Tweede stikstofgift op granen Mangaangebrek 50% aardappelen in de klei-akkerbouw Aardappelteelregelings- mogeljjkheden 7 J. KODDE C.A.R. Goes De stikstofgift op de granen wordt (behalve voor gerst) de laatste jaren vrij algemeen in twee keer ge geven Een deel als basisgift in het vroege voorjaar en een deel als aanvullende gift in de 2de helft van mei. Bij dit systeem wordt de basisgift met opzet iets aan de krappe kant gehouden en de hoogte van de 2e gift aangepast aan de groei en de stand van dat moment. WANNEER MOET jDE Ze GIFT WORDEN GEGEVEN? Op tarwe wordt de 2e gift als regel toegediend als het gewas stadium 7 van de Feekesschaal heeft bereikt. Er zijn dan 2 stengelknopen in de opgaande stengels voel baar. Het gewas is dan ongeveer 45 a 50 cm hoog. Het ziet er naar uit, dat de meeste wintertarwepercelen dit stadium dit jaar ongeveer in de 3e week van mei zul len bereiken. Veel later dan stadium 7 nog stikstof geven wordt bezwaarlijk i.v.m. de hoogte van het ge was. Normaal moet de 2e gift ook niet veel vroeger worden gegeven, omdat er dan nog gevaar is voor te veel bladgroei. Alleen wanneer de gewasontwikkeling duidelijk ach terblijft en stikstofgebrek voorkomt, kan het gewenst zijn, de 2e gift wat eerder uit te strooien. In dat geval kan men ook besluiten tot het geven van een kleine tussengift en het gewas pas in een zo laat mogelijk stadium geheel af strooien. Ook het tijdstip van uit strooien kan dus wat variëren naar gelang de zwaarte van het gewas. DE HOOGTE 'VAN DE 2e GIFT Uit het profielbnderizoek is dit Voorjaar gebleken dat het N-gehalte in de grond na voorvrucht aardappelen vrij normaal was. Na de voorvruchten bieten en graan waren de gehaltes aan de lage kant. Mede door de goede struktuur van de grond is de tarwe meestal goed uitgestoeid en is het halmgetal zelfs vrij hoog. Het droge en koude weer in april heeft de groei echter duidelijk vertraagd en de stand is momenteel gemiddeld niet te zwaar. Een weersomslag zal naast een versnelde groei ook een verhoogd N-aan- ibod uit de grond tot gevolg hëbben- Het droge en warme weer van de laatste weken werkt o.a. het optreden van mangaangebrek in de hand. In bijvoorbeeld bieten en erwten zijn de ver schijnselen van mangaangebrek bij de praktijk vrij algemeen bekend. Minder bekend is dat mangaan gebrek ook in granen vrij ernstige schade kan ver oorzaken. Factoren die mangaangebrek bevorde ren zijn: warm en droog weer, een hoge pH en een hoog gehalte aan organische stof. Een graangewas met Mn-gebrek maakt vaak een wat voddige indruk. In tarwe komen lichtgrijze later iets bruin wordende vlekken op het blad voor. Bij gerst zijn de vlekjes bruin en ze liggen vaak streepsgewijs op het blad. De bestrijding vindt plaats door een bespuiting met Mangaansulfaat, dosering 10 a 15 kg per ha. I.v.m. de kans op verbranding verspuiten in veel water en liefst tegen de avond. Het gemengd ver spuiten van mangaansulfaat en een systemisch fun gicide is mogelijk. J. KODDE, C.A.R. - Goes. Een normale 2e gift is ongeveer 45 kg N per ha, met een variatie van 3060 kg N. De N-vorm die gemiddeld het beste voldoet, is ka.ksalpeter. Momenteel ziet het er naar uit, dat er dit jaar vrij normale 2e giften zullen mosten worden gegeven.. Rekening houdend met de reeds gegeven bemesting en de grondsoort, kan de hoog te van de gift en ook het tijdstip van strooien worden aangepast. Ook de gezondheidtoestand van het gewas speelt hier bij nog een rol. Komen veel bladziekten, zoals meel dauw en gele roest voor, dan kan beter wat op de N.-gift bezuinigd worden. L.E.I. rapport 3.60 over de „Bedrijfs economische aspekten van uitbreiding van de aardappelteelt met behulp van Grondontsmetting en AM-rassen in de klei-akkerbouw. Prijs: 7,te bestel len door overmaking van dit bedrag op giro 41.22.35 onder vermelding: Zendt publikatie No. 3.60.) bewerkingscapaciteit in de akkerbouw neemt door de ontwikkeling van de mechanisatie toe. Naast een grotere bewerkte oppervlakte per man leidt dit ook tot in tensievere bouwplannen of meer specialisatie op bepaalde gewassen. Vooral vruchtwisselingseisen in verband met het in stand houden van de bodemvruchtbaarheid werpen voor dit laatste grenzen op. Door onderzoek en door kwekersaibeid zijn deze