MELK teveel of te weinig 11 N. M. HOOGLAND ass. sekretaris Cie. Melkveehouderij Landbouwschap Tegelijk met de voorstellen voor de verhoging van de landbouwprijzen voor het jaar 1976/77, heeft de Europese Commissie op 10 december 1975 haar „Verslag over de landbouw in de Gemeenschap in 1975" gepubliceerd. In dit verslag worden een aantal zaken aan de orde gesteld, waarop in het hiernavolgende verder zal worden inge gaan. Zoals bekend, is er de laatste tijd 'en met name van de zijde van de Duitse Bondsrepubliek kritiek geuit op de werking en de kosten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, vooral voor wat betreft de zuivelsector. Dit heeft er ondermeer toe geleid, dat van Duitse zijde alleen akkoord kon worden gegaan met de tussentijdse prijsverhogingen in de Gemeenschap per 7 oktober 1974, indien de Europese Commissie zich zou bezinnen op de werking van en op mogelijke bezuinigingen binnen het landbouwbeleid. Deze herbezinning door de Commissie heeft geleid tot het inmiddels zo bekende rapport „Balans van het ge meenschappelijk landbouwbeleid", dat in februari 1975 werd uitgebracht. DE BALANS OPGEMAAKT Een van de belangrijkste artikelen van het Verdraig van Rome is artikel 39, waarin de belangrijkste doel stellingen van ".et gemeenschappelijk landbouwbeleid kort samengevat a^s volgt zijn omschreven: a. bevordering van de produktiviteit in de landbouw; b. een redelijke levensstandaard voor de landbouwbe volking verzekeren; c. stabilisatie van de markten; d. veiligstellen van de voedselvoorziening; e. redelijke prijzen voor de consument. Uit het rapport „Balans <van het gemeenschappelijk landbouwbeleid" kan de conclusie worden getrokken, dat dit beleid tot nog toe redelijk goed heeft gewerkt. Tot nog toe zijn, met uitzondering van de tweede, de hiervoor genoemde vijf doelstellingen vrij goed gereali seerd. Voor wat betreft de eerste doelstelling, de produktivi teit in de landbouw, kan worden gesteld dat deze zich voor de landbouw a.s geheel gunstig heeft ontwikkeld. In de periode van 1967 tot en met 1974 namelijk bedroeg de toeneming van de arbeidsproduktiviteit in de land bouw in de oorspronkelijke Gemeenschap van de „zes" gemiddeld 7,6 per jaar. Hiertegenover staat de alge mene stijging van de arbeidsproduktiviteit per hoofd van de beroepsbevolking in de oorspronkelijke Gemeenschap met 5,4 Om aan de tweede doelstelling, zoals hiervoor ver meld, te voldoen behoeft het gemeenschappelijk land bouwbeleid nog de nodige verbetering. Ondanks het feit dat de produktiviteit zich in het algemeen in de landbouw gunstig heeft ontwikkeld, laten de inkomens in de landbouw een achterstand zien ten opzichte van de niet-agrarische inkomens, hetgeen nog in versterkte mate geldt voor de inkomens in de sector melkveehou derij. Deze minder gunstige inkomensontwikkelinlg is voor een groot deel toe te schrijven aan het feit, dat de pro- duktiviteitsstijging gedurende een aantal jaren niet aan de landbouw ten goede is gekomen en aan het feit dat (gedurende de laatste jaren met name in de zuivel sector sprake is van een zeer gematigd prijsbeleid. Voor wat betreft de stabiliteit van de markten wordt opgemerkt, dat de E.G.-landbouwmarkt aanmerkelijk stabiler is dan de wereldmarkt, welke min of meer het karakter draagt van een overschottenmarkt. Het zal immers duidelijk zijn dat indien er geen gemeenschap pelijk landbouwbeleid gevoerd zou zijn, de landbouw markt van de Gemeenschap dan vrijwel geheel afhanke lijk zou zijn geweest van de wereldmarkt, waardoor meer en grotere prijsschommelingen opgetreden zouden zijn. Dit zou ongewenste gevolgen hebben opigeleverd aan zowel de producenten als de consumenten- Het veiligstellen van een stabiele markt en het vei ligstellen van de voedselvoorziening binnen de Gemeen schap, vereist dat gewerkt wordt met handelsvoorraden om eventuele