Vijf jaar Flevohof
feestelijk herdacht
c]^oor de
CDrouw
Analijse van de
tulpenbollenmarkt
Brievenbusreclame
Op 1 juni .1976 werd op Flevohof op feestelijke wijze het feit
herdacht, dat Flevohof vijfjaar geleden officieel werd geopend.
De vijfhonderd gasten die, evenals vijf jaar geleden in de vroege
ochtend om 07.00 uur werden ontvangen, werden bij de
invalswegen van de polder Oostelijk Flevoland opgewacht door
Flevohof-medewerkers, die hen aldaar een kop koffie met een
beschuit aanboden.
Tijdens de herdenking van het 5 jarig bestaan schetste de heer
H. P. H. Waalkens, voorzitter van de Stichting Flevohof, in
vogelvlucht een beeld van de groei, die Flevohof in de vijf
achterliggende jaren heeft doorgemaakt. Gebleken is, dat de
opzet van Flevohof, zowel in de ruimte als de architectuur,
volledig blijkt te voldoen aan de eisen die het moderne toerisme
stelt. De harmonische spreiding van de diverse onderdelen over
het gehele terrein van 150 hectaren blijkt zeer goed te voldoen.
Er is voldoende ruimte om op topdagen zo'n 18.000 tot 20.000
bezoekers te ontvangen. De exposities stegen in de afgelopen
jaren in aantal en in kwaliteit. Zo zijn er in 1975 drie speciale
tijdelijke exposities aan de permanente tentoonstellingen
toegevoegd n.l. een zuivelexpositie, een tentoonstelling over 100
jaar Provinciaal Waterstaat en een Zwitserse inzending. Bij
voortduring wordt er naar gestreefd om te zorgen voor
vernieuwing en verbetering van het geheel. Uit onderzoek blijkt
dat de opzet van de agrarische bedrijven een schot in de roos is
geweest; zij worden bezocht door 95% van de bezoekers. De
combinatie van een rendabele exploitatie met een toeristische
opzet bleek in de praktijk mogelijk te zijn. De educatieve
waarde van de agrarische bedrijven en de expositiepaviljoens
gaat op Flevohof hand in hand met de groei van het park. Meer
dan 20 grote en kleine inzendingen uit de sierteeltsector gaven
gestalte aan Flevohof. Een attractiewaarde, die met name door
de buitenlandse bezoekers zeer word gewaardeerd. Naast het
stuk educatie treft -men de recreatie op Flevohof aan. In overleg
met het reiswezen en het onderwijs werd uitbreiding gegeven
aan het kinderdorp, zodat op Flevohof inderdaad „een dagje
uit" betekent voor het gehele gezin, getuige de gemiddelde
verblijfsduur van 4 1/2 tot 6 uur. In 5 jaar tijds bezochten 4
miljoen bezoekers de Flevohof. Het aantal buitenlandse
bezoekers stijgt met de dag.
Door het L.E.I. is een marktonderzoek naar vraag, aanbod, en
prijsontwikkeling voor Nederlandse tulpebollen gedaan;
gedurende de periode 1956/1974. De uitvoerige gegevens zijn
verwerkt in een publikatie, en kon worden besteld, door
overschrijving van 12,-op girorekening nr. 41.22.35 t.n.v. Het
L.E.I. met vermelding „Zend publikatie nr. 4.68".
„Beknopt publiceren we de globale inhoud van deze analyse".
De ontwikkeling van de exportvraag naar Nederlandse
tulpebollen (excl. tulipa's) vóór en na 1967 verschilde in hoge
mate. Vóór 1967 vertoonde de exportvraag een sterke groei
(gemiddeld 32 miljoen stuks per jaar) bij een vrijwel constant
blijvende reële exportprijs. Een relatie tussen reële exportprijs
en exportkwantum kon voor de periode 1956 t/m 1964 niet
worden vastgesteld. In de periode 1967 1974 bleef de omvang
van de Nederlandse tulpebollenexport nagenoeg constant. De
exportvraag nam weliswaar - gerekend bij een constante reële
exportprijs - af met ca. 20 miljoen stuks per jaar, maar deze
daling werd in deze periode gecompenseerd door een vergroting
van de vraag via een daling van de exportprijs. Gemiddeld
resulteerde een daling van de exportprijs met 1% in een stijging
van de exportvraag met 0,32% de gemiddelde prijselasticiteit
- 0,32%). Het verloop van de exportontwikkeling naar de diverse
afnemerslanden vertoonde grote onderlinge verschillen. De
vraag naar tulpebollen op de Westduitse markt verminderde na
1967 sterk als gevolg van de opkomst van de Nederlandse
snijtulpenexport. De afzet naar Zweden en Frankrijk vertoonde
nog een gematigde groei, doch de vraag op beide markten was
weinig prijsgevoelig. De vraag op de Amerikaanse markt, die
vóór 1967 mede door de Japanse concurrentie nog sterk
prijselastisch was, stabiliseerde zich na 1967. De export naar
Groot-Brittannië vertoonde in de periode 1967 t/m 1974 een
sterk dalende lijn. De concurrentie van de Britse tulpenteelt
nam, mede door de devaluatie van het Britse pond, sterk toe. De
Nederlandse export vervulde op de Britse markt een
aanvullende funktie.
