Tweede woningen
in
Zeeland
Profiteerden telers
van hoge
aardappelprijzen
I
(Vervolg van pag. 7)
voornamelijk een gemeentelijke aangelegenheid is, zullen we
vooral omdat het beleid ten aanzien van dit vraagstuk de
nodige problemen met zich brengt, meer aandacht besteden.
Tot voor kort zag men zowel op gemeentelijk als op pro
vinciaal niveau het als zijn taak stimulerend op te treden
bij de tot standkoming van complexen tweede woningen.
Dit heeft tot gevolg gehad dat een aantal tweede woningen
in de periode 1966 t/m 1973 op recreatieterreinen zijn ge
bouwd. Bekijkt men de situatie in 1973 in Midden-Zeeland
tweede woningen grotendeels gebouwd op recreatieterreinen
langs de oevers van het Veerse Meer en langs de Noordzee
kust van Walcheren en voornamelijk in het bezit van indi
viduele eigenaars (geen sociale recreatie) dan blijkt dat
er van de richtlijnen met betrekking tot de bouw van tweede
woningen in complexen, vervat in de Tweede Nota Ruimte
lijke Ordening, is afgeweken. Dat de recreatieverblijven, die
wij als tweede woning aanmerken door hun kwaliteit, groot
te en prijs mede als gevolg van de eis dat deze woningen
aan de bouwverordening van normale woningen moeten
voldoen, weinig ten behoeve van de sociale recreatie ge
bruikt worden, is niet verwonderlijk. In de praktijk blijkt de
richtlijn tweede woningen moeten door velen gebruikt
kunnen worden (verhuur) vooral voor onze categorie
van de recreatiewoonverblijven moeilijk gerealiseerd te kun
nen worden.
ONGEPLANDE ONTWIKKELING
Reeds in een vroeg stadium van de groei van het aantal
tweede woningen hebben een paar gemeenten in Midden-
Zeeland de mogelijk aan deze ontwikkeling verbonden nega
tieve aspecten onderkend. Op grond hiervan hebben deze
gemeenten al een aantal jaren geleden, voor 1970, maatrege
len getroffen om tegen te gaan dat normale woningen, voor
al die van goede kwaliteit en gelegen binnen de bebouwde
kom, in gebruik worden genomen als tweede woning. In de
gemeenten, die in een vroeg stadium maatregelen getroffen
hebben, zijn de verordeningen om de ontwikkeling van het
tweede woningbestand in de hand te houden zonder veel
discussies door de gemeenteraad aangenomen en heeft de
naleving ervan veelal weinig problemen opgeleverd.
Dit in tegenstelling tot een paar gemeenten die in een
later stadium verordeningen wensten vast te stellen. In deze
gemeenten, waarin in het verleden zowel slechte als goede
woningen duur aan vakantiegangers zijn verkocht, stuit het
vaststellen en de naleving van de verordeningen een extra
hoge prijs opbrengen bij verkoop aan vakantiegangers. Hoe
wel men in deze gemeenten ook van mening is dat aan de
ontwikkeling van het tweede woningbestand negatieve kan
ten verbonden zijn, wordt aan de belangen van de indivi
duele woningbezitters grote of zelfs de meeste waarde ge
hecht. Waaraan overigens het feit dat een groot deel van
de bewoners tevens eigenaar is niet vreemd zal zijn.
Het vraagstuk van de tweede woning is de laatste jaren
voor verschillende gemeenteraden een moeilijk te bespreken
onderwerp geworden, dat nogal eens in felle discussies en
conflicten is uitgemond. Illustratief voor gemeenten die in
een laat stadium nog proberen maatregelen te treffen zijn
de discussies in de gemeenteraad van Kortgene. Het college
van B. en W. van deze gemeente heeft, mede onder druk
van de in de provincie Zeeland met volkshuisvesting belas
te instanties, de gemeenteraad voorgesteld de Algemene
Politieverordening (A.P.V.) aan te nemen. Ondanks het feit
dat de gemeenteraad ervan op de hoogte was, dat het niet
aannemen van de verordening o.a. bij de Adviescommissie
Verdeling Rijkssteun Woningbouw op weerstanden zou stui
ten, heeft zij het voorstel om de verordening vast te stellen
op 15 juli 1974 verworpen. Hierop is een wethouder afge
treden met de mededeling, dat hij nu geen verdere medever
antwoordelijkheid kan en wenst te dragen voor de ontwik
keling van de woningbouw.
