7e. Een waterdichte regeling maken dat misbruik uitgesloten is.
8e. Aan het minimum inkomensbeleid een goede
afvloeiïngs-regeling koppelen.
13% van de afdelingen wenst een sociale maatregel zonder voorwaarden,
althans niet meer voorwaarden dan waaraan door de loontrekkenden
moet worden voldaan.
Door 45% wordt de minimum inkomensregeling als sociale maatregel
afgewezen, omdat, zo meent men, er dan geen structuurbeleid en geen
prijsbeleid meer zal worden gevoerd en omdat de lust en ijver voor het
ondernemerschap zal verdwijnen.
VRAAG 3 Vindt U dat door het invoeren van een gegarandeerd
minimum inkomen het zelfstandig ondernemerschap
wordt aangetast?
Zo ja, op welke wijze?
Zo neen. waarom niet?
Door 82% van de afdelingen wordt geantwoord dat de ondernemer zich
in zijn zelfstandig ondernemerschap voelt aangetast bij invoering van het
gegarandeerd minimum inkomen. De volgende argumenten worden
hiervoor genoemd:
le. De overheid kan zich meer met de ondernemer bemoeien.
2e. De overheid kan voorschrijven welke produkten er geteeld moeten
worden.
3e. De voedselproduktie zal verminderen (zie Rusland) wat funest is
voor de konsument.
4e. De prikkel tot ondernemen wordt weggenomen voor het behalen van
een zo goed mogelijk bedrijfsresultaat.
5e. Een ondernemer wil ondernemen, wil zelf zijn inkomen verdienen,
hij voelt dat dit van hem wordt afgenomen en dit werkt voor velen
frustrerend.
6e. De ondernemers op de rendabele bedrijven zullen meer
konkurrentie ondervinden van hen wiens inkomen wordt gesuppleerd
(meer produktie, minder bedrijfsvergroting) de strukturele ontwik
keling van de landbouw wordt ongunstig beïnvloed.
7e. Indien de ondernemer kiest voor een gegarandeerd minimum
inkomen zal de overheid niet aarzelen in te grijpen wanneer de prijzen
van onze produkten te sterk zouden stijgen, ongeacht door welke
oorzaak.
8e. Binnen de kortst mogelijke tijd zal er een maximum inkomen
worden ingevoerd.
Door de overweldigende investeringen is aanpassing van het markt en prijsbeleid
dringend noodzakelijk.
De 18% van de afdelingen die geen aantasting zagen in het zelfstandig
ondernemerschap door invoering van eerdergenoemde regeling, hebben
hiervoor de volgende argumenten:
a. De echte ondernemer heeft niets te maken met deze regeling.
b. Het zelfstandig ondernemerschap kan alleen aangetast worden voor
die bedrijven die onder het minimum zitten.
c. Er is voor vele zelfstandigen geen ander alternatief.
d. Men is in deze maatschappij nu al zo van elkaar afhankelijk dat er in
feite praktisch geen volledig zelfstandige ondernemers meer zijn.
e. Wil men een agrarisch struktuurbeleid ontwikkelen dat voor de
toekomst aan velen een inkomen blijft bieden dan zal men regulerend
moeten optreden, misschien wel tot kontigentering van diverse
produkten moeten overgaan. Het recht op een deel van de welvaart tast
de funktie van de agrariër niet aan, doch vormt een basis voor minimum
zekerheid.
VRAAG 4. Welke andere maatregelen zouden er volgens U
getroffen kunnen worden om de zelfstandige in de
landbouw aan aanvaardbaar inkomen te verzekeren?
Alle afdelingen vinden dat het prijsbeleid van de gegarandeerde
produkten aangepast dient te worden aan de overweldigende kosten
stijgingen die worden ondervonden en dan niet zoals de laatste jaren
ervaren wordt, dat veel prijzen slechts „papieren" prijzen blijken te
zijn. Vele afdelingen wijzen er op dat dit een absolute voorwaarde is.
- Er dient een afschrijving mogelijk te zijn op basis van vervangings
waarde.
- De inkomensmiddeling dient afhankelijk te worden gesteld van het
voortschrijdend gemiddelde van 3 tot 5 jaar.
KONKLUSIES
I.In67% van de afdelingen sprak men zich uit tegen een wettelijke
minimum inkomensregeling voor zelfstandigen.
2. De zelfstandige ondernemer in de landbouw wenst ook voor de
toekomst zijn bedrijf uit te oefenen op een basis van rentabiliteit
en kontinuïteit.
