Het voorkeursrecht van de pachter Omvang en aard van de intensieve samenwerking in de landbouw Hoofdbestuur K.N.L.C. op bezoek in Overijssel 4 TN het algemeen heeft alleen de pachter, die in het bezit is van een schriftelijk, goedgekeurde pacht overeenkomst, bij verkoop van het gepachte een voor keursrecht. Dit recht is geregeld in de Pachtwet in het nieuwe artikel 56a t/m h. De hierin opgenomen gang van zaken is als volgt: Indien de verpachter het verpachte of een deel ervan wil verkopen, dient hij allereerst het verpachte aan de pachter te koop aan te bieden. Deze aanbieding geschiedt bij deurwaardersexploit of aangetekende brief. De pach ter moet binnen een maand op dezelfde wijze (bij exploit of aangetekend schrijven) antwoorden. Verklaart de pach ter zich niet tijdig bereid om te kopen, dan mag de ver pachter gedurende een jaar aan een derde verkopen. Ver klaart de pachter zich wel tijdig bereid om te kopen, dan treden partijen met elkaar in onderhandeling over de prijs (art. 56b). Leiden deze onderhandelingen niet tot een overeenstemming dan kan verpachter de Grondkamer verzoeken de verkeerswaarde van het land vast te stel len (art. 56c). Van deze taxatie door de Grondkamer staat beroep op de Centrale Grondkamer open. TS op het door de verpachter ingediende verzoek tot taxatie onherroepelijk beslist, dan staat het aan de verpachter te verklaren of hij bereid is tegen de door de Grondkamer vastgestelde waarde of tegen een lagere prijs te verkopen. Is dit het geval, dan biedt hij de pach ter het gepachte bij exploit of aangetekend schrijven aan. De pachter moet hierop binnen een maand op dezelfde wijze antwoorden. Weigert de pachter de vastgestelde waarde als prijs te aanvaarden, dan mag de verpachter gedurende een jaar het land verkopen of onderhands aan een derde tegen tenminste de door de Grondkamer vast gestelde waarde of in het openbaar (art. 56d). In het laat ste geval is echter de verpachter verplicht de pachter ten minste een maand vóór de verkoop daarvan kennis te geven (art. 56g). Is de pachter bereid de door de Grondkamer vastge stelde waarde te accepteren, maar vindt de verpachter deze te laag dan mag hij het land noch aan een derde, noch in het openbaar verkopen. Ook mag de verpachter niet te lang aarzelen het verpachte aan de pachter aan te bieden, nadat de Grondkamer de prijs hiervan heeft vastgesteld. Is deze aanbieding niet binnen een jaar aan de pachter gedaan, dan dient de verpachter bij verkoop weer opnieuw de hierboven omschreven procedure te volgen (art. 56d lid 3). E volgende week wordt nader ingegaan op gevallen waarin de pachter geen aanspraak op voorkeursrecht kan doen gelden. J. M. Onderstaand schematisch overzicht kan de bovenom schreven gang van zaken verduidelijken. aanbieding land aan de pachter pachter wil kopen onderhandelingen tussen partijen pachter wil niet kopen of antwoordt niet tijdig. Ver pachter mag dientengevol ge gedurende één jaar aan een derde verkopen. overeenstemming over de prijs; dan geen tussen komst van Grondkamer geen overeenstemming verpachter verzoekt de Grond kamer de verkeerswaarde vast te stellen verpachter wil voor Grond- kamerprijs verkopen. Hij moet daartoe het ver pachte binnen één jaar na de prijsvaststelling door de Grondkamer aan de pachter aanbieden. Weigert de pachter te kopen, dan mag verpachter het land verko pen of onderhands aan een derde tegen tenminste de Grondkamerprijs, of in het openbaar. In het laatste ge val moet verpachter de pachter minstens 1 maand van te voren daarvan kennis geven. verpachter wil niet voor de Grondkamerprijs verkopen. Wil de pachter tegen deze prijs wel kopen, dan mag verpachter het land noch aan een der dü, noch :o he1' o .c.v banr verkopen Ir. J. SLOT en drs. J. H. POST Afd. Structuuronderzoek van het L.E.I. (Uit maandblad voor bedrijfsontwikkeling) Het achterblijven van de uitbreiding van