tijdelijke krapte in de markt op te kunnen vangen. Het af en toe optreden van tijdelijke overschot ten met de automatisch daaraan venbonden kosten, zul len zich dan ook onvermijdelijk bij een dergelijk gevoerd beleid 'blijVen voordoen. Het zou daarom ook niet reeël zijn om alleen van de voordelen van een gemeenschappelijk landbouwbeleid te willen profiteren en de lasten (kosten) daarvan niet te willen dragen. Ten aanzien van de laatste twee doelstellingen is 'ge bleken, dat de voorziening in de Gemeenschap met voed- selprodukten (waaronder het zuivelpakket) niet in ge vaar is geweest de laatste jaren en dat (te) grote prijs schommelingen niet zijn opgetreden. Bovendien is ge bleken dat de consumentenprijzen van de landbouw- produkten minder sterk zijn gestegen dan de totale kos ten van levenonderhoud. Ten opzichte van de gemiddel de stijging van de prijs voor het totale voedselpakket is de prijs voor het zuivelpakket nolg minder gestegen. IS HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID TE DUUR? Uit het voorgaande blijkt, dat onder het huidige ge meenschappelijke landbouwbeleid de Europese consu ment verzekerd is van een voldoende aanbod van voed sel tegen vrij stabiele en vooral zeer redelijke prijzen. Duidelijk is dat een dergelijk beleid kosten met zich meebrengt. In het versiaig over de landbouw in de Gemeenschap in 1975 worden de totale overheidsuitgaven ten behoeve van de landbouwsector in de negen lidstaten en in de Gemeenschap op byna ƒ50 miljard geraamd. Dit be drag komt overeen met 5 van de totale staatsuitgaven van de negen lidstaten samen. Telgen de achtergrond van het feit dat de agrarische beroepsbevolking in de totale beroepsbevolking in de Gemeenschap een aandeel in neemt van momenteel 8,7 valt het aandeel van de totale landbouwuitgaven in de totale staatsuitgaven nogal mee. Ongeveer 66 van de landbouwuitgaven in 1975 wa ren nationale uitgaven, terwijl circa 34 van deze uit gaven in 1975 door het Europese Oriëntatie- en Garantie fonds voor de Landbouw (EOGFL) werden gefinancierd. Deze uitgaven van het EOGFL worden voor 1975 op dit moment geraamd op 15,7 miljard. Absoluut gezien lij ken deze EOGFL-uitgaven ten behoeve van het gemeen schappelijk markt- en prijsbeleid erg hoog. Echter van de brutoproduktiewaarde van de Gemeenschap maken deze kosten slechts ongeveer 0,4 uit. van de uitgaven aan voedingsmiddelen in de Gemeenschap 2,5 en ten slotte van de gemeenschappelijke landbouwproduktie- waarde circa 5,6 Wordt hierbij bedacht dat de uitgaven van het Euro pese Landbouwfonds ten behoeve van de zuivelsector in 1975 ongeveer een kwart (nl. 25,8 uitmaakten van het totaal, dan kunnen de drie hiervoor genoemde percen tages nog ongeveer door vier worden gedeeld. Daarom kan onmogelijk worden gesproken over een hoge premie voor een goede en goedkope voedselvoor ziening in de Gemeenschap Zeker niet nu gebleken is dat de zuive.sector niet zoals eerder verwacht 38 van de totale EOGFL-uitgaven in 1975 heeft opgeëist, maar slechts 25,8 %.i BEZUINIGEN OP HET ZUIVELBELEID Tegen de achtergrond van de ruime voorziening van voedsel in de Gemeenschap tegen stabiele en redelijke prijzen, zijn de gedachten niet reeël dat het gevoerde landbouw (zuivel)beleid sleCht werkt en te duur is en dat daarom aangedrongen zou moeten worden op bezui nigingen op de uitgaven, met name in de zuivelsector. Deze gedao'.iten gaan zelfs zover dat die landen die de overschotten op de zuivelmarkt veroorzaken, de extra uitgaven in de zuivelsector voor hun rekening moeten nemen. De vraag kan worden gesteld wat dan nog overblijft van de Gemeenschapsgedachte. Een bepaalde (financië le) solidariteit van de negen lidstaten mag toch verwacht worden bij een gemeenschappelijk gevoerd landbouwbe leid, waar automatisch ook kosten aan zijn verbonden? Daarboven zijn deze gedachten eveneens in strijd met het specialisatieprincipe dat binnen de Gemeenschap wordt voorgestaan, n.l. daar produceren waar dat het goedkoopste en beste kan. Bij een wat verder doorge voerde specialisatie is het een logisch gevolg dat in een betreffende lidstaat of gebied meer wordt geproduceerd dan strikt noodzakelijk is. ONTWIKKELING VAN DE MELK- PRODUKTIE EN DE ZUIVELMARKT De in 1974 ingetreden stabilisatie van de melkproduk- tie in de Gemeenschap heeft zich in 1975 gehandhaafd. De melkverstapel is echter in dit jaar sterker ingekrom- pen dan was verwacht. