Meer eenheid
in bestemmingsplannen
wenselijk en mogelijk!
Dagelijks Bestuur K.N.L.C. bracht werkbezoek aan Drenthe
In de Wet op de Ruimetelijke Ordening is bepaald dat
iedere gemeente voor het zgn. buitengebied een bestem
mingsplan moet vaststellen. Daarin moet de bestemming
van de grond worden aangewezen en voorschriften wor
den gegeven omtrent het gebruik ervan met de zich daar
op bevindende opstallen. De afdeling Struktuuronderzoek
van het L.E.I. wordt een onderzoek ingesteld naar de be
tekenis van de gemeentelijke bestemmingsplannen voor
de landbouw. Die is als belangrijkste gebruiker (85
van de grond in het buitengebied het nauwste bij deze
bestemmingsplannen betrokken. Ir. J. G. M. Holder van
het L.E.I.gestationeerd te Arnhem'geeft in „Bedrijfs
ontwikkeling" van april 1976, vooruitlopend op een t.z.t.
verschijnend rapport, reeds enkele resultaten van dit
onderzoek weer, dat werd uitgevoerd in de provincies
Groningen, Friesland, Drente, Overijssel en Gelderland.
Wij ontlenen daaraan het volgende:
VERSCHEIDENHEID IN BESTEMMINGEN
I1IT de verkregen gegevens blijkt overduidelijk dat de
variatie in de aard van de bestemmingen, in de
daarbij behorende voorschriften en in de gebruikte for
muleringen en begrippen zeer groot is. Dit is ook het
geval in de provincies waar provinciale richtlijnen be
staan voor het opstellen van de bestemmingsplannen.
De verscheidenheid in de bestemmingen blijkt al uit de
grote variatie in de namen die aan de bestemmingen wor
den gegeven. Voor de 31 bestemmingen, die beschouwd
kunnen worden als „agrarisch gebied" zijn niet minder
dan 15 verschillende benamingen gebruikt. Sommige
daarvan wijken echter slechts weinig van elkaar af. Onder
de benamingen zijn er die duidelijk zijn en ook vrij vaak
voorkomen, zoals „agrarisch gebied" en „agrarisch pro-
duktiegebied". Er komen ook echter minder duidelijke
benamingen voor, zoals bijvoorbeeld „agrarische doel
einden, klasse C". Een soortgelijke situatie bestaat bij de
gebruikte namen voor bestemmingen die in andere be-
stemmingsgroepen vallen.
Van meer belang is dat in de aard van de bestemmin
gen en de daarbij behorende voorschriften een grote
variatie voorkomt, ook wanneer het gaat om bestemmin
gen die tot een zelfde bestemmingsgroep behoren. Dat
is voor een deel een gevolg van de verschillen in land
schappelijke, natuurwetenschappelijke en eventuele an
dere waarden van agrarische gebieden, maar ook van het
ontbreken van objectieve maatstaven om de landschap
pelijke, natuurwetenschappelijke en andere waarden in
de agrarische gebieden vast te stellen.
Het onderscheiden van de gebieden naar hun land
schappelijke en eventuele andere niet-agrarische waarden
blijft het resultaat van een subjectieve beoordeling, waar
bij iedere gemeente naar eigen inzicht te werk kan gaan,
al dan niet met behulp van adviseurs.
Dit heeft tot gevolg dat gebieden van dezelfde aard een
verschillende bestemming zullen krijgen en dat ook de
voor deze gebieden geldende voorschriften t.a.v. grond
gebruik en bebouwing verschillend kunnen zijn. Ander
zijds kunnen gebieden van verschillende aard een gelijke
bestemming en een gelijk pakket voorschriften krijgen.
Ook komt het voor dat in gebieden van dezelfde aard,
die een zelfde soort bestemming hebben gekregen, de
voorschriften t.a.v. het bouwen en grondgebruik sterk uit
eenlopend kunnen zijn. Deze ongelijkheid in de inhoud
van bestemmingsplannen voor gebieden van gelijke aard,
kan leiden tot ongelijkheid in behandeling van agrariërs
die in deze gebieden wonen.
Een goed voorbeeld hiervan wordt gevormd door de
bestemmingsplannen van twee bij het onderzoek betrok
ken gemeenten die aan elkaar grenzen. Aan beide kanten
van de gemeenschappelijke gemeentegrens is de bestem
ming „agrarisch gebied" van toepassing. Beide gemeen
ten liggen in het land van Maas en Waal. Het „agrarisch
gebied" in beide gemeenten is van gelijke aard. Er zijn
echter duidelijke verschillen in de voorschriften ten aan
zien van de bebouwing, het grondgebruik en de uitvoe
ring van werken. In de ene gemeente is het toegestaan
te bouwen tot 15 m hoog en met vrijstelling van B. en W.
tot 20 m hoog. Het rooien van boomgaarden en windsin-
gels is er verboden, evenals egaliseren, ophogen en af
graven van grond. In de andere gemeente mag niet hoger
worden gebouwd dan 12 m. Bouwwerken, geen gebouw
zijnde, mogen 10 m hoog worden, echter met vrijstelling
van B. en W. ken tot 15 m hoog worden gebouwd. Ten
aanzien van het grondgebruik en de uitvoering van wer
ken zijn er geen beperkende voorschriften.