VERZADIGDE MARKT.
De afzet van tulpebollen naar de Nederlandse broeierijsektor
heeft na 1967 een sterke groei doorgemaakt. Een drietal
faktoren heeft deze groei mogelijk gemaakt, t.w. de dalende
reële bolprijs, de grotere exportkansen na 1967, waardoor de
snijtulpenproduktie in het binnenland kon toenemen, en de
stijgende welvaart. Op korte termijn werd de vraag naar
tulpebollen door de Nederlandse broeierij beïnvloed door de
aankoopprijs van de tulpebollen en de snijtulpenprijs in het
voorafgaande broeiseizoen. Het aanbod van Nederlandse
tulpebollen gaf in de periode 1956 t/m 1973, afgezien van
oogstfluktuaties door weersinvloeden, een jaarlijkse, vrij
constante groei van 80 miljoen stuks te zien. Vóór 1967 werd
deze jaarlijkse groei veroorzaakt door areaaluitbreiding, na
1967 door zowel areaaluitbreiding als produktieverhoging per
are. De rentabiliteitsontwikkeling op de tulpebollenbedrijven
had invloed op de omvang van het areaal. Zowel in „De
Bollenstreek" als in „West- Friesland" verminderde het
tulpenareaal, nadat de rentabiliteit 2 jaar relatief slecht was
geweest. Na een jaar met een relatief goede rentabiliteit vond
evenwel direkt areaaluitbreiding plaats. In de prijsvorming van
tulpebollen op producenteniveau waren er duidelijke verschillen
tussen de periode vóór en na 1965. Vóór 1965 kon de jaarlijks
toenemende produktie tegen een stijgende reële bolprijs worden
afgezet, n& 1965 trad een sterke prijsdaling op (gemiddeld 5,1%
per jaar), mede als gevolg van de verminderde exportvraag.
Tenzij er zich in de toekomst nieuwe afzetmogelijkheden
voordoen, leidt een en ander tot de konklusie, dat op de
middellange termijn de markt voor Nederlandse tulpebollen
slechts een zeer beperkte ruimte biedt voor een uitbreiding van
het aanbod. Gezien de overschotten in 1973 en 1974 zal een
verhoging van het prijspeil op korte termijn slechts mogelijk zijn
bij vermindering van het aanbod.
onder redaktie van de Redaktlecommiaeie
Bond van Plattelandsvrouwen voor Zeeland
en Brabant
Redaktieadres: Mevr. A. W. de Jonge-Jansen,
Kamperlandpolder 3, Wissenkerke,
tel. 01107—610
WEL EN WEE VAN THOOLSE MUTS.
Meewarig schudden de Thoolse Plattelandsvrouwen op de
laatste bijeenkomst van dit seizoen het hoofd bij het horen van
al het werk dat het wassen, stijven en strijken van de Thoolse
muts vroeger met zich meebracht. Niet alleen over de muts ging
deze avond maar over meer dingen van „weleer". Een
terugmijmeren in het verleden. Nostalgie. De spreeksters mevr.
B. Jooses- Renes en M. Blaas hadden zich veel moeite getroost
het Tholen van vroeger aanschouwelijk te maken met o.m.
foto's, oude kinderspelen, serviesgoed en de Thoolse muts in al
zijn ontwikkelingsstadia door de jaren heen. De Thoolse muts is
na de evacuatie als gevolg van de inundatie uit het straatbeeld
verdwenen. Men kwam in contact met de bevolking in andere
streken waar de muts niet gedragen werd, wat eigenlijk ook wel
leuk was en., zeker niet zo bewerkelijk. Van echte Thoolse
klederdracht is nooit sprake geweest. De muts kon bij elke jurk
worden gedragen. Wanneer een jong meisje voor het eerst de
Thoolse muts droeg zei men: „Ze wier in de musse gestoke". Ze
waren dan ongeveer veertien jaar. De muts ontwikkelde zich van
Ook al is dit geen Thoolse kap doch een Zuid-
Bevelandse, toch is ook hier veel werk aan.