grenzen echter niet vast. Zo heeft in de akkerbouw in navolging van de tuinbouw grondontsmetting zijn intrede gedaan en AM- resistente rassen ontstaan. Hierdoor is een 1 op 2 verbouw mogelijk in het kader van de aardappelteeltregeling. De fabrieksaardappeltelers hebben van de ruime mogelijk heden vrijwel algemeen gebruik gemaakt door van 1 op 3 teelt over te gaan op een 1 op 2 teelt. Bij de consumptieaardappelteelt werd een bouwplan met aardappelen (de tot 1973 wettelijk toegestane grens) wei nig aangetroffen. Meer dan 25 consumptieaardappelen In het bouwplan komt weinig voor. Bij de op pootgoedteelt gespecialiseerde bedrijven is de 1 op 3 teelt niet zo zeldzaam. Ook op veel bedrijven met 20 tot 25 aardappelen (consumptie- en/of pootaardappelen) kwamen percelen voor waarop een 1 op 3 vruchtwisseling met aardappelen werd toegepast al naar gelang geschiktheid van de grond, ligging van de percelen e.d. Voor verschillende akkerbouwbedrijven op zeeklei is de nieuwe teeltregeling dus van invloed alleen al voor het hand haven van de bestaande omvang van de aardappelteelt. Een vraag die zich hierbij voordoet op verschillende ak kerbouwbedrijven op kleigronden is: teruggaan met de aard- appelverbouw naar 1 op 4 of de 1 op 3 teelt handhaven? Een verderstrekkende vraag is: biedt de nu geopende mo gelijkheid van een 1 op 2 teelt, ook voor akkerbouwbedrij ven op zeeklei, bedrijfseconomische perspectieven? De belangrijke plaats die de aardappelteelt op de bedrij ven inneemt was voldoende aanleiding hierop nader in te gaan. |N deze studie, samengesteld door de heer R. H. Lalkens van het LEI-detachement (hoofd ir. M. Draisma) bij het Proefstation voor de Akkerbouw wordt getracht hier over inzicht te verschaffen. In deze publikatie wordt in het eerste hoofdstuk schematisch aangegeven op welke wijze de belangrijkste bedrijfseconomische konsekwenties van uit breiding of inkrimping van de aardappelteelt vrij eenvoudig kunnen worden nagegaan. In de volgende twee hoofdstukken wordt aan de hand van gegevens van een tweemanspraktijkbedrijf van 36 ha gelegen in Oostelijk Flevoland nader met konkrete cijfers ingegaan op de gevolgen en bijkomende factoren van dé nieuwe teeltregelingen. Het bouwplan van dit bedrijf bevat te tot dusver 33 pootaardappelen. Hoewel voor dit bedrijf de datum van ingang van de nieuwe teeltregeling iets later lag (voor Oostelijk Flevoland gold 1 januari 1975 als datum van ingang) stond de boer voor de vraag welke omvang van de aardappelteelt hij op zijn eigen bedrijf zou handhaven. Tevens worden daarna voor dit bedrijf uitgewerkte be grotingen gegeven maar dan met een kleinere arbeidsbezet- ting (één mans opzet). Tenslotte wordt daarna nagegaan in welke mate de bevindingen en conclusies voor dit praktijk- bedrijf een meer algemene geldigheid hebben, waarbij dan ook de consumptieaardappelteelt nader in de beschouwing wordt betrokken. CONCLUSIES Uitbreiding van de teelt van consumptieaardappelen tot meer dan Vz van de bedrijfsoppervlakte, hoewel in begin sel bij de nieuwe teeltregeling mogelijk, is in verband met het vrijwel ontbreken van goede AM-resistente con sumptierassen niet op enige schaal van belang realiseer baar. Hierin kan alleen door het beschikbaar komen van dergelijke rassen verandering komen. Nog algemener dan bij de pootgoedteelt het geval is, is de consumptieaard appelteelt boven de 1 op 4 regeling slechts uit te breiden als overgegaan wordt tot grondontsmetting, waardoor de 1 op 3 teelt mogelijk wordt. Grondontsmetting op zavel en lichte kleigronden is thans technisch goed uitvoerbaar (hakenfrees, schaarinjecteur, aangedreven rol), mits aan de uitvoering de nodige zorg wordt besteed. Gelijktydige inzaai van een groenbemes- ter hoeft geen bezwaar te zijn. De temperatuur van de grond op 15 cm diepte mag niet lager zijn dan 7° C, ter wijl de grond bewerkbaar (iets vochtig) moet zijn voor het verkrijgen van een goed resultaat. De onzekerheid over de te behalen prijs is één van de belemmerende faktoren voor een verdergaande specialisatie van de aardappelteelt. De effekten op andere gewassen zijn nog niet goed te overzien. Nu en dan worden aarafwijkingen in tarwe waargenomen na grondontsmetting. Voor suikerbieten op percelen met bietenmoeheid