De grote verschillen in voorschriften blijken ook hier
uit, dat in de onderzochte bestemmingsplannen een aantal
gebieden is aangetroffen met de bestemming „agrarisch
gebied van grote landschappelijke waarde", waar de aan
de landbouw opgelegde beperkingen minder zwaar zijn
dan in een aantal gebieden, dat de bestemming „agra
risch gebied" heeft.
Vervolgens dragen ook de in de bestemmingsplannen
gebruikie formuleringen en begrippen het nodige bij aan
de diversiteit van de bestemmingen.
In de voorschriften van de 29 onderzochte bestem-
mingsplannen zijn meer dan 40 verschillende formulerin
gen aangetroffen, die op bescherming van het landschap
zijn gericht. Er komen in deze plannen begrippen met be
trekking tot het landschap voor als: schaal, karakter of
type van het landschap, landschappelijke waarde, land
schappelijke structuur, landschappelijke belangen, land
schappelijke redenen, landschappelijke betekenis, land
schappelijk schoon, landschapsbehoud, landschapsbe
scherming, onevenredige aantasting van het landschap,
in ernstige mate afbreuk doen of in belangrijke mate scha
den van landschappelijke waarden.
Deze veelheid van formuleringen en begrippen bestaat
ook ten aanzien van andere aspecten, waarvoor in de
bestemmingsplannen voorschriften kunnen worden gege
ven. Voor de gebruikte begrippen ontbreekt vaak een
duidelijke omschrijving of definiëring, waardoor er meer
dere interpretaties mogelijk zijn.
MER EENHEID IN BESTEMMINGSPLANNEN
WENSELIJK EN MOGELIJK
De vrijheid, welke de gemeenten hebben bij het samen
stellen van de inhoud van het bestemmingsplan en het
gebrek aan objectieve maatstaven bij het onderscheiden
van gebieden, leidt tot een 'n grote verscheidenheid in be
stemmingen en voorschriften en in de daarbij gebruikte
formuleringen en begrippen. Deze verscheidenheid kan
leiden tot verschillen in zwaarte van de beperkingen die
in gebieden van gelijke aard aan de landbouw worden op
gelegd en daardoor tot ongelijkheid in behandeling van
de betrokken agrariërs.
Het vaak ontbreken van duidelijke toelichtingen en de
finiëringen bij de gebruikte beorippen is voorts niet be
vorderlijk voor de rechtszekerheid van de betrokkenen.
Hoewel er een grote variatie bestaat in de landschap
pelijke, agrarische en andere waarden van het buitenge
bied en daarom de vrijheid moet bestaan om de bestem
mingsplannen daarop af te stemmen, is meer eenheid in
de uitwerking van deze plannen wenselijk en ook moge
lijk.
In meerdere provincies worden door Gedeputeerde Sta
ten richtlijnen opgesteld en ter kennis van de gemeente
besturen gebracht, waardoor meer eenheid in de voor
schriften van de bestemmingsplannen kan worden ge
bracht.
De gemeentebesturen hebben de mogelijkheid bij het
opstellen en het vaststellen van het bestemmingsplan
rechtsonzekerheid voor de burger te voorkomen. Zij dra
gen alleen verantwoordelijkheid voor de schade in hun
eigen gemeente, maar kunnen door overleg met de buur
gemeenten rechtsongelijkheid voorkomen.
Voor het onderzoek ligt er de taak om objectieve maat
staven te ontwikkelen, die kunnen worden gebruikt voor
het afwegen van de verschillende belangen. Het afwegen
zelf is echter de taak en verantwoording van de bestuur-
deren!
AP maandag 3 en dinsdag 4 mei j.l. werd door het
Dagelijks Bestuur van het K.N.L.C. een werkbe
zoek aan de provincie Drenthe gebracht. Gaf de nieuwe
voorzitter van het K.N.L.C., de heer li. D. Luteijn, op
3 mei in een vergadering met het Hoofdbestuur van het
Drents Landbouw genootschap zijn visie op de land
bouwpolitieke situatie, op 4 mei werd een rondrit door
Zuid-West Drenthe gemaakt. Tijdens deze rit door dit
gebied en het bezichtigen van een bedrijf in Ruiner
wold, 'heeft het D.B. kennis kunnen nemen van de pro
blemen waarmee de landbouw in Z. W. Drenthe te kam
pen heeft.
De landbouwkundige ontwikkeling in Z. W. Drenthe
raakt steeds verder achterop. De verschillen in inzicht
ten aanzien van de gewenste ontwikkeling van het ge
bied tussen landbouw enerzijds en natuur-, landschap
en milieubescherming anderzijds, leiden vaak tot oever
loze discussie's, die geen enkele bijdrage tot een oplos
sing leveren- Het steeds maar uitstellen van plannen
wordt langzamerhand onaanvaardbaar!