een eenvoudig hoofddeksel met een korte afhangende strook
(1840) tot een meer vleugelachtig uitstaand model. De
benodigdheden voor het maken van deze muts waren 3 el (1 el
68,70 cm.) tule van 60 cm. breed, 3 el kant, dit was Brusselse of
Mechelse kant, een bodempje of een bolletje, een karkas en
garen nr. 100. De muts of keuvel ook wel sluiermuts genoemd,
werd geheel met de hand genaaid. Allereerst kwam het van fijne
tule doorgestopte „Boompje" dat tot een ronde vorm werd
verwerkt, hieraan werd de tule gerimpeld waaraan de 15 cm.
brede Brusselse kant was bevestigd. Hoe groter het patrpon in
déze kant hóé mooier. Drie bloemen in een el was mooi maar
wanneer het een trouwmuts gold en men zat goed fiii de
contanten dan was één bloem in een el gebruikelijk. Aan de
onderkant van het bolletje werd aan de binnenkant een smal
veterbandje door een zoompje de z.g.n. „sluve" getrokken zodat
men de muts goed passend kon aantrekken en rimpelen en deze
om het achterhoofd aan sloot. Aan de voorhoofdzijde van de
kant werd de „karkasse" ingenaaid om het geheel te
verstevigen. Onder deze muts werd een ondermutsje gedragen
van zwart merinos waaraan de beugel met de spiraalvormige
krullen die naar boven spits toeliepen werd bevestigd. Hier
over kwam dan de kanten muts en werden de bellen aan de
spiraal gehangen. De grote mutsspelden werden naar achteren
gestoken en kwamen naast de-kuifen boven de krullen te zitten.
De iets kleinere spelden die bovenop de muts werden bevestigd
werden niet door iedereen gedragen. Opzij in de mutsrand
werden wel spelden gedragen. Bij dit alles pasten oorhangers en
een snoer granaten of bloedkoralen, voorzien van een gouden
ton(sluiting) al of niet bewerkt met granaatjes, pareltjes of
bloedkoraaltjes. De lange oorhangers waren als het ware een
verlenging van de mutsbellen, deze verdwenen later en de
krullen werden wat hoger aan het hoofd geplaatst. De z.g.n.
spiegelbellen zijn van vroegere datum dan de kussenbellen.
Kleinere oorbelletjes of knopjes met een bijpassende broche
werden toen mode, men noemde dit een „stelletje" en kostte
ongeveer 25,- k f 30,-. Spelden kwamen op 10,- k f 12,-.
Met de kostbaarste mutsen waren zeker enkele honderden
gulden gemoeid. De oud-gereformeerde vrouwen droegen géén
bellen, wel krullen en spelden. Krullen waren n.l. geen sieraad
maar hoorden bij de mutsdracht. Als men uitging werd bovenop
de muts een hoedje gedragen, het mutshoedje, meestal versierd
met een paradijsveertje komend uit een roset, soms bestond de
versiering uit bloemetjes of kraaltjes. Opzij van het hoedje
waren zijden, tulen of satijnen linten bevestigd die losjes onder
de kin in een strik of knoop werden gelegd. Deze hoedjes
werden op een geraamte van laiton (omwoeld ijzerdraad) door
de „oeiemediste" gemaakt. Van zijde of crêpe (in de zomer) en
van fluweel of pluche (in de winter). Wanneer men rouw droeg
waren ze van zwarte crêpe. Door oudere mensen werd ook wel
alleen een hoedje gedragen zonder de muts. Voor het merendeel
droegen de vrouwen het haar in het midden gescheiden, de
jongeren kamden het omhoog in een kuif. Sommigen
gebruikten een naaldenkoker om het haar op te rollen of ze
maakten het haar nat (met spuug) zodat de biesjes in hun
fatsoen bleven.
DOOR DE WEEKSE MUTS.
Door de week werden minder kostbare mutsen met smallere
kant gedragen of men droeg een kort gepijpt mutsje van
broderie katoen, „platje" genaamd. Rond het gezicht gepijpte
kantjes en in de hals een geplooide strook. Het rabatje. ,s
Morgens bij het werk de „aekmusse" die men zelf vervaardigde
van katoennr. B. De rouwmuts werd van „Books" gemaakt, dat
is een Engelse mousseline van licht doorzichtig fijn katoen van
1.40 m. breedte. Het kant bleef achterwege en de gouden
mutsspelden naast de krullen werden vervangen door
rouwspelden van hout of steen, soms zilveren spelden, hoewel de
gouden krullen gehandhaafd bleven. Daarbij werd dan een
dofzwarte houten of stenen kralensnoer (git) met bijpassend slot
of zilveren slootje gedragen. Bij halve rouw werden de gitten
vervangen door granaten. Voor het wassen van mutsen waren
speciale „opmaaksters". Het boompje en kant moesten worden
gegeeld en de tule geblauwseld, daarna in zijn geheel
„gestieseld" (gesteven). Vervolgens met het kleine muts-strijk-
ijzertje gestreken. Wat het „platje" betreft dat werd voor het
wassen uit elkaar gehaald en de kantjes werden bij het opmaken
op een raampje met koperen pennen gepijpt. Was dit wassen
van de muts in vroeger tijden geen pretje, de bolussen, het
krentenbrood met kreukels vergoelijkten daarentegen weer veel.