3. De voorstanders, 33% van de afdelingen, wensen deze minimum
inkomensregeling voor zelfstandigen omdat het gevoerde markt -
prijs-struktuur-fiskaal-en sociaal beleid niet heeft kunnen
verhinderen dat het inkomen van veel zelfstandigen zich onder het
minimum bevindt.
4. Indien de minimum inkomensregeling gestalte zou krijgen, ziet
42% van de afdelingen dit als een sociale maatregel met voor
waarden. 13% vindt dat de uitvoering moet plaats vinden als
sociale maatregel zonder voorwaarden. Door 45% wordt -de
minimum inkomensregeling als sociale maatregel verworpen.
5. Door 82% van de afdelingen wordt gesteld dat de ondernemer
zich aangetast voelt in zijn ondernemerschap, bij invoering van
een gegarandeerd minimum inkomen. 18% vindt dit niet, zij zien
geen ander alternatief.
6. Alle afdelingen vinden dat het markt- en prijsbeleid van de
gegarandeerde produkten aangepast dient te worden aan de
overweldigende kostenstijgingen die de landbouw ondervindt.
Daarbij behoort een struktuur-fiskaal- en sociaal beleid dat er
voor zorgt dat het inkomen van de zelfstandigen niet daalt onder
het minimum inkomen.
7. Over de aantasting van de struktuur van de landbouw bij
invoering van een minimum-inkomensgarantie wordt zeer
verschillend gedacht. Men is bevreesd dat de konkurrentiekracht
van de Nederlandse landbouw zal worden aangetast.
8. Sommigen zouden het een zegen vindèn indien de jacht naar
steeds groter, steeds meer, dat een waanzinnige productiestijging
teweeg brengt, kan worden beëindigd. Indien mogelijk wenst men
een zeer geleidelijk ontwikkelingsproces in land- en tuinbouw. Er
zijn ook grenzen aan het menselijk kunnen!
9. Indien een zelfstandige door omstandigheden, buiten zijn
schuld, in moeilijkheden komt vindt men dat de rijksgroepsrege
ling zelfstandigen mogelijkheden biedt om te helpen. Zonodig
dient deze regeling te worden aangepast. De landbouworgani
saties dienen er voor te zorgen dat dit instrument meer dienstbaar
wordt gemaakt voor die bedrijven die een onvoldoende inkomen
behaalden.
10. Een goede bedrijfsbeëindigingsregeling acht men noodzakelijk
met een meer aangepaste beëindigingsregeling in termijn.
II. De organisaties dienen een zodanig beleid te voeren en zich
hiervoor in te zetten door er in Den Haag en in Brussel op te
blijven aandringen dat men op een gezond- en levensvatbaar
bedrijf uit zijn onderneming een redelijk inkomen kan behalen
waarvan men met zijn gezin kan leven, voor dit bedrijf kan reser
veren en dit bedrijf kan kontinueren.
Sommigen zouden het een zegen vinden als de jacht naar steeds groter, steeds
meer, hetgeen een krankzinnige produktiestijging te weeg brengt, kan worden
beëindigd!
De 3% norm dient te worden afgeschaft.
- Men dient grotere bedragen belastingvrij te kunnen reserveren om
toekomstige tegenslagen te kunnen overbruggen. - Er dient geen afreke
ning van de fiskale oudedagsreserve met de fiskus op b5-jarige leeftijd
plaats te vinden. De produktiviteitsstijging in de landbouw dient de boer
toe te komen voor een meer evenredig deel dan de laatste jaren is
gebeurd.
- De B.T.W. dient verhoogd te worden op af te leveren produkten.
- Er dienen inkomenstoeslagen per ha met een staffel naar bedrijfs-
grootte te worden ingevoerd. De kosten voor sociale voorzieningen
dienen gelijk te zijn als bij de loontrekkenden.
- De waterschapslasten dienen gedeeltelijk te worden overgenomen door
de overheid, omdat de waterschappen toezicht, onderhoud en
vernieuwing plegen voor iedere burger.
- Verder wenst men een goede, aan de tijd aangepaste bedrijfs
beëindigingsregeling, een versoepeling van de rijksgroepsregeling zelf
standigen en een voortzetting van de regeling partikuliere cultuur
technische werken. Daarbij het wederom instellen van een ruil-
verkavelingsbeleid als in de zestiger jaren waar de ondernemers in de
landbouw meer mogelijkheden door hebben gekregen en toepassing van
de rentesubsidie ook op de kleinere levensvatbare bedrijven.
Beperkingen in de bedrijfsvoering ten aanzien van landschap en milieu
acht men zonder passende maatregelen onaanvaardbaar. Tenslotte
moeten geen overschotten gestimuleerd worden door subsidies.