In enkele gemeenten snijdt men het vraagstuk van de
tweede woning nu liever niet meer aan uit angst dat bij
het officieel in de raad ter discussie stellen ervan de stand
punten van de. gemeenteraadsleden te lijnrecht tegenover
elkaar zullen staan en dat daardoor moeilijk een bevredi
gende oplossing kan worden gevonden.
WELKE BELEIDSMAATREGELEN ZLJN GETROFFEN
EN WAT IS HET EFFECT?
In Midden-Zeeland worden beleidsinstrumenten gehan
teerd met als doel de ongeplande en veelal ongewenste groei
van het aantal tweede woningen tegen te gaan te weten: de
voorwaarden bij verkoop van gebouwen en bouwgrond door
de gemeente, de gebruiksvoorschriften bij bestemmingsplan
nen en de gebruiksvoorschriften in de Algemene Politiever
ordening (A.P.V.).
Voorwaarden bij verkoop van gebouwen en bouwgrond
welke in bezit zijn van de gemeente. De gemeenteraad heeft
gelet op art. 171 van de gemeentewet de bevoegdheid om
bij de verkoop van gebouwen en bouwgrond, welke in eigen
dom zijn van de gemeente, als voorwaarde te stellen dat de
verkoper verplicht is de gestichte woning of de op voor
meld perceel te stichten woning permanent te bewonen of
te doen bewonen.
Deze verplichting geldt ook voor de opvolgende eigena
ren (kettingbeding). De gemeenteraden van Domburg, Val-
kenisse en Westkapelle hebben deze maatregel voor bepaal
de uitbreidingsplannen getroffen om daarmee tegen te gaan
dat nieuwbouwwoningen direct na oplevering als tweede
woning in gebruik worden genomen. In deze gemeenten
staat op niet nakomen van de voorwaarde een boete van
50.000,Hoewel aan dit beleidsinstrument een zware
sanctie verbonden is, heeft deze verordening, doordat zij het
gebruik van een zeer klein gedeelte van de totale woning
voorraad regelt, slechts een geringe uitwerking. Een positief
punt van dit beleidsinstrument is dat de vaststelling ervan
weinig politieke weerstanden binnen de gemeente oproept.
Gebruiksvoorschriften bij bestemmingsplannen. Slechts in
één gemeente, Wissenkerke, zijn gebruiksvoorschriften (op
grond van art. 10 Wet R.O., lid 1) tegen het in gebruik ne
men van woningen als tweede woning bij een bestemmings
plan opgenomen. Geregeld (4) wordt bestreden dat art. 10
Oude huisjes, in trek als tweede woning.
Wet R.O., lid 1 gehanteerd mag worden bij het beleid, dat
tot doel heeft het in gebruik nemen van normale woningen
als tweede woning tegen te gaan. Het argument hiervoor is
dat bij het gebruiken van een gebouw als zomerwoning niet
de bestemming maar de duur van het gebruik in het geding
is. In de gemeente Wissenkerke heeft men zich op het stand
punt gesteld dat daar, waar woningen binnen de bebouwde
kom in gebruik worden genomen als zomerwoning/tweede
woning, de bebouwde kom zijn bestemming als woongebied
gedeeltelijk verliest en steeds meer het karakter van een
zomerwoning- of recreatieterrein krijgt. De minister van
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft zich over
deze materie in een brief aan mevrouw A. M. van Hulst
Bos te Lemmer (18 juni 1974) uitgesproken. Hierin stelt hij
dat voorschriften betreffende het gebruik van woningen
welke gelegen zijn in een bestemmingsplan, indien het in
verband met de bestemming noodzakelijk is, geregeld dienen
te worden bij dat bestemmingsplan (op grond van art. 10
Wet R.O., lid 1). De minister heeft vervolgens aan Gedepu
teerde Staten van Friesland gevraagd te willen bevorderen
dat gemeenten voorzover nodig het gebruik van tweede wo
ningen in bestemmingsplannen regelen. In de praktijk is dit
beleidsinstrument effectief gebleken. Nadat het betreffende
bestemmingsplan bebouwde kom van de kern Wissen
kerke in 1969 is vastgesteld, is geen enkele woning in
deze kern als tweede woning in gebruik genomen. Een dui
delijk bezwaar, dat aan dit beleidsinstrument kleeft, is de in
de regel lange tijd die benodigd is voor het totstandkomen
van een bestemmingsplan.