WIJNKANDEEL BROUWER.
Ook op deze avond ontbrak de wijnkandeel niet (kraam
vrouwendrank) waarvan in onderstaand gedichtje sprake is
Toen het kindje op de wereld kwam
al uit zijn donker hoekje
Toen dronken de vrienden wijnkaneel
en zo wonden het in een doekje
Voor wijnkandeel heb je nodig een flesje lagerbier, een fles witte
(of rode) wijn, 2 ons suiker, enkele stukjes pijpkaneel. Voor één
fles woeden gebruikt beieren die men flink moet klutsen.
Het bier en de wijn zet men op het vuur, als dit kookt neemt
men het van het vuur en giet de eieren er voorzichtig bij dan de
suiker en de pijpkanaal, weer opzetten en net zo lang roeren tot
het kookt. De kandeel werd in hoge blauwe kopjes geschonken.
Deze kopjes zonder oor heten lange lijsen.
STREEKMUSEUM.
De Thoolse muts en andere zaken uit het streekverleden van
Tholen zijn te bezichtigen in het streekmuseum van Tholen en
Sint-Philipsland te Sint-Annaland (gemeente Tholen) waar de
hele zomer tot en met 4 september a.s. een tentoonstelling wordt
gehouden over de geschiedenis van Sint-Maartensdijk als
Smalstad van Jacoba van Beieren (Dinsdags tot en met ,s
zaterdags van 3 tot 5 uur).
Elke dag (gemiddeld) rolt er in de brievenbus van elk
Nederlands gezin ongevraagd reclamedrukwerk, zo lezen we in
de N.R.C. Handelsblad van 25 mei j.l. Bijna de helft van de
gezinnen vindt dat best, maar één op de drie meent dat het beter
achterwege kan blijven. Deze gegevens zijn voortgekomen uit
een onderzoek dat het Genootschap voor reclame heeft laten
instellen naar brievenbusreclame. Al dat reclamedrukwerk kost
per jaar één miljard gulden! Voor 70% is deze reclame
afkomstig van plaatselijke adverteerders (supermarkt e.d.) en
huis-aan-huis advertentiebladen. De resterende 30% is
afkomstig van landelijke adverteerders, vooral boeken- en
platenclubs, postorderbedrijven, monsters (babyvoeding bijv.).
Uit de reclame van de plaatselijke adverteerders halen de
gezinnen nog wel eens wat, zo blijkt uit het onderzoek.
Driekwart van de gezinnen vindt er iets van zijn gading in. Een
hekel hebben de meeste mensen aan aanbiedingen van loterijen,
lessen en cursussen, boeken en platen, verzoeken of giften. Van
alle ondervraagden zei 39% bijna al het reclamedrukwerk in te
zien. Daartegenover: 43% leest er nooit iets van. Op het
platteland blijkt een groot aantal voorstanders van deze soort
reclame te wonen. De onderzoekers verklaren dit uit het feit dat
postorderbedrijven buiten de steden het populairst zijn.
ERGERNIS.
Voor degenen die zich ergeren van bepaalde ongevraagde
reclamezendingen: Men kan een brief schrijven naar
Antwoordnummer 666 te Amsterdam (zonder postzegel) om te
laten weten geen prijs meer te stellen op bepaalde vormen van
brievenbusreclame of alleen maar op de zendingen van één
bepaalde firma. Achter dit Antwoordnummer staat het
Genootschap voor reclame waarin postorderbedrijven,
ad ressenverhuurbed rijven en boeken- en platenclubs
samenwerken. Het genootschap ziet het liefst dat adresbanden
of geadresseerde enveloppen worden ingestuurd van de
zendingen die men niet meer wenst. Wie een totale zendingsstop
wil zal bijvoorbeeld ook geen catalogussen van
postorderbedrijven meer ontvangen. Op hetzelfde
Antwoordnummer kunt U ook klachten kwijt over de inhoud en
de aanbiedingen in brievenbusreclame. Al met al: kijk Uw
groene postbusje eens goed na of U er iets van kunt missen. Er
blijft misschien wel een boom meer door staan.