Meer wintergerst
in Nederland
In ons omringende landen is de belangstelling voor de
teelt van wintergerst de laatste jaren sterk toegenomen.
Hoewel ook onder Nederlandse omstandigheden voordelen
aan dit gewas zijn verbonden, is wintertarwe tot dusver een
financieel aantrekkelijker gewas gebleken. Dank zij verede-
lingswerk zijn momenteel produktievere en ook gezondere
rassen beschikbaar. Met behulp van ziektebestrijding en een
gedeelde N-gift lijkt ook voor ons land een rendabele teelt
van wintergerst mogelijk. Daar echter wintergerst, zomer-
gerst in een vroeg stadium besmetten kan met meeldauw en
gele roest is de teelt van wintergerst in Zeeland en in en
kele delen van Noord- en Zuid-Holland wettelijk verboden.
Waarbij overigens door J. Kuizenga van het Proefstation
voor de Akkerbouw te Lelystad, die dit artikel verzorgde,
wordt opgemerkt dat de grote hoeveelheden zomergerst-
opslag ziekten kunnen overbrengen, zodat een teeltverbod
voor wintergerst minder zinvol is!
Overzicht van het areaal winter- en zomergerst in enkele
EEG-landen (x 1000 ha)
Jaar
W.-Duitsland
Frankrijk
België
Nederland
W.G Z.G.
W.G.
Z.G
W.G.
Z.G.
W.G Z.G.
ha ha
ha
ha
ha
ha
ha ha
1966
357 931
237
2404
25
134
9 111
1970
462 1013
305
2614
50
120
8 96
1974
676 1005
632
2103
103
49
9 65
De tabel laat zien hoe het wintergerstareaal zich de laat
ste jaren in enkele EEG-landen heeft ontwikkeld. De uit
breiding is in België vooral ten koste gegaan van het areaal
zomergerst. In dit land is de oppervlakte wintergerst sinds
1966 toegenomen met ruim 75.000 ha. In West-Duitsland is
het areaal bijna verdubbeld!, terwijl in Frankrijk het areaal
bijna is verdrievoudigd. In ons land is de oppervlakte in
deze jaren vrijwel constant gebleven.
Ondanks het feit dat het areaal haver, rogge en zomer
gerst in West-Duitsland en Frankrijk afneemt, neemt de
totale oppervlakte granen toe, als gevolg van een zich uit
breidend areaal wintergerst en wintertarwe. In deze landen
met meer intensieve graanbedrijven is wintergerst aantrek
kelijk i.v.m. arbeidsspreiding en vruohtwisseling.
Bij dit laatste speelt de geringere schadie door voetziekte
een rol. Tevens past op deze bedrijven een vroegrijp graan
gewas uitstekend als voorvrucht voor koolzaad.
In Nederland loopt in tegenstelling tot West-Duitsland en
Frankrijk het areaal granen terug als gevolg van bouwplan
intensivering m.n. door de teelt van aardappelen en suiker
bieten. De sterke uitbreiding van snijmais is in de zandge
bieden voornamelijk ten koste van het areaal winterrogge
verlopen.
PROBLEMEN BIJ WINTERGERST
Biji de teelt van wintergerst doen zich nog wel enkele pro
blemen voor; de oplossingen hiervoor liggen deels besloten
in veredelingswerk en deels in teelttechnisch onderzoek:
Wintergerst is matig wintervast; het uitwinteringsrisico
is duidelijk groter dan bij wintertarwe;
De strostevigheid is maar matig en vraagt een zeer
nauwkeurige dosering van de N-bemesting;
Wintergerst moet vroeg gezaaid worden. Dit zal op be
drijven met veel hakvruchten veelal onmogelijk zijn;
Ujt de resultaten van IVRO rassenproeven blijkt dat de
gemiddelde opbrengsten van wintergerst voor 1971 t/m 1975
8 lager liggen dan die van wintertarwe. Bij opbrengstver
meerdering verkregen door ziektebestrijding en deling stik
stofgift zowel bij zomer- als wintergerst bleef het verschil
ca. 8 bedragen ten gunste van wintertarwe.
EERSTE ONDERZOEKRESULTATEN VAN HET PA
In 1975 is op het PA-proefbedrijf te Lelystad en op de
regionale proefboerderijen te Nieuw-Beerta en „Wijnands-
rade" een onderzoek gestart bij wintergerst naar de invloed
van wel en niet delen van de stikstofgiften bij wel en geen
ziektebestrijding. Bovendien is een aantal proeven genomen
waarin uitsluitend1 het effect van enkele toegelaten bestrij
dingsmiddelen op de opbrengst is vergeleken.
