KNLC
Zuivelbeleid
vraagt wijsheid
4
IN de vorige aflevering is uiteengezet wat een verbor-
gen gebrek is: het goed moet ongeschikt of minder
geschikt zijn voor het doel waarvoor het gekocht werd
en de koper had het gebrek niet zelf bij de koop kunnen
ontdekken.
De koper heeft twee mogelijkheden. Hij kan de koop
prijs terug vorderen tegen teruggave van het goed of hij
kan het goed behouden en een deel van de koopsom
terug vorderen. De rechter zal zich bij vaststelling van het
bedrag laten adviseren door deskundigen. Als de koper
de gehele koopsom terugvordert moet hij ook het ge
kochte goed aanbieden aan de verkoper. Dit is vaste
rechtspraak. De koper mag daar niets anders voor in de
plaats stellen. Als de koper besluit het goed te houden
dan kan hij slechts een deel van de koopsom terug vor
deren. De rechter gaat uit van de werkelijke waarde en
niet van de eventuele meerprijs die de koper heeft be
taald. In de praktijk zullen de werkelijke waarde en de
koopprijs meestal samenvallen zodat de terugvordering
gelijk is aan het bedrag van de tegenvaller. De tegenval
ler is het verschil tussen aankoopprijs en de waarde van
het goed inklusief het verborgen gebrek. Wanneer de ko
per het gekochte goed inmiddels doorverkocht heeft, kan
hij als boven vermeld handelen. Het kan dan allemaal wel
wat moeilijker worden.
PEN ander belangrijk punt is of de verkoper met het
gebrek bekend was ten tijde van de koop.. Zo niet,
dan is de verkoper volgens de wet alleen verplicht de
koopsom en de kosten van de levering te vergoeden. De
rechtspraak heeft dit echter wat ruimer gesteld (rente en
kosten van onderhoud). Daar staat tegenover dat de ko
per dan ook de vruchten terug moet geven. Algehele
overeenstemming is daarover niet. De rechtbank Middel
burg bijvoorbeeld liet in 1954 de koper het intussen ge
boren kalf behouden! Wanneer de verkoper het verbor
gen gebrek wel kende, dan heeft de koper recht op ver
goeding van alle kosten, schaden en interessen. Het is
echter de koper die moet bewijzen dat de verkoper op de
hoogte was van het gebrek, vaak geen eenvoudige zaak.
Ook wanneer de gekochte zaak geheel teniet is gegaan
kan men op grond van de aktie uit verborgen gebrek nog
een vordering instellen. In het algemeen moet de koper
dan de restanten aanbieden. Geheel teniet gaan kan nog
al eens voorkomen bij bijv. noodslachtingen.
UET behoeft geen betoog dat in een dergelijk geval de
zaak er niet eenvoudiger op wordt. Vooral de bewijs
last kan voor grote problemen zorgen. Van belang is na
melijk door welke oorzaak het goed teniet is gegaan: door
het verborgen gebrek, door toedoen (of schuld) van de
koper of door toeval. In deze moeilijke gevallen geldt
maar één advies: direkt kontakt opnemen met een des
kundige. Dat met inderdaad zo vlug mogelijk, omdat de
tijd om een vordering uit verborgen gebreken in te stel
len zeer kort is. De rechtspraak heeft deze termijn voor
de koop van vee gesteld op 6 weken. De termijn begint
te lopen op het moment dat de koper het gebrek redelijker
wijze had kunnen ontdekken. De Hoge Raad stelt aan de
koper de eis dat hij „zorgvuldig en nauwgezet is". (HR
1928). Later heeft de Hoge Raad nog een nadere precisië-
ring gegeven. De termijn van 6 weken begint te lopen op
het moment dat het gebrek voor de koper is komen vast
te staan (HR 1958). Wat de verborgen gebreken betreft
laat ik het hierbij. Het is een moeilijk leerstuk, maar wel
belangrijk.
OGGEL.
