9 GEEN GEMIDDELDE BESTUURDER IIEEL veel tijd heeft ir Knottnerus in de afgelopen ja- ren aan het Landbouwschap besteed. Dat is uiter aard niet onopgemerkt vooibijgegaan aan de medewer kers van het secretariaat. Hij kon ihun onverhuld de waarheid zeggen en dat is uiteraard niet zo leuk voor degene die het treft. „Maar als je er even over nadacht, bleek hij vaak gelijk te hebben", zegt Landbouwsohaps- secretaris ir. H. H. Smeenk. „Samenwerkend met Knott nerus liep je de kans krachtig te worden terechtgewe zen. Als je dat kunt verdragen, is het goed samenwerken met hem. Hij stelt het overigens op prijs als je een goed weerwoord hebt. En bovendien toont hij spijt te hebben, als hij zich eens tezeer heeft laten igaan. Maar dat neemt niet weg dat er wel een enkele medewerker is die voor hem siddert". Ir Knottnerus is in de visie van ir Smeenk: „Zeker niet de gemiddelde bestuurder die een omhaal van woorden nodig heeft om zijn opvatting te presenteren. Hij houdt niet van mensen die, of ze zich nu mondeling of schrifte lijk uitdrukken, een franje van woorden nodig hebben. Hij weet belangrijk en onbelangrijk snel van elkaar te scheiden. Nota's en rapporten moeten voor hem dan ook zo kort mogelijk gevatte informatie aandragen. En je moest het maar liever niet wagen om het woord „onaan vaardbaar" te gebruiken. Met zijn scherpe analytische geest heeft hij nota's waarin de problematiek wordt ont leed, vaak niet eens nodig. Snel dringt hij door tot de kern van de materie. Hij weet de dingen op een rijtje te zetten en de meest ingewikkelde zaken tot de juiste pro porties terug te brengen". IR KNOTTNERUS heeft veel oog voor het politiek haalbare. Maar dat haalbare moest er dan ook uit komen. Ir Smeenk: „Deze eigenschap kenmerkte hem voor mij als een pragmaticus bij uitstek. Kan dit of dat onder deze omstandigheden worden gebruikt, vroeg hij zich af. Hij had een hekel aan het woord „principieel". Dat wordt teveel misbruikt, vond hij. De positie van het Landbouwschap als orgaan van overleg en samenwerking is vooral het werk van ir Knottnerus. Ir Smeenk: „Na de verklaring van 1967 waarbij de organisaties afspraken alle zaken van belang voor de land- en tuinbouw binnen het Landbouwschap met elkaar te bespreken en als een eenheid naar buiten op te treden, gaf hij duidelijk gestalte aan samenwerking en samenbinding. De onderlinge eenheid telde zwaar voor hem". „Zeer duidelijk", voegt ir Smeenk er nog aan toe, staat ir Knottnerus op het standpunt dat de zaken van de boer door de belangenbehartigende organisaties van de boer naar voren moeten worden gébracht. De bemoeienis van niet-terzakekundigen, van niet-direct betrokkenen (zo als vooral bij zaken van natuurbescherming en milieu wel gebeurt) die de boer willen voorschrijven hoe hij zijn bedrijf moet voeren, kunnen hem mateloos ergeren". KNOTTNERUS-FAN JVE heer J. L. Nysingh, voorzitter van het Drents Land jebouwgenootschap en onder-voorzitter van 't KNLC, noemt zichzelf een Knottnerus-fan. In de twintig jaar dat zij elkaar kennen, is er vriendschap gegroeid. „We lig gen elkaar. We begrijpen eikaars opvattingen". Daaraan doen de tegenstellingen die er tussen andere Drenten en andere Groningers weieens bestaan, niets af. Trou wens, de heer Nysingh vindt, dat ir Knottnerus eigenlijk niet als een Groninger bij uitstek kan worden gezien. Hij heeft toch een wat andere aanpak. Hij ziet lr Knottnerus als een actief leiding gevend be stuurder. Een man met een eigen mening. En acht het zeer belangrijk wat Knottnerus heeft tot stand gebracht in Landbouwschap en COPA. „Op internationaal niveau heeft hij ontzaglijk veel gedaan voor de Nederlandse land- en tuinbouw. Zeker, als COPA-voorzitter moest hij het COPA-standpunt uitdragen. Maar zijn inbreng van uit de Nederlandse