd. De ontwikkeling van de part-time landbouw in Ne derland vindt thans spontaan plaats. De vraag is echter, gezien ook de ervaringen in andere landen, of deze ont wikkeling niet ingeheid dient te worden in t lanmw- beleid. Thans zijn nevenbedrijven uitgesloten van dr meeste op de landbouw gerichte structuurm .atregel'-n zoals de beëindigingsregeling y_an het O.- S.-fundsont- wikkelingsregelingen, PCW-regeling, tankmelken en andere. Ervan uitgaande dat de part-time bedrijven een brugfunctie kunnen vervullen naar een beroep buiten een aantal maatregelen van toepassing te verklaren sing voor een aantal landbouwers, lijkt het wenselijk de landbouw en tevens kan bijdragen tot een deeloplos- voor deze groep van bedrijven. Genoemd kunnen wor den: beëindigingsregeling; beëindiging op termijn; omscholingsregeling O.- S-fonds, en afbraakregeling in de glastuinbouw (is gedeeltelijk reeds mogelijk). Daarnaast zou kunnen worden overwogen part-time 'bedrij ven niet zonder meer uit te sluiten van maatrege len die minder gebonden zijn aan de bedrijfsstructuur (drainage, grondverbetering, erfverharding) Voorts verdient overweging te 'bezien in hoeverre nevenbedrij ven gestimuleerd kunnen worden hun grond (op termijn beschikbaar te stellen voor de full-time bedrijven. Bij de discussie over bovenstaande zal tevens moeten worden in hoeverre concurrentie door part-time bedrij ven met de full-time bedrijven in goede banen kan wor den geleid. Gedacht zou kunnen worden de omvang van de agrarische produktie op de nevenbedrijven bin nen bepaalde grenzen- te houden. In West-Duitsland vindt een zekere regulering plaats doordat bepaalde subsidies afhankelijk worden gesteld van de tijd welke men besteedt aan de agrarische activiteit op het neven bedrijf. Keuringsgebied Voorl. Def. of perc. aang. '76 aang. '75 Friesland Groningen 9.459 ha 7.850 ha 1 .609 ha 20,5 N. Oost Nederland 3.118 ha 2.110 ha 1 .008 ha 47,8 N.O.P./Flevopolder 7.637 ha 6.855 ha 782 ha 11,4 Grote Rivieren gebied 323 ha 240 ha 83 ha 34,6 Noord-Holland 5.174 ha 4.465 ha 709 ha 15,9 Delta Nederland 2.612 ha 2.170 ha 442 ha 20,4 28.323 ha 23.690 ha 4.633 ha 19,6 De toenamepercentages per keuringsgebiedi lopen per keu- ringsg:bied sterk uiteen. De sterke toename in gebied N. Oost Nederland is verklaarbaar door een zeer sterke toename van de aangifte van fabriekspootaardappelen, die de laatste jaren niet werden aangegeven (z.g. van eigen partij). Van de voornaamste rassen die voor ons werkgebied van belang zijn, geven wij u het hiervolgende overzicht. D officiële aangiftecijfers voor de veldkeuring van pootaardappelen zijn nog niet bekend. Niettemin hebben wij toch de mogelijkheid om u een overzicht van de voorlopige aangifte te doen. Deze cijfers staan dus nog niet vast, maar geven al wel een indruk van het te verwachten areaal. De cijfers over 1975 zijn evenwel definitief. Over het alge meen zijn de verschillen tussen de definitieve en de voor lopige cijfers klein. TOTALE AANGIFTE BINTJE Keuringsdienst Friesland/Groningen N.Oost Nederland N.O.P./Flevoland Grote Rivierengebied Noord-Holland Delta Nederland 1976 1975 +of 2.478 ha 1.994 ha 4 ha ha 3.929 ha 3.242 ha 92 ha 66 ha -f 1.230 ha 963 ha 1.651 ha 1.305 ha 9.384 ha 7.570 ha 1.814 ha 24,0 Duidelijk is dat de toename in de vier belangrijke keu- EIGENHEIMER 1976 1975 -f- of Friesland Groningen 218 ha 184 ha 34 ha 18,5 N.Oost Nederland ha ha ha N.O.P./Flevoland 44 ha 46 ha 2 ha 2,3 Grote Rivierengebied' 3 ha 1 ha 2 ha 100,0 Noord-Holland 148 ha 104 ha 44 ha 42,3 Delta Nederland 22 ha 14 ha 8 ha 57,1 435 ha 349 ha 4- 86 ha 24,6 DORE 1976 1975 of Groningen/Friesland 69 ha 113 ha 44 ha 38,9 N.Oost Nederland ha ha N.O.P.'Flevoland 1 ha 2 ha 1 ha 100,0 Grote Rivierengebied 1 ha 2 ha 1 ha 100,0 Noord-Holland 119 ha 106 ha 13 ha 12,3 Delta Nederland 5 ha 6 ha 1 ha 16,7 195 ha 229 ha 34 ha 14,8 RESUMÉ AANGIFTE VELDKEURING Hierna volgt tenslotte een overzicht van de totale-aan- gifte van de voor ons werkgebied belangrijkste rassen en van enkele minder belangrijke rassen. 484 ha 24,3 4 ha 100,0 687 ha 21,2 26 ha 39,4 267 ha 27,7 346 ha 26,5 Totaal-aangifte Totaal Nederland Belangrijkste rassen Bintje Eigenheimer Doré Irene Minder belangrijke rassen Alcmaria Eersteling Furore Lekkerlander Meerlander 1976 1975 4- of 28.323 ha 23.690 ha 4.633 ha 19,6 9.384 ha 435 ha 195 ha 890 ha 64 ha 1.012 ha 39 ha 51 ha 91 ha 7.570 ha 1.814 ha 24,0 349 ha 229 ha 598 ha 86 ha 24,6 34 ha 14,8 292 ha 48,8 64 ha 974 ha 28 ha 33 ha 68 ha ha 38 ha 11 ha 18 ha 23 ha 3,9 39,3 54,5 33,8 ALGEMEEN Bij beschouwing van deze gegevens kunnen meerdere globale feiten worden vastgesteld, waarvan wij er enige wil len noemen: le. Het pootgoedareaal onderging een zeer belangrijke uit breiding, hetgeen in principe voor onze konsumptie- aardappeltelers als gunstig mag worden beoordeeld. Met uitzondering van het ras Doré overtreft de uitbrei ding bij de voor ons van belang zijnde rassen nog de totale gemiddelde uitbreiding. Uiteraard zal afhankelijk van het verloop van de veld keuring, de opbrengst in de pootgoedmaten en de om vang van export moeten blijken, hoe de pootgoedprijzen zich dit seizoen zullen ontwikkelen. 2e. 3e.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 7