de produktie- eenheden bij de vergroting van de bewerkingscapaciteit per man, alsmede de verkleining van de arbeidsbezetting per bedrijf hebben geleid tot het z.g. bedrijfsoverkoepelend ge bruik van arbeidskrachten en machines: het inschakelen van loonwerkers en bedrijfsverzorgers en de samenwerking bij de uitvoering van werkzaamheden. Voor wat de samenwer king tussen bedrijven aangaat bestaan er in de landbouw velerlei variaties vanaf vormen die de bedrijfsvoering nau welijks beïnvloeden tot aan bedrijfscombinaties die diep in grijpen in het bedrijfsgebeuren. AANTAL COMBINATIES, BEDRIJVEN EN BEDRIJFSHOOFDEN Medio 1973 waren er in Nederland slechts enkele honder den bedrijfscombinaties. Deze combinaties zijn in tabel 1 onderverdeeld in deelcombinaties en volledige combinaties. Bij de deelcombinaties wordt bij een deel en bij de volledige combinaties bij alle werkzaamheden samengewerkt. In dit verband is ook van belang dat de deelcombinaties voorna melijk berusten op een al of niet schriftelijke samenwer kingsovereenkomst, terwijl de volledige combinaties vrijwel alle de vorm hebben van maatschappen en vennootschappen onder firma. Het aantal bedrijven en bedrijfshoofden per combinatie blijft meestal beperkt tot twee of drie. Zowel het betrekke lijk kfeine aantal combinaties alsook het beperkte aantal deelnemers per combinatie houden vermoedelijk mede ver band met de grote waarde die men in het algemeen toekent aan de zelfstandigheid van de ondernemer. Door het beperkt houden van het aantal partners in de combinatie zijn de mogelijkheden groter de eigen identiteit in belangrijke mate te behouden en de eigen invloed in de samenwerking zo groot mogelijk te doen zijn. KENMERKEN VAN SAMENWERKENDE BEDRIJVEN EN BEDRIJFSHOOFDEN Samenwerking in een bedrijfscombinatie komt bij akker- bouwbedrijven meer voor dan bij andere bedrijfstypen. On geveer de helft van de bedrijven in een bedrijfscombinatie behoorde tot de akkerbouwbedrijven. Het aandeel van de akkerbouwbedrijven bij de deelcombinaties is zelfs ca. 70 Bi] de volledige combinaties overheersen daarentegen de bedrijven met melkvee. Er blijkt dus een zeker verband te bestaan tussen het bedrijfstype en de aard van de combina tie. In de akkerbouw is een ver gaande mate van samenwer king mogelijk, waarbij de bedrijven van de partners als eco nomische eenheid blijven bestaan. In de melkveehouderij betekent intensieve samenwerking gezien de aard van het produktieproces echter veelal de vorming van een volledige bedrijfscombinatie. Tabel 1. Aantal combinaties en hierin samenwerkende be drijven en bedrijfshoofden Aantal Bedrijven Bedrijfshoofden Deelcombinatie 125 325 360 Volledige combinatie 117 264 295 Alle combinaties 242 589 655 Tabel 2. De samenwerkende bedrijven naar bedrijfstype Bedrijfstype Totaal melkvee akker- gemengd bouw Deelcombinatie 8 69 23 100 Volledige combinatie 35 26 39 100 Alle combinaties 20 49 31 100 Nederland 1973 60 12 28 100 Samenhangende met deze verschillen in bedrijfstype tus sen de deelcombinaties en de volledige combinaties, komen deelcombinaties vooral voor in Groningen, de Noord-Oost- Polder en het Zuidwestelijk kleigebied en volledige combi naties met name in de zandgebieden alsmede in Groningen. De bedrijven in een bedrijfscombinatie behoren over het algemeen tot de grotere bedrijven. Zo is ca. 80 van de samenwerkende akkerbouwbedrijven groter dan 30 ha. Het vergelijkbare percentage voor alle akkerbouwbedrijven is 45. Van de samenwerkende weide- en gemengde bedrijven is 70 resp. 80 groter dan 15 ha. Het vergelijkbare cijfer voor alle bedrijven van deze types bedraagt ca. 45 resp. ca. 15 Door de samenwerking van meestal grotere bedrijven ont staat een bedrijfseenheid, waarvan de oppervlakte veelal een veelvoud is van die van het niet-samenwerkende bedrijf. Tabel 3. De gemiddelde oppervlakte van de samenwerken de bedrijven en