Bestaanszekerheid
met
25 melkkoeien
Kalender
voor
het
houden
van
schapen
Bevordert het
rentesubsidiebeleid
de groei van de
melkplas
9
4V
Ing. T. H. ROZENDAAL
C.AR.Zevenbergen
Dc laatste jaren hebben zich grote veranderingen
voorgedaan op de Brabantse rundveehouderijbedrijven.
Van oudsher bestond het typische gemengde bedrijf op
de zandgronden uit rundvee varkens kippen en
tuinbouw. Al in de zestiger jaren werd het aantal tak
ken op het bedrijf minder, maar vooral na 1986 heeft
de bedrijfsstruktuur zich sterk gewijzigd. In de zeventi
ger jaren zien we op een grokxt aantal bedrijven de ont
wikkeling naar grote melkveestapels.
DE SITUATIE IN DE BRABANTSE
MELKVEEHOUDERIJ OP DIT MOMENT
Wat het aantal koeien per bedrijf betreft kunnen
we de Brabantse bedrijven indelen in vier groepen:
A. 110 koeien 25 van de bedrijven
B. 1020 koeien 25 van de bedrijven
C. 2030 koeien =t 25 van de bedrijven
D. 30 en -meer koeien 25 van de bedrijven
In dit artikel gaat het over de groepen B. en C. die
50 van bet aantal bedrijven uitmaakt. Dit wordt vaak
wel de middengroep genoemd. Het zijn =t 7.000 bedrij
ven in Brabant Vanzelfsprekend kan men de bedrijfs
omvang niet alleen afmeten naar .het aantal koeien, om
dat ook andere takken, b.v. mestvarkens, zeugen, kippen,
tuinbouw of akkerbouw kunnen voorkomen. De var-
kenstak kan b.v. wei groter zijn dan de melkveetak.
Een groot gedeelte van de bedrijven heeft echter
maar een neventak van geringe betekenis. Zij hebben
of krijgen het extra moeilijk. Bovendien schakelen de
zuivelfabrieken in de nalbije toekomst over op de melk
tank zodat ook voor u binnen enkele jaren melk leve
ren in de melkbus verleden tijd zal zijn.
i
Zorg voor koeien met een hoge melkprolduktie.
DE GROEP MET 10—30 KOEIEN
Deskundigen zijn van mening dat in 1980 voor een
rendabele bedrijfsvoering minstens 150.000 kg melk per
bedrijf per jaar aan de fabriek moet worden geleverd.
Düt zijn b.v. 30 koeien van 5.000 kg melk. We kunnen
aannemen dat de groep 10>20 koeien nu per jaar onge
veer 60.000 kg melk per bedrijf produceert en de groep
2030 koeien ruim 100.000 kg- In bet bovenstaande is
sprake van een rendabele, dus ekonomische bedrijfs-
opizet, die gericht is op kontinuïteit in de bedrijfsvoe
ring. Een ondernemer zonder opvolger in de toekomst
zal de kosten anders kunnen kalkuleren. Gemeten naar
het huidige aantal koeien staat de gemiddelde melkvee
houder uit deze groep nog ver van het eerstvolgende
doei af. Toch zal deze maatstaf hem niet ongemerkt
voorbij gaan. Hij krijgt hiermee te maken hoe hard het
ook kan aankomen en ook al treft hemzelf geen enkele
schuld omdat zijn stok om te springen niet lang genoeg
is.
De maatschappij wordt gekenmerkt door een grote
technologische ontwikkel.bg met b.v. melktanks, melk
machines, flinke rundveestallen en zwaardere trekkers
wat een grote kapitaaldbehoefte per bedrijf betekent.
Het is niet mogelijk gebleken deze ontwikkelingen om
te zaaien of stil te zetten, hoewel langzamerhand „in
het grotere" toch wel een zekere verzadiging in het zicht
lijkt te komen.
Het inkomen voor de bedrijVen in deze groep zal
toch meestal uit een aanpassing van de melkveestapel
moeten kom'en. Waar reeds een flinke neventak aanwe
zig is b.v. 60 zeugen zal dit vaak niet te moeilijk zijn.
Mogelijk dat de zeugen zelfs .hoofdtak wordt en de
koeien kunnen verdwijnen. Naast de tak melkveehoude
rij zal op de meeste bedrijven een flink deel van het
inkomen moeten komen uit andere bedrijfstakken of
nevenberoep.
(Zie verder pag. 11)
Aangeraden wordt bij het scheren van de schapen de
volgende punten goed in het oog te houden:
Scheer voor zover mogelijk bij droog weer. De kwa
liteit van natte vachten heeft meestal te lijden door
broei of schimmelvorming-
Pasgeschoren schapen zijn gevoelig voor kouvatten.
Zorg daarom voor een beschutte plek of een een
voudig hokje waarin de d teren tegen regen en wind
kunnen schuilen.
Bescherm de pasgeschoren dieren bij zonnig weer
tegen zonnebrand. Zorg voor een schaduwrijke plek.