Gebruiksvoorschriften in de Algemene Politieverordening
(A.P.V.). In acht van de veertien gemeenten in Midden-
Zeeland hanteert men het derde beleidsinstrument bij het
beleid ten aanzien van het onttrekken van woningen aan de
woningvoorraad ten behoeve van recreatieve bewoning. De
A.P.V. houdt in dat het verboden is gebouwen te gebruiken,
in gebruik te geven of te doen gebruiken als zomerwoning,
welke een zodanige bestemming nog niet hebben of als zo
danig nog niet gebruikt worden. In alle gemeenten, die
A.P.V. hebben vastgesteld, bestaat de mogelijkheid om aan
het college van B. en W. ontheffing van deze verordening
aan te vragen. Wordt de ontheffing verleend dan mag de
woning gebruikt worden als tweede woning/zomerwoning,
zo niet dan kan men bij de gemeenteraad in beroep gaan
tegen de beslissing van B. en W. Slechts in één gemeente,
Veere, is van deze mogelijkheid om in beroep te gaan ge
bruik gemaakt (slechts in één van de zes keer stelde de ge
meenteraad het college in het ongelijk. De voornaamste
richtlijnen, die door de gemeenten bij het ontheffingsbeleid
gehanteerd worden, zijn:
Bouwkundige toestand: als woning in een slechte bouw
kundige toestand verkeerd, zal eerder toestemming ver
leend worden dan wanneer een woning nog geschikt is
of geschikt te maken is voor permanente bewoning.
Vaak wordt hiervoor advies gevraagd van bouw- en wo
ningtoezicht.
In de gemeenten waarin de verordening voor het gehele
gebied van de gemeenten van kracht is geldt, dat de
ontheffing eerder verleend wordt voor woningen gelegen
in het buitengebied en zelden of nooit voor woningen die
in de bebouwde kom liggen.
In het geval dat, nadat er serieus getracht is de woning
te verkopen of te verhuren ten behoeve van permanente
bewoning (tegen normale prijzen), er geen begadigden
blijken te zijn, wordt in een aantal gemeenten eveneens
ontheffing verleend. Het argument is dat men beter een
tweede woning kan hebben dan een leegstaande.
Oostkapelle: de dorpsstraat, die in de zomer vol is met
toeristen en hun auto's ligt er na het vakantieseizoen rustig
bij.
DE EFFECTIVITEIT VAN DE A.P.V.
Ondanks het feit dat de sanctiemogelijkheden van de
A.P.V. beperkt zijn (maximale boete 300,blijkt dit be
leidsinstrument in de gemeenten in Midden-Zeeland in de
praktijk goed te werken. Tot deze conclusie ben ik gekomen
mede op grond van het feit, dat in de gemeenten waar de
A.P.V. van kracht is, haast geen woningen gelegen in de
bebouwde kom aan de woningvoorraad onttrokken zijn en in
gebruik zijn genomen als tweede woning. In de periode 1970
t/m 1973 werden in deze gemeente 22 woningen in de be
bouwde kom in gebruik genomen als tweede woning, terwijl
in de andere gemeenten, waar de verordening niet van
kracht was, maar liefst 223 normale woningen in de kernen
aan de voorraad werden onttrokken. Mede als gevolg van
het gevoerde beleid nemen de tweede woningen in de ge
meenten die in een vroeg stadium de A.P.V. hebben aange
nomen een beduidend lager percentage van de totale wo
ningvoorraad in dan in de gemeenten die later of niet de
A.P.V. hebben aangenomen.
Zowel van de zijde van de gemeenten als van de zijde van
de directie van de Dienst Volkshuisvesting in Zeeland wordt
gesteld, dat de verordening voornamelijk zijn waarde ont
leend aan de preventieve werking die ervan uitgaat. Hoe
wel een aantal gemeenten door middel van de A.P.V. een
duidelijke greep hebben kunnen krijgen op de ontwikkeling
van het tweede woningbestand, voelen de gemeenten in
Zeeland zich, vooral omdat in deze provincie rond 1970 de
Woonruimtewet buiten werking is gesteld, zwak staan in
hun beleid tegen het ontrekken van woningen ten behoeve
van recreatieve bewoning.