van de bedrijfscombinaties naar bedrijfs type (ha) Bedrijfstype melkvee akker gemengd alle bouw typen Deelcombinatie 23 46 28 40 Volledige combinatie 27 55 27 34 Alle combinaties 26 48 28 37 Nederland 1973 16 30 11 16 Oppervl. per comb. 67 145 92 112 Zie tabel 3. Omdat de bedrijven in een combinatie weinig in oppervlakte uiteen lopen, is er echter wel een grote sprei ding rond de gemiddelde oppervlakte van de combinaties. Door de relatief grote oppervlakte van de bedrijfscombina ties is het als regel mogelijk een belangrijke verbetering in de onderlinge afstemming van de produktiefaktoren te rea liseren. Voor wat de kenmerken van de bedrijfshoofden betreft komen twee aspekten duidelijk naar voren. In de eerste plaats blijkt dat het vooral jongeren zijn die samenwerken: ongeveer de helft van de partners in een bedrijfscombinatie is jonger dan 40 jaar. Op zichzelf genomen lijkt dit een on miskenbare indicatie voor een verdere toeneming van het aantal combinaties. In het laatste deel van dit artikel wordt hierop nader ingegaan. In de tweede plaats komt naar voren dat er bij niet minder dan tweederde van het aantal bedrijfs- Vorige week heeft het hoofdbestuur van het Koninlijk Nederlands Landbouw Comité (baar jaarlijkse exkursie gemaakt. Dit keer was het de beurt aan de Overijssel- sche Lanbouw Maatschappij om als gastheer te funge ren. Hierbij bracht men o.a. ook een bezoek aan een streek dat door de overheid is aangewezen als proefge bied voor een nationaal landschapspark. Ir. Luteijn, de nieuwe K N.L.C.-voorzitter gaf als zijn kommentaar op deze landschapsparkontwikkeling: „dat de overheid niet behoort te marchanderen als het gaat om de boe- reneis om reële vergoeding voor beperkingen die in een gebied als dit gelden. De teer Luteijn merkte verder op dat het van bet al lereerste belang is dat betrokken boeren in een land schapspark weten waar ze aan toe zijn. „Ik kan me voorstellen dat men bepaalde gedeelten van dit gebied wil behouden, maar kom dan ook met goede beheers overeenkomsten! combinaties familiebanden tussen de partners bestaan. Fami lierelaties (68 blijken zelfs vaker voor te komen dan burenrelaties (ca. 50 Het veelvuldig voorkomen van familierelaties duidt op het bijzondere karakter van veel bedrijfscombinaties. DE AARD VAN DE SAMENWERKING In tegenstelling tot de volledige combinaties omvat de samenwerking bij de deelcombinaties niet alle werkzaam heden. Bij ruim de helft van de deelcombinaties heeft de samenwerking wel betrekking op alle produktietakken, maar worden niet alle werkzaamheden gezamenlijk uitgevoerd. Bij bijna de helft van de deelcombinaties zijn er dus bedrij ven waar één of meer produktietakken buiten de samen werking zijn gehouden. Bij de deelcombinaties heeft de sa menwerking in de regel betrekking op een combinatie van produktietakken. Een voorbeeld van een dergelijke combi natie van produktietakken in de akkerbouw is de samen werking bij zowel granen als aardappelen en suikerbieten. Een andere minder voorkomende combinatie is samenwer king bij zowel voederwinning als opfok jongvee en melk veehouderij. Dat in dit laatste geval niet van een volledige maar van een deelcombinatie wordt gesproken houdt meest al verband met dé aanwezigheid van een tak van intensieve veehouderij die buiten de samenwerking is gehouden. Voor wat de inbreng van de produktiemiddelen aangaat zijn deze bij de volledige combinaties uiteraard alle in de .'