Strukturele veranderingen in de Zeeuwse melkveehouderij 1950/1975 Gebruiken we het grasland goed? c 3,3 c c c n IN 'T KORT IP C.A.R. - Goes Ing. J. H. LANTINGA. |N de periode 19501975 zijn op het gebied van de melkveehouderij enorm veel verschuivingen opgetreden. Het eertijds gemengde karakter van de Zeeuwse agrarische bedrijven met meerdere produktietakken, waarin vanouds de akkerbouw domineerde, is sterk veranderd. Vooral onder invloed van de voortgaande mechani satie zijn de bedrijven sterk ontmengd. Voordien werd op nagenoeg alle bedrijven ook rundvee gehouden. Thans is op veel bedrijven het melkvee verdwenen. Op andere bedrijven daarentegen is de melkveestapel belangrijk uitgebreid. Een en ander heeft geresulteerd in een zeer sterke afname van het aantal melkveehouders, terwijl het gemiddelde aantal melkvee-eenheden per bedrijf sterk is toegenomen. De scheiding in de produktietakken (specialisatie) heeft naast een economisch- ook een sociaal aspect. Deze ontmenging die gepaard gaat met schaalvergroting waaronder toename van het aantal melkvee-eenheden per bedrijf komt in onderstaande overzichten tot uiting. Gebied Aantal melkveehouders (melkleverende bedrijven dec.1950 dec. 1971 dec. 1975 Schouwen-Duiveland Tholen - St. Philipsland Zuid-Beveland Noord-Beveland Walcheren Zeeuws-Vlaanderen 686 467 1.077 120 960 2.800 231 154 270 23 487 472 119 96 119 3 350 233 Zeeland 6.110 1.637 920 Het aantal melk- en kalfkoeien in deze peiljaren is als volgt: Aantal stuks melk- en kalfkoeien dec. 1950 mei 1971 mei 1975 Gebied Schouwen-Duiveland 2.900 2.479 2.575 Tholen - St. Philipsland 1.985 1.916 2.069 Zuid-Beveland 4.739 3.473 3.405 Noord-Beveland 534 125 112 Walcheren 5.291 6.882 7.273 Zeeuws-Vlaanderen 8.120 4.829 4.901 Zeeland 23.569 19.704 20.335 |N deze periode van 25 jaren is het aantal melkveehouders sterk gedaald. Eerst werden op de grootste bedrijven het vaak toen slechts geringe aantal melk koeien opgeruimd. Vervolgens zette dit proces zich voort op de bedrijven met een minder grote oppervlakte. De versnelde cultuurtechnische maatregelen na de over stromingsramp van 1953 bevorderden deze ontwikkeling. Verandering in mentaliteit is ongetwijfeld! mede debet geweest aan de teruggang van het aantal bedrijven mei melkvee. In een later stadium is deze teruggang versneld door bedrijfsbeëindiging. Op andere bedrijven onderging de melkveestapel een uitbreiding. Dit betreft meestal bedrijven waar de grond niet of minder geschikt is voor exploitatie als bouwland. Op een aantal bedrijven, waarvan de ondernemer gebruikmakend van die nieuwste technische inzichten wat betreft stalling en mechanisatie voor de melkveehouderij, is de melkveestapel uitgegroeid tot een levensvatbare eenheid volgens de huidige maat staven. In 1953 waren er gemiddeld 4 melkkoeien per bedrijf aanwezig, leder bedrijf, ook bedrijven met slechts één koe, leverde toen melk aan één van de toenmalige 8 zuivelfabrieken of aan slijters of rechtstreeks aan consumenten al was het soms slechts in een gedeelte van het jaar. Het gemiddeld aantal melkkoeien per bedrijf is thans omstreeks 20 stuks. Een aantal bedrijven die wel zijn geregistreerd met melk en kalfkoeien leveren geen melk af. De koeien op deze bedrijven zijn o.a. van een vleesras of van inlands ras die als zoogkoeien worden gehouden. Dit betreft in totaal een paar honderd bedrijven. TUSSEN de peiljaren 1950 en 1975 zijn ook de gegevens van 1971 opgenomen. In dat jaar was er namelijk nog geen sprake van het geheel overschakelen bij die zuivelindustrie op de melkkoeltank. De eerste melkkoeltank in Zeeland is in 1967 geplaatst. In december 1971 waren er 80 in gebruik, waarvan 67 op Walcheren en 13 in Zeeuws-Vlaanderen. In de laatste paar jaren is als gevolg van het geheel overschakelen op de