Zorgelozer melken in doorloopstal en grupstal Import van runderen „bang voor Bang" BESMETTELIJK VERWERPEN Onderzoek naar snuffelziekte officieel gestart 9 C. R. AEindhoven, G. K. van: rooyen. veeteeltkundig onderzoek blijkt dat machinaal namelken de uiergezondheid eerder schaadt dan goed doet. Het werk van de melker in een 8-stands doorloopmelkstal kan variëren tussen 2,0 en 1,0 minuut per koe. Indien de melker twee minuten per koe nodig heeft, kan hij niet hoger komen dan 30 koeien per uur. On danks zijn harde werken benut hij de kapaciteit van de melkstal niet. Vooral de slechte melktechniek wat resul teert in veel namelken, heeft grote invloed op de man- tijd per koe. f\E melkwirming neemt op de melkveehouderijbedrijven een bijzondere plaats in. Vanuit arbeidskundige kant bekeken is het melken op tweeërlei manieren van bete kenis. In de eerste plaats neemt zij 2/3 van all arbeid in de stal in beslag. Aan de andere kant vraagt de lichame lijke en mentale belasting veel van de melker. Ook het dier vraagt bijzondere aandacht: zij wordt namelijk in direkt kontakt met de machine gebracht. Daarom moet deze werken zonder het dier te irriteren. Tegelijkertijd moet de machine de arbeidsduur bekorten en het werk aangenamer maken. Bij machinaal melken is een voor durende ontwikkeling aan de gang om dit alles te ver beteren. MOGELIJKHEDEN OM DE ARBEID BIJ HET MELKEN TE VERBETEREN |\E arbeidstijd bij het melken wordt voornamelijk be- paald door het aantal meikstellen~ dat de melker bedient. Zo heeft een doorloopmelkstal met 6 standen en 6 keer wisselen per uur een kapaciteit van 48 koeien per uur. Een 16-stands melkstal met 6 keer wisselen zou een kapaciteit hebben van 96 koeien per uur. Theore tisch zou izo'n aantal koeien door één melker kunnen worden gemolken als veel routine-arbeid verminderd of achterwege zou kunnen blijven. HET MACHINAAL NAMELKEN VERMINDEREN OF BETER NOG GEHEEL NALATEN |\OOR de gehele .geschiedenis van het machinaal mel- ken heen is er het probleem: hoe kan ik de koe met de machine geheel uitmelken zonder nadelige gevolgen voor uiegezondheid en produktiedaling en tegelijker tijd de arbeidsduur van de melker bekorten en het werk aangenamer maken? 'Uit proeven van het instituut voor Automatische afneemapparatuur verlicht het werk. KONTROLE VAN DE MELKSTROOM VELE melkers geloven dat ze, op het. oog A door naar de melkstroom te kijken, kunnen beoordelen of de koe uit is. Dat is in veel gevallen niet juist. Daarom be staat het gevaar dat de melkstellen te lang blijven han gen met blindmelken als gevolg: men spreekt van blind- melken als de melkstroom onder de 0,2 kg per minuut is- Blindmelktijden van één minuut per melktijd komen betrekkelijk veel voor. Een eventueel verband tussen blindmelken en uierontsteking is nog altijd een onder werp van diskussie. Een eenvoudige en effektieve ma nier om de melkroutine te verbeteren is het installeren van een melkstroomindikator met signaallamp. Een in strument om op afstand te zien wanneer de koe uit is. Het apparaatje is geschikt voor grup en doorloopmc- k- stal. Het gébruik van melkstroommeters brengt het blindmelken binnen redelijke grenzen en geeft een ar beidsbesparing en verlichting wanneer het machinale namelken wordt nagelaten. MELKEN OP DE GRUPSTAL CR is de laatste jaren veel aandacht besteed aan de ra- 14 tionalisatie van loopstallen, maar grupstallen heb ben te weinig aandacht gekregen. Toch heeft de melk veehouder met een grupstal vaak dezelfde problemen en doelstellingen wat het melken betreft .Ging men er oorspronkelijk vanuit dat de melker in de grupstal maar één apparaat kan bedienen, later is men mede onder invloed Van buitenlandse ervaringen en onderzoek in eigen land ertoe overgegaan om met drie apparaten te werken. Hierbij is een arbeidsprestatie van 30 koeien geen uitzondering. Hoewel de methode P1A3 op vele punten een vereenvoudiging betekent, zit de melker toch nog met het transport van de melk. Dit kan worden on dervangen door het aanschaffen van een melkleiding- installatie. Als hierbij met drie melkstellen wordt ge werkt, zal de prestatie ten aanzien van drie apparaten niet noemenswaardig stijgen. De arbeidsverlichting is in elk geval echter wel aanmerkelijk. Voor een nog verdere perfektionering is er nu een halfautomatische melkma chine voor de grupstal ontwikkeld. MELKAUTOMAAT VOOR GRUPSTAL