invalshoek in deze organisatie was bijzonder waardevol". Ook meent Nysingh dat Knottnerus' visie op hét struc tuurbeleid, op de bedrijfsontwikkeling, baanbrekend is geweest. „Hij liep weieens zo ver voorop, dat de achter ban het niet kon bijbenen. Maar van zijn visie hebben we de vruchten kunnen plukken. Al in een zeer vroeg stadium wees hij op de noodzaak om naar grotere een heden te groeien. Hij stelde de veredeling ten voorbeeld aan de rundveehouderij en de akkerbouw. Dat was ken merkend voor zijn visie. En hij had de moed om het te zeggen". Maar ir Knottnerus weet ook te relativeren. „Toen hij tot lid van verdi:nste van het KNLC werd benoemd en ik een opsomming van goede kwalificaties had gegeven, trok hij dat plezierig in het betrekkelijke: „Al die capa citeiten had ik ook niet toen ik pas begon". Ik heb hem inderdaad zien groeien in zijn werk. Voor al toen hij voorzitter van et Landbouwschap werd. Toen kon hij zich kennelijk pas goed ontplooien. Binnen twee jaar had het Landbouwschap een heel andere imag?. Het was niet meer een verre Haagse instantie. Hij bracht het naar de boer toe. Dat vind ik een van zijn grootste ver diensten. Hij zag ook scherp hoe hij dat moest aanpak ken en hij was terecht erg zuinig op de samenwerking binnen het Landbouwschap". Aldus de heer Nysingh. VERDRIETIGE ZAAK „IIET is een uiterst verdrietige zaak dat hij weggaat", "verklaart CBTB-voorzitter drs P. Bukman. Ook uit het oogpunt van de continuïteit vind ik drie nieuwe voorzitters van de centrale landbouworganisaties binnen één jaar eigenlijk niet zo gelukkig". Drs Bukman kent ir Knottnerus een jaar of tien. „En ik heb hem steeds anders leren ervaren. Merkwaardig, hij maakt in eerste opzicht een harde indruk, maar hij blijkt een heel aangenaam mens. Het is een menselijke vent. Toen ik begon als tuinbouwsecretaris van de CBTB werd ik in het gezelschap bestuurderen natuurlijk als een knaapje beschouwd. Knottnerus wekte de indruk dat hij je eigenlijk niet interessant vond. Maar hij hield je wel degelijk in de gaten. Hij wil weten wat voor 'n vent je bent en daarom probeert hij e uit te dagen. Dat doet hij met woorden. Als je geen krimp geeft, als je goed reageert en de test valt goed uit in zijn ogen, dan heb je voortaan een goede relatie met hem". „Sinds ik voorzitter van de CBTB ben", vervolgt drs Bukman, „heb ik veel van hem geleerd. Hij putte uit een ervaring van 25 jaar en daarin liet hij je graag meede len. Hij benaderde mij erg positief en in dat laatste half jaar heb ik erg veel van hem opgestoken". Doordat hij jarenlang secretaris is geweest van het overlegorgaan van de drie CLO's heeft hij ir Knottne rus ook in dit gezelschap meegemaakt. „Als man van een algemene organisatie heeft Knottnerus nooit zitten zeu ren om tot één organisatie te komen. De structuur die we gevonden hadden maximaliseert de samenwerkings mogelijkheden. Daar staat hij achter. Ik waardeer het geweldig in hem, dat hij de hartelijke samenwerking zó op prijs stelde dat hij niet trachtte om zijn invloed aan te wenden in de richting van een eenheidsorganisatie. Misserden heeft hij weieens gedacht: Ik wou dat 't één club was. Maar daarnaar heeft hij niet gehandeld". JE MOEST MEEDENKEN I^EGGEN we thans het oor te luisteren bij de werkne mers. „Toen ik voor het eerst in een vergadering van het Landbouwschap kwam, dacht ik: Ik geloof nooit dat die man gevoel heeft voor de belangen van de land arbeiders. Maar als je hem meemaakt, merk je dat het anders ligt. Dan merk je dat achter het schijnbaar norse gezicht een mens zit, een heel eenvoudig mens, die re kening wil houden met de opvattingen van anderen. Dat lijkt wat mooi gezegd, maar 't is zo". Aan het woord is voorzitter M. D. den Hollander van de christelijke werk nemersorganisatie