Afscheid Ir. C. S. Knottnerus
10
KOMBINATIE VAN FUNKTIES
DRS N. VAANDRAGER, algemeen secretaris van het
KNLC, konstateert een opmerkelijke ontwikkeling
die gedurende de ambtsperiode van ir Knottnerus plaats
vond. Toen indertijd de heer Louwes voorzitter was zo
wel van het KN1LC als van de Stichting voor de Land
bouw (Voorgangster van het Landbouwschap) riep dat
spanningen op. In de kring van de landbouworganisaties
werd deze coimlbinatie van funkties niet gelukkig ge
acht. Er kwam dan ook een Landbouwschapsvoorzitter
die geen bestuurszetel bij een der organisaties bekleedde.
Wat zien we echter gebeuren? Ir Knottnerus is nu al
weer een reeks van jaren voorzitter van KNLC èn Land
bouwschap geweest en de landbouworganisaties willen
deze combinatie tlhans handhaven.
„Deze veranderde opvatting moet toch grotendeels te
danken zijn aan de wijze waarop ir Knottnerus zijn taak
heeft vervuld", meent drs Vaandrager. „Hij heeft in zijn
wedk naar buiten ook in belangrijke mate het gezicht
van het.KNLC bepaald".
Toch is 't niet allemaal zo gelopen als men bij het
KNLC daoht toen ir Knottnerus in funktie kwam. „Aan
vankelijk dachten we, dat hij een deel van zijn tijd aan
het secretariaat zou schenken; dat er ten nauwe band
met het secretariaat zou ontstaan. Maar zo ging 't niet.
Knottnerus is een solo-werker. Hij heeft geprononceerde
standpunten en dringt snel door tot de kern van de pro
blemen. Het kost hem weinig moeite om snel een me
ning te vonmen. Natuurlijk benutte hij de diensten van
het secretariaat wel en verschafte het secretariaat hem
de nodige informatie. Maar hij bleef toch in de eerste
plaats solist. Dat deed overigens geen afbreuk aan zijn
democratische instelling. Hij raadpleegde graag de voor
zitters van de land'bouwmaatschappijen en de commis
sies die zich beraden op vraagstukken van de verschil
ler de sectoren van de land- en tuinbouw".
Ir Knottnerus heeft niet alles bereikt wat hein voor
ogen stond, meent drs Vaandrager. „Ik denk bijvoor
beeld aan het samengaan van de organisatiebladen. Ook
de sanering op het terrein van de verzekeringen heeft
hij niet voor elkaar gekregen. Daar staat tegenover dat
het voor een groot deel aan hem is te danken dat het
beeld van het Landbouwschap is verbeterd. En hij heeft
in ieder geval aan de wieg gestaan van ontwikkelingen
en samenwerkingsvormen die van groot belang zijn voor
de land- en tuinbouw".
Hoe het ook zij. voor het KNLC is ir Knottnerus een
man van grote verdiensten geweest. „Zijn eigen belan
gen", aldus Vaandrager, „heeft hij daarbij niet geteld.
Hij werd niet geteisterd door een reeks van goedbetaalde
bijbaantjes".
HART VOOR DE IBOER
FN plotte wenden we ons tot de twee partners waar
mee Knottnerus jarenlang het driemanschap vorm
de dat jarenlang aan de top van agrarisch Nederland
stond: C. G. A. Mertens en drs R. Zijlstra, thans respec
tievelijk voorzitter van de Raad van Beheer van de Ra
bobank en burgemeester van de Friese gemeente Smal-
lingerland.
De heer Mertens vindt dat ir Knottnerus niet iemand
is die door middel van pakkende slogans en kreten iets
probeert over te brengen. Hij zegt 't nuchter. Hij is niet
een van die mensen waarbij je de krantekoppen en de
citaten in de pers al voor je ziet wanneer ze het woord
voeren. Knottnerus heeft veel uitspraken gedaan die be
langrijk waren, maar ze vielen zelc'en op door hun for
mulering. Hij zocht het meer in de nuchtere, verstande
lijke benadering".
Heel belangrijk acht Mertens het, dat Knottnerus in
zijn funktie steeds zocht naar de beste wegen om iets te
bereiken voor de boeren en tuinders. Hij streefde ernaar
de tegenstellingen te verminderen: „In een verdomd
moeilijke tijd is hij erin geslaagd een goede samenwer
king tot stand te brengen. Knottnerus heeft heel andere
opvattingen over een boerenorganisatie dan ik. Ondanks
die verschillen in opvatting hebben we van harte kun
nen samenwerken. Óver en weer konden we respect op
brengen voor eikaars opvattingen, zonder te verdoeze
len dat die verschillen bestonden. Want we zagen wel
in. dat we ook vanuit de huidige vorm die de samenwer
king van de georganiseerde landbouw had aangenomen,
sterk konden staan en de belangen van de boeren goed
konden dienen".
,De heer Mertens ontkent niet, dat het driemanschap ook
niet altijd eensgezind was. „Maar ik kan niet zeggen dat
er werkelijk conflicten ontstonden. Nog minder aanlei
ding tot conflict vonden we in de persoonlijke sfeer".
„Zeker", vervolgt hij, „Knottnerus en ik verschillen
sterk van karakter. Knottnerus is een Groninger die
weliswaar in West-Brabant zijn thuis heeft gevonden,
maar daardoor niet minder Groninger bleef. Ik ben een
Limburger. Dat zegt niet alles over ons, maar allebei
hebben we een stuk van volk en streek meegekregen.