Door de dieren zo mogelijk 12 uur vóór het scheren
te laten vasten, wordt het gevaar van de zogenaam
de scheerziekte praktisch uitgesloten. Hoepel de aard
van deze ziekte nog niet geheel bekend is, wijzen de
verschijnselen op het tijdelijk tot stilstand komen
van de werking van maag en darmen.
De dieren zonderen zich af, gaan liggen en sterven
dan. Vaak al na enkele uren of in de loop van de
dag. Bij. snel en vakkundig scheren treedt minder
scheerziekte op.
WASSEN
Tenmlbste één keer per jaar dienen de schapen ge
wassen te worden met een insectendodende vloeistof
tegen huidaandoeningen, luizen en teken. De beste re
sultaten hiermede bereikt men door alle schapen en
lammeren in dezelfde periode te behandelen.
De dieren zijn het gemakkelijkst te hanteren als ze
direkt na het scheren worden gewassen. Bovendien heeft
men dan voor het wassen ninder vloeistof nodig. An
derzijds heeft het wassen enkele weken na het scheren
het voordeel, dat de intussen gegroeide wol de vloei
stof beter vasthoudt.
Het wassen van de dieren door onderdompeling is
een nogal zwaar en tijdrovend werk. Het is gemakkelij
ker de dieren door een speciale badinrichting te drij
ven
AFWENNEN
Lammeren cfte op een leeftijd van 8 a 12 weken ge
speend worden, groeien even goed of zelfs beter door
dan dieren die Ibij de moeder blijven. Een voordeel van
vroeg spenen is, dat de ooien waarvan de lammeren zijn
afgenomen, op een magere weide kunnen Worden sa
mengebracht. Zodoende kunnen de beste percelen voor
de lammeren worden gereserveerd De hieronder vol
gende punten zijn belangrijk voor de groei van de lam
meren.
Hok gespeende lammeren gedurende één of meer
dagen op. Geef de dieren alvorens ze in een verse
weide te brengen een behandeling tegen maagdarm-
wormen.
Zorg voor een ru'ltme beweding of voor een regelma
tige omweiding, zonder op oude percelen terug te
komen. Kunstweiden (vers land) zijn voor het wei
den van lammeren zeer geschikt. Percelen waar in
het voorjaar ooien met lammeren werden geweid,
kunnen na half juni beter niet meer met lammeren
beweid worden i:n verband met maagdarmbesmet-
ting.
Doe bij ruimtegebrek de overtollige weidelammeren
tijdig van de hand. Het komt nogal eens voor, dat de
verkoop van speenoude lammeren wordt uitgesteld,
omdat er toch voldoende gras aanwezig is. Het ge
vaar bestaat echter, dat men de gunstige marktpe-
riode mist, waarih veel vraag is naar weidelammeren.
„Hoewel onze melkveehouderij op basis van de ruw-
voedervoorziening van eigen bodem, aangevuld met
krachtvoer, op het .huidige niveau een goede concurren
tiepositie heeft en verder zal kunnen uitbouwen, meen
ik dat het zaak is op te passen met een te snelle en te
intensieve groei van de produktiein de komende jaren".
Dit o.m. zei ir. E. F. Geessink, direkteur Veehouderij
en zuivel van het ministerie van landbouw tijdens zijn
inleiding op de studiedag van de Stichting Afnemers
Controle op Veevoeder (A.C.V-).
Overzien we de periode sinds 1968 dan blijkt dat er
gemiddeld sprake is van sterke groei in de produktie
in alle sektoren van de veehouderij. Er zijn echter dui
delijke verschillen -per sektor. Opvallend is de ombui
ging in het groeitempo: vóór 1972 waren de sterke groei-
sektoren de niet-bodemgëbonden produkties (kalfvlees,
varkens, slachtgevogelte)na 1972 de meer bodemge
bonden produkties (melk, rundvlees, schapen). Alleen
de eierproduktie gedraagt zich afwijkend van dit alge
mene 'beleid.
Als oorzaken voor deze ontwikkeling kunnen genoemd
worden
■fr de produktie-technische ontwikkeling in de melk
veehouderij, het aantal liglboxenstallen nam in de
periode 1971 t/m 1975 toe van 1500 naar ruim 10.000.
Gemiddeld neemt per bedrijf dat overgaat op een
ligboxenstal de produktie toe met 90
■fr de prijzen van rundvlees stegen relatief sterk met
gemiddeld ongeveer 80 per jaar.
de intensieve produkties ondervonden in de hoogste
mate de stijging van de krachtvoerprijzen ten ge
volge van de nawerking van de soja-crisis.
iV de varkenshouderij en de slachtkuikenmesterij be
vonden zich in 1974 en 1975 in een wankel evenwicht
door lage prijzen.