wordt na grondontsmet ting een goede stand vermeld, hetzelfde is voor uien op percelen met stengelaaltjes het geval. De indruk wordt verkregen dat na een goed uitgevoerde grondontsmetting tegen aardappelaaltjes een gunstige nevenwerking is te verwachten voor andere gewassen op percelen met een te sterke bezetting met voor die gewassen specifieke aaltjes. Dit kan van grote betekenis zijn. Ieder ha suiker bieten die hierdoor in de plaats van graan kan worden verbouwd zal het bouwplansaldo met bijv. 2000,of meer kunnen verhogen. Nadelige effekten op de bodem- struktuur lijken door de keuze van plaats en tijdstip van de kleigronden te voorkomen. Een complete „set" appa ratuur voor grondontsmetting op kleigronden is vrij duur (10 a 15.000,De capaciteit gaat echter ver uit bo ven de per bedrijf in het algemeen te ontsmetten opper- 1. 1 op 4 teelt met vatbare rassen 2. 1 op 3 teelt met resistente rassen 3. 1 op 3 teelt met vatbare rassen en grondont smetting 4. 1 op 2 teelt met afwisselend vatbare en AM- resistente rassen (of uitsluitend AM resistente rassen) en eens in de 4 jaar grondontsmetting 5. 1 op 2 teelt met vatbare rassen en vroeg rooien (het Z.W. vóór 28 juni) De teler is steeds vrij om van de ene mogelijk heid op de andere over te gaan of een combinatie toe te passen. Per perceel mag voor een bepaald systeem worden gekozen. Dit geldt uiteraard niet voor gebieden of percelen waar afwijkende rege lingen gelden. Onder AM-resistente rassen worden alleen die rassen verstaan welke als zodanig in de rassenlijst voor landbouwgewassen staan vermeld. vlakte. Met 200 a 250 liter DD per ha h f 1,75 tot 2, per liter zal uitvoering door een loonbedrijf in het alge meen ca. 450,h f 500,per te ontsmetten ha kosten. Het prijsniveau van de aardappelen t.o.v. andere gewas sen is de belangrijkste factor die bepaald of uitbreiding van de aardappelteelt in het kader van de nieuwe teelt regeling tot meer dan 1 op 4 aantrekkelijk is. Het te kie zen gemiddeld prijsniveau is voor aardappelen een zeer onzeker gegeven! Waar arbeidsvermindering met een vaste man mogelijk is en dit volledig in de kosten doorwerkt zal dit in het algemeen uit bedrijfseconomisch oogpunt eerder in aan merking komen voor verbetering of handhaving van het bedrijfsresultaat dan uitbreiding van de aardappelteelt tot meer dan 1 op 4. Waar vermindering van de arbeidsbezetting om welke reden dna ook niet meer mogelijk is, kan uitbreiding van de aardappelteelt tot 1 op 3 of eventueel steaks meer, in beginsel de arbeidsopbrengst verhogen. De aardappel prijzen in verhouding tot die van andere gewassen zijn daarbij van doorslag gevende invloed. De prijsonzeker- heid bij aardappelen en de verdere risico's in bedrijfs verband, vooral zolang aardappelopslag als onkruid moei lijk is te bestrijden, zijn echter in de klei-akkerbouw ook op dergelijke bedrijven veelal belemmerende factoren voor een verdergaande specialisatie op de aardappelver- bouw. Voor een op de pootgoedteelt gespecialiseerd bedrijf zal de 1 op 3 teelt op basis van AM-rassen in het algemeen financieel aantrekkelijk kunnen zijn als de opbrengsten daarbij op peil blijven. Voor een 1 op 3 teelt op basis van grondontsmetting is een eventueel voordeel sterker afhankelijk van de saldoverhoudingen van de gewassen. Als de arbeidsbezetting en inventaris bij de laatste keu ze niet in het geding is geldt: 1/12 x saldoverschil per ha (tussen aardappelen en vervangend gewas) moet gro ter zijn dan 1/3 x ontsmettingskosten per ha (afgezien van neveneffekten van de ontsmetting). ->jf Er ziin uit het vruchtwisselingsonderzoek van het Proef station voor de Akkerbouw aanwijzingen dat bij opvoe ring van de frequentie van de aardappelverbouw op klei gronden zeker bij verhoging van de gewaskeuze tot minder dan 3 jaar rekening gehouden» moet worden met een ongunstige invloed op de bereikbare opbreng sten; dit onafhankelijk van de invloed van aaltjes of ras- sen. Men zou voorlopig kunnen aanhouden dat de financiële voordelen van uitbreiding van de aardappelteelt van I op 4 tot 1 op 3 een opbrengstverlaging van aardappelen van 5 duidelijk te boven moeten gaan willen deze voor delen niet twijfelachtig zijn.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 7