In alle proeven is de hoogste opbrengst (gem. ruim 6.800
kg/ha) bereikt bij de hoogste stikstofgift (105 kg N per ha).
Wanneer deze stikstof gedeeld werd gegeven, kon een meer
opbrengst worden bereikt van 300 kg per ha. Deling van
een suboptimale N-gift had in het algemeen geen positief
effect. Met uitzondering van het zwaarst bemeste object in
de proef te Lelystad, is in andere proeven weinig of geen
legering geconstateerd. Wel was duidelijk dat het stro bij die
gedeelde stikstofgiften steviger en veerkrachtiger was. Het
gewas had daarom minder de neiging om te gaan legeren
dan bij de objecten waar de stikstof in één keer vroeg was
gegeven.
De ziekteaantasting (meeldauw - gele roest) was in de
proeven te Lelystad en Wijnandsrade zeer gering (ras Ban-
teng). In de proef te Lelystad kwam een ernstige oogvlek-
kenziekteaantasting voor. Bij bespuiting met 4 kg/ha Ba-
vistin M in stadium F 6 is het percentage zieke spruiten
teruggebracht van 92 naar 16 Niettemin is geen duide
lijk verschil in opbrengst gevonden. In de proef te Nieuw-
Beerta met ras Regia kwamen meeldauw en gele roest voor;
deze namen toe bij verhoogde stikstofgiften. Gemiddeld kon
door een bespuiting met liter/ha Calixin (F 5 en F 6/7)
en 4 kg/ha Bavistin M tegen afrijpingsziekten (F 10.5) de
opbrengst worden verhoogd met 5 a 6 bij de lagere stik
stofgiften was dit effect zeer gering.
Op dezelfde bedrijven zijn bij een stikstofgift van 70 kg
N per ha nog drie andere proeven genomen waarbij uitslui
tend het effect van fungiciden op de opbrengst is onder
zocht. In deze proeven kwam de ziektedruk vrijwel overeen
met de proeven uit tabel 3; alleen in de proef te Nieuw-
Beerta was de aantasting van meeldauw en gele roest ster
ker.
Invloed van ziektebestrijding op de opbrengst van winter
gerst
Behandelingen
Plaats (ras)
Lelystad
Nieuw-Beerta
Wijnandsrade
(Banteng)
(Regia)
(Banteng)
100
100
100
6470 kg/ha
5240 kg/ha
6410 kg/ha
Onbehandeld
100
100
100
Milstem
(zaadbeh.)
99
Milstem 4-
Calixin F 6/7
104
101
Calixin F 6/7
102
101
99
Calixin F 6/7
Calixin F 9
104
Calixin F 6/7
Bavistin M F 10.5
106
113
102
Uit deze tabel blijkt dat een bespuiting met Calixin in
stadium F 6/7 (meeldauw - gele roest) in combinatie met
een bespuiting van Bavistin M in stadium F 10.5 (afrijpings
ziekten) de opbrengst in deze proeven heeft verhoogd met
2—13
Hoewel de resultaten van het PA-onderzoek slechts be
trekking hebben op één jaar, bieden de resultaten wel per
spectief. Het onderzoek bij wintergerst zal zich in 1976 wel
bezighouden met:
opbrengstverhoging van wintergerst bij optimale stikstof
bemesting;
bestrijding van ziekten;
de invloed van laat zaaien op de opbrengst;
de invloed van de standdiohtheid op de opbrengst;
de teelt van wintergerst op lichte gronden;
toepassen van halmverkortingsmiddelen.
vloeiende kosten is een vergelijking gemaakt tussen de ver
schillende melkstallen bij verschillende aantallen koeien.
Een en ander is samengevat in die tabellen en 5, waarbij
de totaal berekende kosten, alsmede de kosten per kilo melk
zijn gegeven. Voor het laatste is uitgegaan van een melk-
produktie van 5.000 kg/koe/jaar.
Uit de tabellén 4 en 5 blijkt dat bij de gestelde uitgangs
punten en zonder beperking van de tijdsduur voor het mel
ken:
beneden de ca. 80 koeien het voordeligst wordt gemolken
in een achtstands visgraatstal;
boven de ca. 80 koeien de twaalfstands visgraatstal met
automatische afneemapparatuur het voordeligst uitkomt;
de meer geautomatiseerde zestienstands visgraatstal over
de hele linie duurder uitkomt dan de twaalfstands vis
graatstal;
de achtstands draaistal qua kosten de zestienstands vis
graatstal op de voet volgt;
de grotere draaistallen het duurst uitkomen;
die draaistallen met rechte standen hogere kosten geven
dan draaistallen met schuine standen.
Wanneer wel beperkingen worden gesteld aan de tijdsduur
voor het melken dan kan een heel andere situatie ontstaan.