De heer Geessink noemde enkele redenen om het ver
traagde groeitempo in de intensieve vehoudrij als be
trekkelijk gunstig te kwalificeren:
de risico's van marktverstoring zijn kleiner bij een
gematigde groei, zeker in een periode van algemeen
afgeremde economische groei waarin marktherstel
zich langzamer voltrekt.
de grondstoffenmarkt voor voedermiddelen blijft on
zekere elementen bevatten (Russische graanaanko-
pen in dc afgelopen jaren. Door het ontbreken van
grote voorraden, zoals in de zestiger jaren, is de po
sitie gevoeliger geworden voor slechte of goed oogs
jaren.)
de groei van de intensieve veehouderij heeft de nei
ging zich te concentreren op bepaalde regio's, waar
door de daar reeds bestaande mest- en milieuproble
matiek versterkt wordt.
Ook de veterinaire risico nemen toe bij sterke re
gionale concentratie-
MELKPLAS
Moeilijker ligt het beeld bij de melkveehouderij. In
deze sektor is in ons land een snel herstrukturerings-
proces gaande in de produktiemethoden èn in de wijze
van aflevering van de melk. Het eerste leidt tot meer
koeien per man en meer koeien per ha. De overgang
naar het tankmelken heeft enerzijds tot effekt dat klei
ne produktie-eenheden opgeheven worden maar zal an
derzijds bij de „blijvers" de drang tot totale moderni
sering versterken. Het effekt op de totale produktie zal
daardoor, aldus ir Geessink, na verloop van tijd eerder
in de richting van toe- dan van afname van de melk
plas gaan. Mogelijk zal er ook enige uitbreiding van de
varkenshouderij en de rundvleesproduktie optreden door
het opheffen van kleine melkvee-eenheden.
De vraag kan gesteld worden of het tegen de achter
grond van het melkpoederoverschot gewenst is het ra
tionalisatie-proces van de melkproduktie te „bevriezen".
Dit acht ir. Geessink niet -mogelijk met het oog op de
toekomstige inkomenspositie van de veehouders, nog
daargelaten de problematiek van onze internationale
concurrentiepositie.
INVLOED RENTESUBSIDIE
Men zal het derhalve eerder moeten zoeken in afrem
men van geforceerde groei. Daarbij kan gedacht worden
aan een hierop beter aangepast rentesuibsidiebeleid dan
op het ogenblik geldt, ondanks de reeds toegepaste ver
laging van het zg. paritaire inkomen. Van de ruim
11.000 liglboxenstallen die er momenteel zijn, is 40 ge
bouwd met rentesubsidie. Het heeft zin in de huidige si
tuatie na te gaan of, met behoud van de positieve ont
wikkelingselementen, de extra produktiestimulans die
van het huidige beleid uitgaat, gematigd kari worden.
Daarnaast zal voorzichtigheid betracht moeten worden
met te vérgaande intensivering van de melkproduktie
door middel van een hoog krachtvoergebruik. Tot dus
verre valt dit nog wel mee, het gebruik van krachtvoer
per kg melk bedroeg in de periode 1968 t/m 1971 0,35 kg,
in de periode 1972/1975 was dit 0,34 kg. Wil men bij de
verdere ontwikkeling het huidige niveau van ruwvoe-
dervoorziening voor de melkproduktie handhaven, dan
zal dit in de toekomst grotendeels van de graslandex
ploitatie moeten komen Ruimte voor een verdere grote
uitbreiding van de verbouw van snijmais is er namelijk
niet.
De economisch verantwoorde optimale veebezetting
ligt tegen deze achtergrond eerder bij 2,7 a 3 grootvee-
eenheid er ha dan bij de huidige, in de rentesubsidie
regeling geldende, maximumnorm van 4 grootvee-een
heden per ha. De praktijk wijst bovendien uit dat -be
drijven met een extra veebezetting extra kwetsbaar zijn
voor tegenvallende groeiomstandigheden. Op dergelijke
bedrijven probeert de veehouder tegen vaak hoge prij
zen na verloop van tijd grond bij te kopen, met alle ge
volgen voor de grondmarkt in de omgeving.
Op grond van deze overwegingen sprak de beer
Geessink als zijn mening uit, dat het zowel in het alge
meen als in het belang van de individuele boer is, de
norm van 3 grootvee-eenheden per ha niet te overschrij
den. Voorkomen moet worden dat de produktie- over
schotten een blijvend karakter krijgen. Op den duur zal
dit vooral de inkomensmogelijkheden van de middel
grote, nu nog voldoende rationele, bedrijven aantasten,
omdat daar de marge tussen kostprijs en opbrengstprijs
kwetsbaar is. Dit betekent dat de meng voederbedrij ven,
waarvan de omzet over de laatste vier jaar gemiddeld
met 6 per jaar toenam, er rekening mee moeten hou
den dat het tempo van de omzetstijging wat lager zal
komen te liggen. „Maar er blijft uitzicht op een zekere
mate van stijging van de omzet, een perspektief waar
vele andere industriële ondernemingen niet op kunnen
rekenen", aldus ir Geessink.