IYOOR een kleine werkgroep zijn inmiddels twee mo-
dellen voor Zuid-West Drenthe ontworpen waarbij
in het ene model 8 en in het andere 12 van het
landbouwareaal een aangepaste .bestemming gaat krij
gen. De beschermers van natuur, milieu en landschap
zullen zich hoewel hiermee slechts een deel van hun
wensen wordt vervuld het best in het 12 model
kunnen vinden. Voor de landbouw is dit model onaan
vaardbaar, omdat de geografische spreiding zodanig is
dat de 12 van het, gehele gebied voor twee ruilver-
kavelingsblokken ongeveer 20 van het areaal bete
kent.
De rechtsonzekerheid, die^al jaren in het gebied be
staat, maakt de boeren langzamerhand ongeduldig en
opstandig. Men wil eindelijk wel eens weten waar men
aan toe is.
Bij monde van K.N.L.C.-voorzitter Luteijn werd de
zienswijze van de Drentse landbouw nadrukkelijk on
derstreept: het „touwtrekken" heeft nu lang genoeg ge
duurd, met het willen prijsgeven van 8 van het ge
bied toont de landbouw aan vergaand aan de wensen
van natuurbescherming tegemoet te willen komen. Ge
praat is er genoeg; er zullen nu op korte termijn be
slissingen in Zuid-West Drenthe moeten worden geno
men!
FïE door de Vakbeweging zo langdurig en met spoed
geëiste ontwerpen van wet op de vermogensaan-
wasdeling zal, als de regering haar zin krijgt, over de
fiscale winst over 1975 (gecorrigeerd) 10% door de on
dernemingen moeten worden afgestaan aan een landelijk
door de vakbeweging te beheren fonds. Van de winst
1976 wordt dit 12 en in 1979 zal dit percentage kun
nen stijgen tot 18%.
Een derde tot een vierde deel van de vermogensaan-
was bestemd voor de werknemers moet worden bestemd
voor de werknemers van de eigen onderneming.
Er zullen geen kontanten aan de werknemers ten goe
de komen, maar bewijzen van deelgerechtigheid in een
op te richten fonds, waarin de ondernemen hun bijdrage
moeten storten en dat door de vakbeweging zal worden
beheerd.
Het kollektief beheerde deel van het fonds dus 2/i tot
gedeelte zal moeten worden gebruikt voor de oude
dagsvoorziening van de werknemers.
S~iVER de vraag hoe dit moet gebeuren is nog niet
beslist, maar ambtenaren en personen met soort
gelijke pensioenregelingen zijn van de VAD uitgezon
derd.
De ondernemingen moeten in beginsel hun bijdragen
aan het fonds doen in de vorm van aandelen. De vak
beweging, of met andere woorden, de beheerder van het
fonds wordt dan in de toekomst wellicht de man in
wiens handen de grootste machtsconcentratie van in Ne
derland werkende ondernemingen ligt!
Of dit een doelstelling hetzij een nevendoel dan
wel het hoofddoel is, kunnen wij niet beoordelen.
In elk geval wordt het wel zo, dat de machtsconcen
tratie die hier plaats vindt de concentratie in handen
van de 200 man van Mertens totaal doet verbleken!
T)E uitvoering van de wet is overeenkomstig de ver-
wachtingen voor een belangrijk deel, n.l. de vast
stelling, in handen van de belastingdienst gelegd.
Het fiscale vermogen van de onderneming zal n.l. een
rol spelen voor de bepaling van de op te leggen aanslag.
De afdracht wordt n.l. gesteld op een percentage van
de overwinst. Deze overwinst is de geocrrigeerde fiscale
winst verminderd met een percentage over het eigen ver
mogen van de onderneming. Op details kunnen wij nog
niet ingaan.
In tegenstelling tot de gebruikelijke gang van zaken
is geen wetsontwerp gepubliceerd, maar slechts de
hoofdpunten van het wetsontwerp, dat de Raad van
State nog niet is gepasseerd.
T\EZE gang van zaken is ongebruikelijk maar wel
een bewijs', dachten wij, dat aangeeft hoe sterk de
druk van de vakbeweging op de regering is. Door deze
methode kan evenwel de zorgvuldigheid in de wetge
ving in gevaar komen, omdat voortijdige publicaties fus-
trerend kunnen werken. De vakbeweging tevreden stel
len lijkt evenwel hoger te worden gewaardeerd dan
zorgvuldigheid van wetgeving!
Momenteel kunnen wij dus niet verder gaan in een
beoordeling omdat daarvoor het wetsontwerp onontbeer
lijk is.
Onze aanvankelijke bezwaren tegen de voorgestelde
regeling zijn evenwel niet weggenomen en wij menen
dat door de V.A.D. de ondernemingen zullen worden ge
schonden en de individuele werknemer weinig zullen
worden gebaat, terwijl eèn ongewenste machtsconcen
tratie zal plaatsvinden.
PAAUWE.