DIJ toepassing van melkstroommeters krijgt.de melker u een sein, bij dit systeem is de meter verder geauto matiseerd. De melker wordt niet alleen opmerkzaam ge maakt door een signaal; de automaat sluit tevens het vakuüm geheel of gedeeltelijk af. Bij het geheel afslui ten van het vakuüm wordt het meikstel in een singel opgevangen om het op de grond vallen te voorkomen. Een wat afwijkende vorm van het besproken systeem vormt de melkmachine m2t wisselend vakuüm niveau. Deze machine begint met een laag vakuüm (25 cm/hg) te melken en schakelt dan over op een hoger vakuüm. (38 cm hg). Hij eindigt weer met een laag vakuüm. Deze nieuwe automaten geven naast een arbeidsverlich- ting tevens een arbeidsbesparing. Een melker kan nu 4 melkstellen tegelijk bedienen en ongeveer 40 koeien in één uur melken. AFNEEMAPPARAAT VOOR DOORLOOPMELKSTAL TIET afneemapparaat is een samenvoeging van: mel- stroommeter, vakuümopsluiter en afneemmec'haniek. Het elektrische signaal van de melkstroommeter wordt gébruikt om het vakuüm af te sluiten en het meikstel van de uier te verwijderen. Bij de meeste merken wordt na het afsluiten van het vakuüm het meikstel door mid del van een vakuümcylinder van de uier verwijderd. Door het automatisch afnemen behoeft de melker min der beslissingen te nemen. Een melker kan bij dii systeem meer dan '12 melkstellen bedienen. Deze instal latie leent zich echter alleen voor doorloop- of draai- melkstallen. GEZONDHEIDSDIENST VOOR DIEREN IN NOORD-BRABANT, BOXTEL (MEDERLAND is officieel vrij van Abortus-Bang, even- als Denemarken en West^Duitsland. Dit kan niet gezegd worden van de E.E.G.-landen België, Frankrijk en Italië- Toch is de handel in vee met de E.RG.4anden in principe vrij. Er moeten wel certifikaten van het land van herkomst bij. Een certifikaat t.a.v. Abortus- Bang heeft in Nederland de volgende achtergrond: 1. het tgehele bedrijf van herkomst moet vrij zijn; 2. van melkleverende bedrijven wordt 8 a 26 maal per jaar een melkmohster onderzocht; 3. indien onverhoopt in Nederland de ziekte nog eens gekonstateerd wordt, wordt nagegaan welke dieren de laatste zes maanden van dat bedrijf verkocht zijn en waar deze zijn gebleven. Via de normale verklaringen kan nagezocht worden waar de dieren terecht gekomen zijn. Dit uitgebreide verklaringenstelsel bestaat niet in an dere landen. In het buitenland is de ziektebestrijding dikwijls anders opgezet. Niet overal berust de vrij-ver- klaring op gegevens van de totale stal van herkomst. Het individuele bloedonderzoek van het dier is dan beslissend, indien dit negatief is wil dit echter niet al tijd zeggen dat het dier van een vrij bedrijf afkomstig is- De ervaring heeft wel geleerd dat een eenmalige negatieve uitslag van een individeel dier van een be smet bedrijf niet alles zegt. Indien een 'bedrijf wel geheel vrij is, is de kans op besmetting groter naarmate in de omgeving meer be smette bedrijven voorkomen. TESAMEN genomen betekent dit, ^at aankopen uit 1 b.v. Frankrijk pn België, ondanks hét aanwezig zijn van certifikaten, nog als eens teleurstellingen geeft t.a.v. deze ziekte. Ook indien de importeur alle moge lijke moeite doet blijft er een aanmerkelijk risiko. De uitgangspunten waarop de certificering berust, is immers niet gelijk, kan momenteel ook niet gelijk zijn. De importen uit deze landen bestaan vooral uit voor de mesterij 'bestemde dieren. Indien het stieren of ossen betreft zijn er nauwelijks risiko's. De ziekte wordt nl. uitsluitend overgebracht door vrouwelijke dieren. Ver der vindt de verspreiding dan nog alleen plaats tijdens kalven en de eerste weken nadien. Het kalf het vruchtwater en de nageboorte en de uitvloeiing na het afka-lven kunnen bij een ibesmet dier veel bakteriën bevatten. Zijn de voor de mesterij bestemde dieren gust, dan is er vaak weinig risiko. De praktijk leert echter dat er on der de voor de mesterij bestemde koeien, die voor gust verkocht worden, een procent of vijf toch drachtig is- Het afkalven van deze dieren vormt dan wel een risiko. Er zijn over de laatste jaren verschillende gevallen be kend waarbij in ons land, via invoer van voor de meste rij bestemde dieren, zo de ziekte binnen kwam. Grote stroppen zijn er de laatste jaren geweest met de import van fokdieren van speciale voor de mesterij bestemde buitenlandse rassen. Er zijn ondernemers die zich a.h.w. in