^ELK gedeelte van de prijsstijging van aardappelen ten
goede is gekomën aan elk van de bij de afzet van
aardappelen betrokken geledingen van deze sektor valt niet
exact aan te geven. De afzet van consumptieaardappelen
vindt namelijk plaats door producenten, de zgn. collecteren
de handel, stadsgfossiers en de detailhandel. Mede door de
grote verscheidenheid in het aardappelafzetapparaat kunnen
alleen indicaties worden verstrekt.
Dit o m. deelt minister drs. R. F. M. Lubbers (economi
sche zaken) tevens namens minister mr. A. van der Stee
(landbouw) mede in antwoord op schriftelijke vragen van
het Tweede Kamerlid de heer Janssen.
QE mate waarin de aardappelproducent van een prijs
stijging voordeel heeft, wordt vooral bepaald door de
wijze van verkoop. Globaal gesproken kunnen drie verschil
lende wijzen van verkoop worden onderscheiden:
verkoop door de producent op de vrije markt.
verkoop door middel van zgn. poolovereenkomsten of
participatiecontracten;
verkoop op contract tegen een vaste prijs.
Het aandeel van elk van deze verkoopmethoden in de
totale afzet bedraagt respectievelijk ongeveer 50 40
en 10 Aangezien de marktprijs in de vrije markt geheel
zal doorwerken in de telersprijs en bij verkoop door middel
van poolovereenkomsten of participatiecontracten dit ge
heel of gedeeltelijk het geval is, zal de prijsstijging van
aardappelen voor een zeer belangrijk deel ten goede zijn
gekomen aan de producenten. Onderstaande vergelijking
van de gemiddelde marktprijzen af-boerderij in de laatste
jaren geeft hiervan een 'beeld:
Kleiaardappelen (gesorteerd, af-boerderij, in gids per 100 kg,
excl. B.T.W.)
oogst 1975 oogst 1974 oogst 1973 oogst 1972
augustus
23,60
13,45
17,75
16,25
september
29,10
11,00
18,00
18,40
oktober
35,20
17,25
21,25
21,30
november
42,15
22,60
19,35
22,30
december
49,70
17,75
18,55
24,75
januari
69,55
12,55
16,95
27,00
februari
74,05
12,05
14,00
25,15
maart
78,75
12,70
13,05
32,70
gewogen
gemiddelde
43,75
15,00
17,15
23,00
QVER de mate waarin de groothandel van een prijsstij
ging van aardappelen profiteert bestaat weinig in
zicht. Dit wordt veroorzaakt door de zeer uiteenlopende
posities welke de desbetreffende bedrijven op de effectieve
markt innemen, alsmede door de mate waarin zij hun risi
co's op de effectieve markt hebben gedekt door een tegen
gestelde positie aan te gaan op de termijnmarkt. Gezien het
feit dat de oplopende markt vooral het resultaat is geweest
van hogere prijzen in het buitenland, kan worden veronder
steld dat een deel van de prijsstijging mede ten goedie is
gekomen aan de groothandel die deze markten voorziet.
Ten aanzien van de geldmarges van de detailhandel in aard
appelen kon tot eind maart j.l. worden geconcludeerd, dat
deze veelal kleiner waren dan normaal. In het kader van de
prijzenbeschikking consumptieaardappelen was de detail
handelsmarge aan een maximum gebonden, dat ongeveer
overeenkwam met de normaal in deze sektor gehanteerde
gemiddelde kleinhandelsmarge.
De hoogste notering in het lopende seizoen op de aard-
appeltermijnmarkt te Amsterdam bedroeg op 4 mei j.l. voor
Bintje 40 mm opwaarts, levering mei 185,per 100 kg
(slotkoers om 12.00 uur). De bij het opstellen van deze be
antwoording laatstbekende vergelijkbare notering, namelijk
die van 18 mei j.l., bedroeg ƒ69,per 100 kg. De wekelijks
vastgestelde groothandelsnoteringen voor Bintje 35 mm op
waarts, op de aardappelbeurs te Rotterdam bedroegen op
17 mei j.l. 110,115,— per 100 kg.