IKE EwE.G.-Ministerraad heeft het bij de laatste prijsbe-
sluiten duidelijk afgesproken: vóór 1 september a.s.
zal een besluit vallen over de z.g. financiële medeverant
woordelijkheid van de melkveehouders voor de ontstane
zuiveloverschotten (welk besluit dan in 1977/'78 gaat wer
ken De harde werkelykheid ou de achtergrond is bekend,
de E.E.G.-regeringen en vooral die welke netto betalen, wil
len dat Brussel zuiniger wordt in het landbouwbeleid en
de melk en zuivel is daarin de grote uitgavenpost. Als tij
delijke noodsprong is er een koopdwang van mager melk
poeder in de veevoederindustrie gekomen (de z.g. cautie
regeling alsmede een feitelijke bijmengplicht in kalvermelk.
De omstandigheden zijn er sindsdien nog somberder op
geworden. De melklevering aan de fabrieken is in het eer
ste kwartaal van dit jaar onverminderd v?rder gestegen:
ongeveer L6 Zelfs als die straks genoemde noodmaat
regelen hun beoogde uitwerking hebben, is er aan het eind
van het jaar bij normaal weer een nog grotere mager
melkpoedervoorraad dan eind) 1975. Met daarnaast weer een
extra grote botervoorraad. Nu zijn er natuurlijk allerlei on
verwachte ontwikkelingen mogelijk die het marktbeeld snel
kunnen doen veranderen, we hebben daar in het verleden
ervaringen mee opgedaan. Maar er zit een gemiddeld stij
gende lyn in de hoeveelheid ingeleverd produkt en dus in
de kosten van het beleid. De E.E.G.-koeien geven steeds
meer melk en steeds minder van die melk blijft op de
boerderij. Het aantal koeien blijft daarbij in de E.E.G. onge
veer gelijk. En wat helaas ook ongeveer gelijk blijft gemid
deld, is die consumptie van melk- en zuivelprodukten.
Nogmaals, de zuivelmarktsituatie is wel eerder onver
wacht veranderd. Men kan Brussel, dat te lang talmde
met opruiming, ook zeker de schuld geven van de huidi
ge overschotsituatie. Maar het valt moeilijk om te ont
kennen dat er een stuk duurzame ontwrichting van de
markt is ontstaan (een stuk z.g. structureel overschot),
dat om bijzondere maatregelen vraagt. En misschien om
een bijzondere verantwoordelijkheid, ook van de melk
veehouders.
Nadat dat al in de organisaties gebeurde, heeft nu ook
het bestuur van het Landbouwschap zich in zijn open
bare vergadering op 5 mei j.l. over dit moeilijke vraag
stuk gebogen. De E.E.G.-landbouworganisaties moeten
n.l. een antwoord hebben, want via het COPA worden
zij geraadpleegd. Lardinois wil dat eind mei a.s. al doen,
de Commissie zal dan in juni met een voorstel bij de
Raad komen.
HET BELANG VAN EEN SCHONE ZUIVELMARKT
IN het Landbouwschap houden de commissies Buiten-
land en Melkveehouderij zich met het complexe
probleem bezig. Hun voorlopige overwegingen lagen bij
het bestuur op tafel. Het is onmogelijk om in dit korte
bestek alle overwegingen, mogelijke oplossingen e.d. aan
te halen.
Voorop staat natuurlijk de inkomenskant van de zaak
Het E.E.G.-markt- en prijsbeleid, ook dat voor melk.
dient om het verantwoorde bedrijf redelijke inkomens
mogelijkheden te geven. Dat leek er de laatste jaren niel
op, de officiële melkrichtprijsverhoging bleef achter bi.
de optredende kostenstijging. Daarbij kwam dan, in d€
laatste prijzenronde, de naar verhouding achterblijven
de verhoging van de basisprijs (door 'n aftrek op de ma
ger melkpoeder werd deze uit de inleveringsprijzer
voortvloeiende basisprijs veel minder dan evenredig ver
hoogd De afstand richtprijs-basisprijs, die een finan
cieel risico voor de melkveehouder betekent, loopt op to'
5 cent. En dan nog een extra financiële medeverant
woordelijkheid in verband met de overschotten daar bo
venop?