De vet gezette bedragen in de tabellen 4 en 5 kunnen dan
als richtgetallen dienen bij circa 1,5 uur melken.
De volgorde naar laagste kosten is nu als volgt:
- 80 koeien - achtstands visgraatstal;
- 80120 koeien - twaalfstands visgraatstal;
- 120150 koeien - zestienstands visgraatmelkstal;
- 150160 koeien - twaalfstandis draaistal met schuine
standen;
- 160180 koeien - vijftienstands draaistal met schuine
standen.
Tabel 1. Arbeidsbehoefte in manuren per jaar voor het mel
ken in visgraatstallen
Aantal koeien
Aantal
standen
8
12
16
60
750
540
450
80
1000
720
600
100
1250
900
750
120
1500
1080
900
140
1750
1260
1050
160
2000
1440
1200
180
1620
1350
200
1800
1500
Tabel 3. Investeringsbedragen in gebouwen en melkinstalla-
laties
SAMENVATTING
Het melken vraagt veel arbeid en heeft een grote invloed
op de dagorganisatie. Bovendien vraagt het melken grote
investeringen in gebouwen en apparatuur. De keuze van
de melkstal wordt bepaald door de dagindeling en de kos
ten, waarbij zolang mogelijk moet worden uitgegaan van
ce éénmansmelkmethode. Óp basis van kosten kunnen de
visgraatstallen goed concurreren met de draaistallen. Op
basis van organisatie <1,5 uur/melken) en kosten kunnen
ze dit ook tot ca. 145 koeien.
Daarboven wordt het voordeligst gemolken in draaistal
len. De draaistallen met schuine standen vragen een lagere
investering in gebouwen dan de draaistallen met rechte
standen.
Op basis van organisatie en kosten komen daarom voor
het traject 145 tot 160 koeien de twaalf stands en voor het
traject 160 tot ca. 180 koeien de vijftienstands met schuine
standen het eerst in aanmerking.
Boven de ca. 180 koeien moet volgens de éénmansmethode
een langere tijd worden gemolken dan 1,5 uur of worden
overgeschakeld op een tweemanssysteem met aangepaste
apparatuur.
De berekeningen zijn uitgevoerd aan de hand van te voren
vastgestelde uitgangspunten. Naast de keuze op basis van
organisatie en kosten moet deze ook plaats vinden op basis
van inrichting, waarbij vooral de werkhouding van de mel
ker en de bereikbaarheid van de koeien een belangrijke rol
spelen.
Tabel 4. Kosten op jaarbasis, totaal en per kg meld bij vis
graatstallen
Type melkstal
en aantal standen
Investeringen
gebouwen installatie
totaal
Aantal
koeien
Aantal standen
12
16
Visgraatstal
8-stands
12-stands
16-stands
Draaistal
8-stands
12-stands (recht)
12-stands (schuin)
15-stands (rechts)
15-stands (schuin)
Tabel 5. Kosten op jaarbasis, totaal en per kg melk bij draaistallen
12900
20000
32900
tot. gld.
ct/kg
tot. gld.
ct/kg
tot. gld.
ct/kg
17100
40000
57100
60
28200
9,4
29850
10,0
33300
11.1
21600
60000
81600
80
31950
8,0
32550
8,1
35550
8,9
100
35700
7,1
32250
7,0
37800
7,6
24000
45000
69000
120
39450
6,6
37950
6,3
40050
6,7
43500
80000
123500
140
43200
6,2
40650
5,8
42250
6,0
22500
75000
97500
160
46950
5,9
43350
5,4
44550
5,6
60000
100000
160000
180
49700
5,6
46050
5,1
46800
5,2
30000
92000
122000
200
53950
5,4
48750
4,9
49050
4,9
Aantal
koeien
Aantal standen
8
12 (recht)
12 (schuin)
15 (recht)
tot. gld. ct/kg
tot. gld. ct/kg
80
35750
8,9
100
38450
7,7
120
41150
6,9
140
43850
6,3
160
46550
5,8
180
49250
5,5
200
52950
5,3
44250
46350
48450
50550
52650
54750
56850
11,1
9,3
8.1
7.2
6.6
6,1
5.7
tot gld
ct/kg
tot. gld
ct/kg
40150
10,0
50050
12,5
42250
8,5
51850
10,4
44350
7,4
53650
9,0
46450
6,6
55450
7,9
48550
6,1
57250
7,2
50650
5,6
58950
6,6
52750
5,3
60850
6,1
15 (schuin)
tot. gld. ct/kg
43950
45750
47350
49150
50950
52750
11,0
9,2
7,9
7,0
6.4
5,9
5.5
l'3