specialiseren. Zoals boven reeds vermeld, zijn de risiko's, ook indien de importeur alle mogelijke voorzorgsmaatregelen neemt, nog te groot! Het uitgangs punt op de bedrijven van herkomst in het buitenland zijn wat ziektenlbestrijding betreft nu eenmaal anders. In Noord-Brabant zjjn de laatste jaren twee grote im- portbedrijven elk reeds tweemaal voor de ziekte ge ruimd. Dit 'betekende de verlening van ruim 350.000, aan slacht vergoedingen voor twee bedrijven. Gaan wij dit bedrag omslaan op de Noordbrabantse veëhouder, dan kost dit een bedrag van 0.50 per aanwezig rund. EÊN grote importeur heeft reeds enkele malen onder 14 zijn importen tijdig, d.w.z. voor het afkalven, de besmette dieren kunnen verwijderen. De schade bleef daardoor beperkt en het bedrijf kon spoedig weer vrij verklaard worden- Daarbij werden ook de andere die ren, afkomstig van dezelfde bedrijven waarvan de posi tieve dieren afkomstig waren, direkt geslacht. Het importeren is onder die omstandigheden een hachelijke bezigheid. Er zijn verder ondernemers die uit het buitenland fokdieren, van deze mestrassen, aan kopen die jonger zijn dan 4 maanden. In feite bestaat hierop nauwelijks kontrole, immers dieren jonger dan 4 maanden kunnen zonder verklaring aan een bedrijf worden toegevoegd. Komen deze die ren van besmette bedrijven, dan begint de ellende 2 a 3 jaar later a's deze dieren zelf gaan afkalven. Worden op deze bedrijven ook nog Nederlandse runderen ge houden voor de verkoop, dan is er nog weer een extra risiko. Men heeft zich afgevraagd of de Nederlandse rundveehouder de risiko's van deze toch riskante im porten moet blijven dragen. Er zijn besprekingen gaande waarbij gedacht wordt aan de volgende maatregelen: 1. Geïmporteerde dieren worden na een onderzoek op Tuberkulose en Abortus-Bang voorwaardelijk als Nederlands rund geaksepteerd. Een negatief onder zoek van het dier zelf zegt immers niet alles over •het bedrijf van herkomst! 2. De dieren blijven nadien nog een jaar buiten het slachtvergoedingenbesluit. 3. Indien blijkt dat een bedrijf door een dergelijk ge ïmporteerd dier besmet geraakt is, wordt een kor ting toegepast o-p de slachtvergoedingen voor alle niet-geïmporteerde dieren. Dit zijn harde maatregelen. De Nederlandse veehou derij kan echter de ziektekundige risiko's van deze im porten niet blijven dragen. De oplossing zit uiteindelijk in een versnelling van de bestrijding van deze dier ziekten in de exporterende landen zelf. Zowel bij overheid als bedrijfsleven bestaat reeds geruime tijd behoefte aan een diepgaand onderzoek naar verschijnsvormen, oorzaken en epidemiologie van snuffelziekte bij varkens (Atrofische Rhinitis). Deze schadelijke varkensziekte komt in ons land op steeds ruimere schaal voor. In april 1975 zegde de minister van landbouw en visserij de Tweede Kamer een der gelijk onderzoek toe. Eén dezer dagen heeft de direkteur >van de Vee- artsenijkundige Dienst, dr M. J. Dottoelaar, mede na mens de Stichting Gezondheidszorg voor Dieren en het Centraal Diergeneeskundig Instituut het officiële start sein voor dit onderzoek gegeven, d.m.v. de installatie van een adviesgroep en een onderzoekgroep. Dit ge schiedde volgens aanbevelingen van een reeds eerder ingestelde werkgroep. Een veelomvattend onderzoek programma was opgesteld en diverse instellingen en instituten hadden hun medewerking toegezegd. De op dracht voor de thans ingestelde onderzoekgroep is het aangeven van wegen voor een doeltreffende bestrijding, waarbij tqyens de economische betekenis van de ziekte duidelijk zal moeten worden. In de onderzoekgroep, on der voorzitterschap van dr. G. Eikelenboom van het Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek, hebben zit ting vertegenwoordigers van het Centraal Diergenees kundig Instituut, de Faculteit der Diergeneeskunde, de Gezondheidsdienst voor Dieren te Utrecht en de Vee- artsenijkundige Dienst. De adviesgroep, onder voorzitterschap van dr. K. G. Robijns, inspecteur dierziekten'bestrijding van de Vee- artsenijkundige Dienst, heeft tot opdracht het onder zoek te begeleiden en waar nodig te stimuleren. Naast de genoemde instellingen en instituten hebben ook ver tegenwoordigers uit de kring van varkenshouderij- en -fokkerij-organisaties alsmede de Rijksconsulent voor de Varkenshouderij in deze adviesgroep zitting.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 5