■rmenwerking opgenomen. Bij de deelcombinaties blijkt diat grond meestal niet, de gebouwen vaak en arbeid en werk tuigen vrijwel altijd deel uitmaken van de samenwerking. Ten aanzien van de vorm van de inbreng volstaat men bij grond en gebouwen meestal met de inbreng van het ge- biuiksrecnt. D-i Jaapte geldt zowel vooi de volledige com binaties als voor de deelcombinaties. Hierbij moet echter worden aangetekend, dat gebouwen die in het kader van de samenwerking zijn gebouwd (ligboxenstallen) in de regel ge meenschappelijk eigendom zijn van de partners. DE TOEKOMSTIGE ONTWIKKELING VAN HET AANTAL BEDRIJFSCOMBINATIES Hoewel het onderzoek slechts een inventarisatie betrof van het aantal en de aard van de bedrijfscombinaties in de landbouw, geven de resultaten toch aanleiding tot een aan tal beschouwende opmerkingen met betrekking tot de toe komstige ontwikkeling van het aantal bedrijfscombinaties. Uit de inventarisatie komt duidelijk naar voren dat de in tensieve vorm van samenwerking tot dusverre geen grote vlucht heeft genomen. Het gaat slechts om enkele honder den bedrijfscombinaties. Op korte termijn lijkt een uitbrei ding van betekenis ook niet te verwachten. Zo blijkt uit het onderzoekt dat de combinaties meestal door twee of drie grotere bedrijven worden gevormd van eenzelfde bedrijfs type en een ongeveer gelijke bedrijfsomvang; deze bedrijven zijn veelal dicht bij elkaar gelegen. Wanneer men dit als voorwaarde ziet om een bedrijfscombinatie te vormen, dan wordt hierdoor het aantal bedrijven dat in beginsel deel zou kunnen uitmaken van een combinatie aanzienlijk inge perkt. De bedrijfshoofden in een combinatie blijken vaak tot eenzelfde leeftijdsgroep te behoren en zij staan vaak in familierelatie tot elkaar. Voorwaarden zijn dus kennelijk ook dat men elkaar goed kent en dat men elkaar „verstaat". In feite betekent dit een nog verdere inperking van het aan tal bedrijven dat voor een bedrijfscombinatie in aanmerking zou kunnen komen. Voor de akkerbouw komt hier nog bij dat een belangrijk deel van de voordelen van bedrijfscom binaties ook reeds bij minder ver gaande vormen van samen werking gerealiseerd kan worden. Een toeneming van de in tensieve samenwerking van enige omvang lijkt in deze sek- tor dan ook niet waarschijnlijk. Iets anders ligt het in de melkveehouderij, waar de vorming van bedrijfscombinaties veelal verband houdt met modernisering en schaalvergro ting. Gezien dit proces van modernisering en de daarmee gepaard gaande schaalvergroting in de komende jaren door zullen gaan, lijkt ook een toeneming van het aantal combi naties waarschijnlijk. De leeftijdsopbouw van de samenwer- kenden, het zijn veelal jongere bedrijfshoofden, ondersteunt deze gedachte. Relateert men echter het aantal bedrijfscom binaties in de melkveehouderij aan het landelijk aantal lig boxenstallen (2 a 3 dan is een grote omvang van deze vorm van samenwerking ook in deze sector vooralsnog niet te verwachten. Ook uit ander onderzoek blijkt niet dat in de toekomst met een belangrijke toeneming van het aantal bedrijfscombinaties rekening moet worden gehouden. Wel iswaar komt uit een onderzoek onder toekomstige opvolgers in Friesland en Noord-Brabant naar voren dat ca. de helft van hen belangstelling heeft voor intensieve samenwerking, maar hieraan is dan echter wel een aantal belangrijke voor waarden verbonden. Zo is o.m. voorwaarde dat de samen werking belangrijk financieel voordeel moet opleveren en dat men in het persoonlijke vlak goed met elkaar moet kun nen opschieten. Verlies van zelfstandigheid blijkt een van de belangrijkste argumenten tegen het aangaan van inten sieve samenwerking. Dit laatste is van des te meer beteke nis indien men zich realiseert dat bijna alle toekomstigee ondernemers veel waarde hechten aan de zelfstandigheid van de boer. Ook uit een enquête onder leerlingen op mid delbare agrarische scholen blijkt, dat degenen die boer of tuinder willen worden grote betekenis hechten aan de zelf standigheid. Ondanks de aanwezige, belangstelling voor in tensieve samenwerking onder jongeren zijn hieraan toch nog zoveel voorwaarden verbonden, dat ook op basis van gegevens uit deze onderzoekingen een aanzienlijke toene ming van het aantal bedrijfscombinaties niet waarschijnlijk lijkt.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 4