melkkoel tank per gebied nogal eens de veronderstelling geuit dat op veel bedrijven de melk veehouderij hierdoor wordt beëindigd en het aantal melkkoeien hierdoor sterk afneemt. Voor de komst van de melkkoeltank was het aantal bedrijven al enorm verminderd en het aantal melkkoeien enigszins gedaald. Met het volledig overschakelen op de melkkoeltank is in die gebieden de afname van het aantal melkveehouders wel ver sneld. Dit aantal staat evenwel in geen enkele verhouding tot het aantal dat voordien al reeds is opgehouden met de melkveehouderij. J\AN het eind van dit jaar (1976) zal het aantal melkleverende bedrijven gedaald zijn tot omstreeks 830. Van de Zeeuwse boerderijmelk wordt dan rond 96 verzameld in melktanks met diepkoelapparatuur. Ook wanneer op alle melkveebedrijven een melkkoeltank in gebruik is zal het aan tal melkveehouders toch nog verder teruglopen. Door ervaringen in gebieden in Zee land is deze tendens al tot uiting gekomen. Het totaal aantal melkkoeien zal ondanks een teruggang van het aantal melkvee houders iets toenemen. Uit de tellingen van 1971 en 1975 komt dit tot uiting. Per gebied zijn er verschillen. Vooral in Zeeuws-Vlaanderen is het aantal melkkoeien sterk gedaald. In Walcheren daarentegen neemt het aantal melkkoeien toe. Procents- ge wijs is op Noord-Beveland het aantal melkveehouders het meest gedaald. Dit is nog slechts 2y2 van het aantal in 1950. Uit deze gegevens blijkt dat de invloed van het overschakelen op de melkkoeltank van geringe invloed is geweest op de sterke afname van het aantal melkleverende bedrijven. Het heeft voor een aantal wel het afstoten van het melkvee versneld De geringe dichtheid van melkveehouders maakt het bundelen van krachten en inzet op provinciaal niveau nodig om aansluiting bij andere gebieden niet te verliezen. P. VAN NES, C.A.R. - Barendrecht. Voorafgaande aan de zomerperiode van 1975 is op een twaalftal bedrijven aan graslandplanning gedaan. De veehouders hebben gedurende de zomerperiode het graslandgebruik, N-gebruik, melkproduktie en bijvoedering bijgehouden. Na verwerking van deze gegevens is een aantal interessante getallen op papier gekomen, die interessant genoeg zijn om deze in tabelletjes weer te geven. Allereerst zijn de bedrijven te splitsen naar graslandgebruik-systeem, te weten: A zomerstalvoedering; B 's nachts opstallen; C combinatie van 's nachts opstallen en dag en nacht weiden; D dag en nacht weiden. VEEBEZETTING, N-GEBRUIK EN BIJVOEDERING Systeem Bedrijf g.v.e./ha kg N/ha Kg krachtvoer A I 2,7 515 4,8 A n 4,3 265 52 B ni 2,9 400 3,6 B IV 2,6 415 3,5 B V 2.2 285 3,8 C VI 2,9 280 4,5 C vn 3,0 445 3,5 vin 235 4,9 IX 2.2 310 3,6 X 2,3 315 3,4 XI 3,2 460 3,2 D XII 2,8 250 4,2 Gem. per bedrijf 2,9 350 4,0 Bedrijf nr. 2 springt wat de veebezetting betreft er duidelijk uit. De verschillen in stikstofgebruik zijn groot (235515). De grondsoort zal hierop gedeeltelijk van in vloed zijn geweest, daar enkele bedrijven veengrasland bezitten waar een lagere N- bemesting is toegepast. Deze kolom is inclusief de stikstof van de organische mest. In de kolom krachtvoer per koe „weidedag" is het gevoerde ruwvoer omgerekend naar krachtvoer. Diverse omstandigheden zijn van invloed op het niveau van de krachtvoergift zoals beweidingssysteem, melkproduktie en hoeveelheid „goed" weidegras. Door in de zomerperiode nogal wat bij te voeren, kan voor de stalperiode meer ruwvoer worden gewonnen. (Door verdringing van gras door krachtvoer). Vooral wanneer voldoende ruwvoer kan worden gewonnen moet er zo weinig mogelijk verdringing optreden. Planning en werkelijk gemaaid Maaien le snede Totaal maaien steem Bedrijf Planning Werkelijk Gepland Werkelijk A I 66 81 191 167 A n 44 51 101 63 B m 60 73 168 131 B IV 63 61 185 146 B V 65 71 180 130 C VI 53 52 