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van vervroegd afs achten, waarvan de oorzaken kunnen worden gezocht in de moeilijke situatie in de veevoeder sector tijdens het voorjaar en de zomer en de overscha keling van melk- op rundvleesproduktie. Tegenover deze afname van de melkveestapel in de Gemeenschap, staat echter de toename van de melkpro- duktie per koe, waardoor in totaal de melkproduktie ge lijk is gebleven aan die in 1974. Door een verminderde teruglevering van met name ondermeik naar de boerde rij in een aantal lidstaten, hebben de leveranties aan de melkfabrieken het peil van 1974 met 0,7 over schreden. Algemeen wordt voor de komende jaren verwacht, dat het aantal koeien in de Gemeenschap minder snel zal verminderen dan in 1975 en dat het rendement per koe echter wat zal stijgen ten opzichte van 1975. Hier door zou naar schatting in de komende jaren de melk produktie zich met 0,5 a 1,5 per jaar kunnen uitbrei den en de everanties met 1 a 3 Indien ook na 1977 de melkveestapel zich stabiliseert en d.e voedervoorziening vlot blijft verlopen, zal deze stijgende tendens zich kunnen voortzetten. Evenals de melkproduktie heeft de melkafzet zich in 1975 gestabiliseerd Het algemene indruk van meik en de verse produkten in de Gemeenschap zal in komende ja ren hoogstwaarschijnlijk licht afnemen. Hierdoor zal dan een groter g deelte van de geleverde melk in de Ge- meeschap beschikbaar komen voor de bereiding van verwerkte produkten, met name van de interventiepro- dukten boter en magere melkpoeder. Nu reeds is er- in de Gemeenschap een veel te grote voorraad magere melkpoeder, weike voornamelijk is ontstaan door het te trage beleid van de Europes Com missie ten aanzien van te nemen maatregelen ter voor- ming van deze voorraden. Indien op korte termijn geen afdoende maatregelen worden genomen, zullen in de komende jaren de interventievoorraden van boter en mager melkpoeder een stijgende tendens vertonen, mede doordat een groter gedeelte van de geleverde melk in dize jaren beschikbaar komt voor de bereiding van deze produkten. Een lichtpunt in de zuivelafzet kan wellicht de vraag naar kaas vertonen. Het kaasverbruik in de Gemeen schap heeft in 1974 en 1975 een laiger groeipercentage vertoond dan in de jaren daarvoor. Indien echter een verbetering van het algemene economische klima-t en daarmee samenhangend een verbetering van h->t alge mene inkomenspeil doorgang zou vinden, dan mag ver wacht worden dat in de komende jaren het kaasverbruik in Europa weer sneller za^ .gaan stijgen. Hier staat ec ter tegenover, dat met name de Deense kaasexport naar de Verenigde Staten is teruggelopen door de belemmerende maatregelen van Amerikaanse zijde met alle moeilijkheden voor de Europes markt van dien. FUNDAMENTELE BELEIDS OMBUIGING NODIG? Uit het voorgaande blijkt, dat in de komende jaren in de Gemeenschap ondanks alles toch een aantal moeilijk heden te verwachten zijn. Tegenover een stijginig van de me kleveranties aan de fabrieken met enkele procenten per jaar, staat namelijk dc verwachte neiging tot een af name van het totale verbruik van melk en zuivelpro- dukten. Nu reeds is de Gemeenschap voor wat het produkt melk betreft meer dan zelfvoorzienend. Dit feit samen gevoegd met de hiervoor uitgesproken verwachtingen, leidt tot de conclusie