In beginsel is tweeërlei benadering door de georgani
seerde landbouw mogelijk. Men kan blijven verlangen
dat prijzen worden waargemaakt, die beantwoorden aan
de kostenstijging en de verantwoordelijkheid verder la
ten aan de Brusselse instanties. De kans is dan groot,
dat men wordt verrast met feitelijk inkomensdrukkende
maatregelen waar men geen enkele vat meer op heeft,
b.v. verdere basisprijsverlaging, maatregelen a la de on
gelukkige cautieregeling die onbillijk kunnen toeslaan,
etc.
Een andere benadering, evenzeer bezorgd om het vee
houders-inkomen, is om nu iets af te staan onder be
paalde voorwaarden, zodat zomogelijk met medezeggen
schap op billijker en doelmatiger wijze tot een schone
zuivelmarkt wordt gekomen. Want het blijft waar dat
een beter marktevenwicht, een schonere zuivelmarkt
het meeste tot een duurzaam redelijk bestaan in de
melkveehouderij kan bijdragen. Maar de voorwaarden
waaronder zijn dan inderdaad van groot belang. In het
licht van de eerder besproken z.g. structurele ontwikke
lingen in het melk-aanbod bestaat er in het algemeen
in de huidige situatie wel bereidheid om volgens de
tweede gedachtengang te overwegen eventueel aan een
zekere medeverantwoordelijkheid gestalte te geven.
Uiteraard heeft een melkveehouderijcommissie er grote
moeite mee. Ze denkt hoogstens aan een veehoudersbij-
drage om een deel van het mager melkpoeder op te rui
men, als ze overtuigd is dat Brussel dan verder ook
daadwerkelijk en loyaal verantwoordelijk wil blijven
voor een gewoon marktbeleid, dat de gestelde richtprijs
'beoogt te doen halen.
ZONDER ONRECHT EN VERSTARRING
PR kunnen een hele serie maatregelen worden be-
dacht om Brussel financieel wat beter te laten boe
ren met melk en zuivel. Er zijn er een paar, die domweg
neerkomen op alleen bezuiniging en die dan ook moeten
worden afgewezen. Zo b.v. het bevriezen van de melk
prijs voor meerdere jaren. En het onzalige idee om over
te gaan tot hoeveelheidsbeperking (contingentering) van
de garantie of misschien zelfs van de produktie. Die zou
in de uitvoering niet alleen per bedrijf, maar per land
worden toegepast en principieel onaanvaardbaar wor
den, om maar niet te spreken van de ellende van de
praktische toepassing. Met zulke maatregelen zouden in
derdaad onrecht en verstarring worden teweeggebracht.
In dit opzicht is ook het stopzetten van rentesubsidies
voor de melkveehouderij plus het tijdelijk verbod van
andere, nationale steunmaatregelen een maatregel van
twijfelachtige kwaliteit.
(Zie verder pagina 9)
van dat opleggen is, dat Ingevolge deze wet een deskun
digenadvies of uitspraak van de rechtbank over de prijs
kan worden gevraagd. Er is geen reden, de gemeente de
mogelijkheid te geven zich aan de gevolgen van deze
konsekwentie te onttrekken! Als de gemeente eerst aan
geeft in principe te willen kopen, moet zij zich niet meer
terug kunnen trekken wegens een naar objectieve maat
staven bepaalde redelijke prijs. De aan de gemeente ge
geven mogelijkheden om zich terug te trekken kunnen
dan ook naar de mening van de Raad worden gemist; de
belangen van de gemeente worden voldoende gewaar
borgd door het aan de gemeente gegeven recht, na het
deskundigenadvies de rechtbank te vragen een nader
oordeel te geven over de prijs.
FEN ander punt in de memorie van toelichting, waar
bij de belangen en de rechtszekerheid van de eige
naren is ingegaan, betreft de afweging, welke mate van
zekerheid de bestemming van een bepaald gebied moet
hebben vóór een oplegging van het voorkeursrecht mag
plaatsvinden. Het goed moet immers gezien zijn planolo
gische bestemming in beginsel in aanmerking kunnen ko
men voor verwerving door de gemeente. Bij de bepaling
van de vereiste mate van zekerheid aangaande de be
stemming worden tegen elkaar afgewogen het belang van
de eigenaren, dat die zekerheid volkomen zal zijn (be
stemming vastgelegd in een onherroepelijk goedgekeurd
bestemmingsplan) en 't belang van de gemeenten, dat de
aanwijzing kan plaatsvinden bij het eerste bekend wor
den van voornemens omtrent de bestemming (bij de ter
inzage-legging van een ontwerp-structuurplan). Uit deze
afweging is een compromis naar voren gekomen, dat on-
(Vervolg van pag. 3.)