136 93 C vn 51 66 124 120 c vin 47 57 112 80 c IX 61 75 165 123 c X 60 61 161 124 c XI 48 52 112 81 D xn 50 50 122 95 Gem. per bedrijf 56 62 146 112 Bij het vergelijken van planning en werkelijk maaien voor de le snede blijkt dat alle bedrijven hebben kunnen voldoen aan de planning. Uit de vergelijking plannen totaal en werkelijk maaien totaal blijkt dat alle bedrijven minder hebben gemaaid dan is gepland (gemiddeld 34 Deels kan dit veroorzaakt zijn door de weersom standigheden (de zomer van 1975 was nogal „droog") en deels doordat diverse per celen te laat voor de eerste keer zijn gemaaid, waardoor deze percelen een snede lebben moeten missen. Ook heeft een aantal bedrijven minder stikstof per ha ge strooid dan bij de planning is aangenomen. Hooien of kuilen en hoeveelheid Systeem Bedrijf Gemaaid in aan: Geschatte opbrengst in Hooi Kuil Hooi Kuil A I 95 3.095 A 14 86 3.570 3.815 B III 36 64 4.265 2.810 B IV 52 40 3.090 2.545 B V 30 70 4.445 2.855 C VI 44 56 5.700 4.000 C VII 28 72 5.185 3.140 C vni 37 63 5.630 4.130 C IX 37 63 5.430 2.560 C X 100 3.450 C XI 8 92 2.905 4.205 D XII 29 71 5.845 3.350 Gem. 26 73 4.600 3.330 Van de 12 bedrijven hebben 2 bedrijven alle ruwvoer gewonnen in de vorm van kuilgras. Gemiddeld is 25 gehooid en 75 gekuild. De geschatte opbrengst aan drogestof per ha hooi en kuilgras is zeer uiteenlopend. Vooral bij hooi is de variatie erg groot (2.9055.845 kg ds). Voor kuilgras wordt het gras in een jonger stadium gemaaid dan voor hooiwinning. steem Bedrijf Kg ds ruwvoer grasland Standaardkoeproduktie per koe/staldag gepland werkelijk meioktober A I 11,0 10,2 33-34-32-34-33-36-34-34 A II 3,0 3,1 29-30-30-27-28-26-26 B ni 7,5 7,7 30-31-34-37-31-31-29-27 B IV 9,4 9,4 34-37-35-36-37-40-38-38 B V 11,8 10,3 34-35-35-35-31 -30-29-29 C VI 6,6 8,2 34-35-35-36-33-32-31 C VII 7,5 8,1 33-33-34-33-34-31-30-29 c vin 6,5 6,3 30-32-31-28-27-26 c IX 11,7 11,5 35-34-38-36-36-33-32-31 c X 11,7 10,2 30-30-32-29-30-28-24-25 c XI 5,0 5,8 31 -32-31 -35-27-30-29-30-27 D xn 9,3 7,5 geen melkcontrole Gem. per bedrijf 8,4 6,2 Gemiddeld per bedrijf komt de werkelijke aanwezige hoeveelheid ruwvoer prak tisch overeen met de geplande hoeveelheid ruwvoer per koe per staldag. Dit wijst weer op het feit dat per snede meer drogestof is gewonnen dan bij de planning is aangehouden, daar in totaal 34 minder is gemaaid dan is gepland. Het verloop van de standaardkoe-produktie laat zien hoe de uitwendige omstan digheden tijdens de zomerperiode zijn geweest. Enkele bedrijven, bedrijf nr. 1 en 4, laten een bijzonder gelijkmatig verloop van de standaardkoe-produktie zien. Op alle bedrijven is het jongvee dag en nacht geweid. Op een aantal bedrijven is 's nachts op stal vers gras bijgevoerd. De koeien weidden overdag op een kleine oppervlakte grasland bij de bedrijfsgebouwen. Gemiddeld werd 4,0 kg krachtvoer (incl. ruwvoer) per koe per dag bijgevoerd, terwijl bij de planning ia uitgegaan van 3,0 kg krachtvoer. Diverse percelen grasland zijn voor de eerste snede te laat gemaaid, waardoor het totaal percentage maaien te laag is gebleven. Vooral voor hooiwinning wordt op enkele bedrijven bij een te hoge opbrengst gemaaid. Jonger maaien, vooral wanneer voldoende ruw voer kan worden gewonnen, is sterk aan te raden (maaien bij gras lengte van 15 cm). Uit het aantal dagen tussen 2 sneden (maaien of weiden) is geblek-en dat diverse percelen hetzij te laat beweid of gemaaid worden of de grasmat nodig aan verbetering toe is. Ook kunnen weersomstandig heden (droogte) een reden zijn dat het aantal dagen te hoog is ge weest. De deelnemers aan dit voorlichtingswerk vinden deze voorlichting sterk stimulerend werken en plukten daar de vruchten van zowel in de weide- als stalperiode.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 10