CV AT. „Als boerenleider heeft hij zijn best voor de werkne mers gedaan. Je hoeft het natuurlijk niet met zijn stel lingen oVer bepaalde zaken eens te zijn. Hij is uiteinde lijk ook nogeens voorzitter van een werkgeversorganisa tie. Maar binnen het Landbouwschap kon hij afstand ne men van de werknemersvisie en trad hij volkomen op als voorzitter van een samenwerkingsorgaan. „Weet je wat me ook is opgevallen? Dat het zo'n be kwame vent is om leiding te géven. Ik héb wat van hem geleerd in dat opzicht. Hij kon de zaken zodanig formu leren dat iedereen móest meedenken over de vraagstuk ken die aan de orde waren". Peinzend voegt Den Hollan der eraan toe: „Hij zou een goeie vakbondsbestuurder zijn". Ir Knottnerus stimuleerde de contacten met de werknemersorganisaties. Ook internationaal. „Hij heeft geprobeerd", zegt voorzitter Den Hollander, „ze b(j het internationale oVerleg te betrekken. Daarin is hij niet helemaal geslaagd. Wel zijn er contacten tussen COPA en de Internationale Organisatie van Agrarische Werk nemers, maar er is geen geïnstitutionaliseerd overleg. Daarop heeft Knottnerus wel aangestuurd, maar hij heeft het niet kunnen redden. In ieder géval is het eer ste steentje gelegd. Daarop moeten we zien verder te bouwen". HELFT VAN (HUN BLEVEN DEN lichte weemoed treffen we aan bij de heer Kaare Milthers, landbouwraad bij de Deense ambassade. In zijn veertien Nederlandse jaren heeft da heer Mil thers geleerd zich voortreffelijk in onze taal uit te druk ken en is hij in landbouwkringen een bekende en ge waardeerde verschijning geworden. „Voor mij is dit beslist de afsluiting van een tijdperk", verklaart hij. „De oude garde verdwijnt met Knottnerus. Zeker, aflossing moet gebeuren. Maar ik heb er moeite mee. Ik moet me er echt overheen zetten. Daar maak ik geen geheim van. Het is namelijk iets heel persoonlijks voor mij dat Kees Knottnerus zidh terugtrekt. Jarenlang ben ik de jongste geweest. Dat is nu afgelopen. Ik was ongever 25 jaar toen ik hem voor het eerst ontmoette. Nu ben ik vijftig. Dus ik heb hem precies de helft van mijn leven gekend". Die allereerste ontmoeting herinnert de heer Milthers zich nog uitstekend. Het gebeurde in het kader van de regelmatige contacten tussen delegaties van de Neder landse en Deense landbouworganisaties samen met ver tegenwoordigers van de ministeries van Landbouw van beide landen. De Nederlandse delegatie bestond toen on der meer uit Knottnerus, Barend en Jan Biesheuvel, al le drie grote, forse mannen. Ook ir Franke was erbij. ,Ook niet zo'n klein mannetje". Dat goed uit de kluiten gewassen gezelschap maakte wel enige indruk op de De nen. Met ir Knottnerus heeft hij niet alleen een zakelijke relatie. „Persoonlijke vriendschap speelt vanouds een rol in onze contacten. Als we praten, spelen we open kaart, Ook wat vertrouwelijke zaken betreft. Die blijven ook vertrouwelijk. Dat hoef je er niet nogeens nadrukke lijk bij te zeggen. Dat is wederkerig. Dat sorteer je zelf". „Ik zie hem als mens, als vriend. Heel toegankelijk en open. Maar ik weet, als 't moet kan hij hard zijn. Zo hoort hét ook in zijn vak. Voortdurende hardheid heeft geen zin. Dat is krach {Verspilling. Net of je steeds rond loopt met een geladen geweer en de vinger aan de trek ker", zegt de heer Milthers. Als hij cp een vergadering komt waar ir Knottnerus ook aanwezig is, gaat hij bij voorkeur naast hem zitten. „We kennen elkaar. We kunnen goed met elkaar pra ten en we hebben direct contact want we hoeven niet bij Adam en Eva te beginnen". „Tja", besluit Milthers, „we hebben allebei onze erva ringen gehad, goede en slechte. Misschien wel in meer derheid minder goede. Maar met hèm heb ik nooit een slechte erVaring géhad".

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 9