dat er toch een aantal maatregelen genomen dienen te worden, teneinde grotere moeilijk heden dan nu rseds bestaan te voorkomen. Gezien de conclusie dat het gemeensc" appelijk land bouwbeleid in de voorgaande jaren goed heeft gewerkt voor met name wat b'treft de voorziening in de Ge meenschap van zuivelprodukten tegen stabiele en rede lijke prijzen, is het niet nodig dat het beleid fundamen teel wordt gewijzigd. Wel echter zijn een aantal ver beteringen van onderdelen van het beleid noodzakelijk. AANBEVELING VOOR EEN VERBETERING VAN HET HUIDIGE BELEID Het landbouwbeleid zoals dat momenteel wordt ge voerd, bergt een aantal tegenstrijdigheden in zich. Aan de ene kant wordt in het kader van het structuurbeleid het rentesubsidiebeleid gevoerd voor de grotere en le vensvatbare bedrijven, wat een stimulering van de pro- duktie kan betekenen in een aantal gebieden. Aan de andere kant echter, bestaat de zgn. bergboerenregeling waardoor een aantal kleine en min of meer onrendabele bedrijven in stand worden gehouden Aan de produktiezijde zouden een aantal maatregelen kunnen worden getroffen, waardoor de produktie kan worden afgeremd. In dit verband kan bijv. een premie op het niet-afleveren van melk aan de fabrieken, zoals door de Europes Commissie voorgesteld of wel een om- schlakelingspremie van melkvee naar slachtvee, enige uitkomst geven in combinatie bijv. met een afslachtpre- mieregeling voor vrouwelijk jongvee. Mondiaal gezien echter, bestaat er nog altijd een tekort aan melk, met name aan melkeiwit. Daardoor kunnen aan de afzetzijde een aantal verbeteringen plaatsvinden, welke deze afzet bevorderen. Allereerst dient er in Brussel op te worden aangedron gen, dat het exportrestitutiebeleid wordt verbeterd. Een actief en adequaat restitutiebeleid is van groot belang voor de exportmogelijkheden van melk en zuivelproduk ten en kan daardoor in grote mate de vorming van overschotten voorkomen. Met betrekking tot de beschik baarstelling van zuivelprodukten voor voedselhulp zou de Gemeenschap een permanent hulpprogramma van voldoende omvang op moeten stellen. Dit moet mogelijk zijn en is in feite niet meer dan een morele plicht van de Gemeenschap, gezien de huidige produktie- en voor- raadpositie binnen de Gemeenschap. Wel is echter hier voor een grotere bereidheid nodig dan nu het geval is. Ten aanzien van de afzet binnen de Gemeenschap kan worden gewezen op het feit dat in Nederland uitsteken de ervaringen zijn opgedaan met het werk van het Ne derlands Zuivelbureau en het Nederlands Instituut voor Zuivelonderzoek. Daarom zou er in Brussel meer aan dacht geschonken dienen te worden aan afzetbevorde ring en produktcntwikkeling en produktdifferentiatie, door middel van reclame en research. Bij deze afzetbe vordering moet ook de opzet van een gemeenschappelijk schoolmelkprogramma worden betrokken. Een gemeen schappelijk opgezet programma voor propaganda en re search kan cp lange termijn een goede bijdrage leveren aan een verbeterde afzet van melk en zuivelprodukten. SLOT Het gemeenschappelijk landbouwbeleid zoals dat tot nog toe is gevoerd, is gebleken goed te werken, waardoor tgeen fundamentele wijzigingen noodzakelijk zijn. Wel dienen er^bm moeilijkheden in de toekomst te Voorko men. enige verbeteringen te worden uitgevoerd waar voor in "-et voorgaande enige aanbevelingen zijn gedaan. Opgemerkt moet tenslotte worden dat de landbouw- produktie in de Gemeenschap immer afhankelijk zal blijven van een aantal natuurlijke (k imatoloigische) om standigheden, waarop de producent als zodanig geen in vloed kan uitoefenen Hierdoor zal de produktie nimmer op de vraag kunnen worden afgestemd en zullen zich fluctuaties in de produktie blijven voordoen, met daar aan gekoppeld de mogelijkheid van het optreden van (tijdelijke) overschotten.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 11