geveer het midden tracht te houden tussen de uitersten
van beide aangegeven belangen: aanwijzing kan geschie
den op basis van een vastgesteld bestemmingsplan, een
vastgesteld struktuurplan, waarbij aanwijzingen zijn ge
geven voor de bestemming, of een ter inzage gelegd ont-
werp-bestemmingsplan of -structuurplan met aanwijzingen
aangaande de bestemming (in geval van een ontwerp
plan geldt de aanwijzing slechts voor maximaal 7 maan
den).
Hierbij valt het op, dat de afweging uiteindelijk in het
voordeel van de gemeenten is uitgevallen. Zolang het mo
gelijk is het voorkeursrecht te vestigen op het moment,
dat beschreven is als dienende de belangen van de ge
meente, namelijk het ter-inzage-leggen van een ontwerp-
(structuur)plan, hoeven de eigenaren niet te verwachten,
dat de gemeenten het voorkeursrecht pas zullen vestigen
op het moment, dat beschreven is als dienende de belan
gen van de eigenaren, namelijk wanneer een bestem
mingsplan onherroepelijk is goedgekeurd.
De Raad moet vaststellen, dat hierdoor wèl de rechts
zekerheid voor de eigenaren in 't geding wordt gebracht
Door deze konstruktie bestaat iedere keer, dat het voor
keursrecht wordt -opgelegd, de mogelijkheid dat later
blijkt dat het ten onrechte was opgelegd, doordat hetzij
een ontwerp-plan niet wordt vastgesteld door de gemeen
teraad, hetzij een vastgesteld plan niet door Gedeputeer
de Staten of in laatste instantie door de Kroon wordt
goedgekeurd. In verband met de tijdsduur die dergelijke
procedures nemen bestaat de mogelijkheid, dat een voor
keursrecht vele jaren lang gevestigd blijft voordat blijkt
dat de vereiste basis de gedachte bestemming er
niet zal zijn. Het lijkt gerechtvaardigd in dat geval de eige
naar, die zijn onroerend goed inmiddels op grond van het
voorkeursrecht aan de gemeente heeft verkocht, een
schadevergoeding toe te kennen. Een daartoe strekkende
bepaling zou er mede toe kunnen bijdragen, dat het licht
vaardig en op te grote schaal aanwijzen van gebieden
waar het voorkeursrecht zal gelden wordt tegengegaan.
Voorkomen moet worden, dat, zoals bijvoorbeeld ten aan
zien van bestemmingen voor industrieterreinen is ge
beurd, door de gemeenten afzonderlijk in totaal veel meer
ruimte daarvoor werd gereserveerd dan nodig was in het
kader van de landelijke behoefte. Op grond van de ver
schillende bovengenoemde bezwaren acht de Raad een
zekere terughoudendheid bij de gemeenten in het doen
van aanwijzingen gewenst.
De verschillende bezwaren overziende meent de Raad
echter, dat de voordelen van de mogelijkheid van toepas
sing van een voorkeursrecht, gezien de belangen van een
juiste uitvoering van het ruimtelijk beleid, toch duidelijk
moeten prevaleren. Een aantrekkelijke kant van het voor
keursrecht is bovendien, dat de gemeenten voortaan dui
delijk zullen moeten uitspreken, welk verwervingsbeleid
zal moeten worden gevoerd. Een bestemmingsplan gaf
tot op heden veel onzekerheid; onbekend bleef, of de aan
gegeven bestemmingen ook inderdaad zouden worden
gerealiseerd. De gemeenten voeren nu al een minnelijk
verwervingsbeleid; volgens de voorgestelde regeling zal
daarover voortaan eerst de gemeenteraad een uitspraak
^oen' De Raad stelt naar aanleiding van
een en ander een aantal wijzigingen
in de ontwerpwettekst voor, waai
de volgende week nader op zal wor
den ingegaan.