Dat is echter nooit een belemmering voor vriendschap
pelijk contact geweest. Ook zakelijk konden we goed met
elkaar overweg. Allebei hebben we een nuchtere aan
pak. We willen snel tot de kern van de zaak komen en
voelen elkaar goed aan".
En de heer Mertens besluit: „Als ik hem zou moeten
typeren, zeg ik: Hij is een erg nuchtere, zakelijk inge
stelde Groninger die de problematiek van de Neder
landse landbouw kende als geen ander. Die zich volledig
inzette. Die misschien wat bonkig overkwam, maar hart
heeft voor de boer. Dat is Kees Knottnerus".
KARAKTERISTIEKE SAMENWERKING
IVRS ZLJLSTRA noemt desgevraagd vier kwalificaties
die hem het meest zijn opgevallen bij ir Knottne
rus: het is een man met zeer uitgesproken ideeën, een
man met uitgesproken voorkeuren, een man van grote
scherpzinnigheid, een man die ervan hield de dingen
rechttoe rechtaan te formuleren en in de diplomatie niet
zijn sterkste zijde vond. Daaraan mag dan worden toe
gevoegd dat enige autoritaire trekken hem niet vreemd
zijn.
De heer Zijlstra corrigeert ons als we de veronderstel
ling opperen dat er met het vertrek van Knottnerus een
einde is gekomen aan een karakteristiek tijdperk. „Er
komt wel een einde aan een karakteristieke samenwer
king tussen drie mensen. Dit drietal was zo op elkaar in
gespeeld dat het eigenlijk niet voor herhaling vatbaar is.
Maar dat hoeft ook niet. Ons driemanschap was van
elkaar afhankelijk. De drie moesten op elkaar inspelen,
samen voor een bepaald doel staan en de tegenstellin
gen niet aanscherpen. Welnu, deze eisen zijn niet veran
derd. Deze vier eisen worden ook gesteld aan het nieu
we drietal", aldus Zijlstra.
Wel acht hij de duur en de vorm van de samenwer
king opmerkelijk. „Als je drie mensen bij elkaar zet en
het blijkt dat ze elkaar zo goed aanvoelen en aanvullen,
dan lijkt me dat uniek". Er is echter geen sprake van het
aanbreken van een ander tijdperk. De personen zijn ver
jongd, maar er is continuïteit in de benadering van de
problemen. Drie hoofdlijnen blijven aan de orde: onder
linge samenwerking, samenwerking <met de werknemers
en de verhouding landbouw-publiek.
Het belang van ir Knottnerus voor de Nederlandse
landbouw is voor een voornaam deel gelegen in het leg
gen van contacten over de grenzen. „In zijn periode", al
dus drs Zijlstra, ,is de landbouw uit de begrenzing van
de nationaliteit getreden. .Eveneens dient er echter aan
te worden herinnerd, dat ir Knottnerus een belangrijk
aandeel had in de presentatie en consolidatie van het
Landbouwschap, in de verdere bewustwording van de
internationale landbouwpolitiek en de eenwording van
het Europese beleid en in de positieve bijdrage die hij
leverde in de samenwerking tussen de drie CLO's.
„Knottnerus was ervan overtuigd, dat ook in tijden
van onderlinge spanningen die samenwerking moest blij
ven bestaan" aldus drs Zijlstra. Een dozijn mensen, een
dozijn meningen. Soms komen ze overeen, soms wijken
ze af. Samen vormen ze een portret: Dat is Kees Knott
nerus.
(Vervolg van pagina 7)
SERIEUZE SAMENWERKING IN LANDBOUWSCHAP
Knottnerus werd in 1968 gekozen tot voorzitter van het
Landbouwschap. Het schap had toen een turbulente pe
riode achter de rug, waar wij hier niet verder over hoe
ven uit te weiden. De scheidende voorzitter ziet het be
sluit van de drie centrale landbouworganisaties en de
drie werknemersbonden om het Landbouwschap te ma
ken tot een hecht samenwerkingsverband als een van de
meest gelukkige momenten in zijn bestuursperiode.
De betere verstandhouding tussen de organisaties is
langzaam gegroeid. „Vroeger was dat echt een vliegen-
af vanger ij, hoor. Er werden toch stukjes geschreven,
waar de honden geen brood van lusten. Ik ben altijd van
de stelling uitgegaan, dat je als organisatie de belangen
van je leden zo goed mogelijk moet behartigen.
Van de rest moet je je niets aantrekken. Als een an
der het beter kan, dan blijkt dat vanzelf", zegt Knott
nerus.
De vermeende tegenstelling tussen landbouworganisa
ties en Landbouwschap heeft hij altijd betreurd. Volgens
heim moet het schap duidelijk stoelen op de organisaties.
Daarom ook moet één van de organisatievoorzitters te
vens voorzitter van het Landbouwschap zijn. In 1967
werd die serieuze samenwerking in het Landbouwschap
een feit, nadat tot aan de voet van alle organisaties de
zaak doorgesproken was.
Met het Landbouwschap is, volgens de voorzitter, een
reuze aanzet gegeven voor de samenwerking in de pro
vincie. Dat is het trefpunt voor de organisaties. Het staat
voor hem als een paal boVen water dat de economie ons
straks zal brengen naar één organisatie. Er vloeien steeds
meer mensen af. De reorganisatie gaat een keer komen.
Maar je moet het niet eerder doen dan wanneer de tijd
er werkelijk rijp voor is. Eén van zijn stelregels is: het
komt allemaal vanzelf je moet niets forceren. De er
varing heeft hem overigens ook geleerd dat het voorde
len heeft om met zijn drieën als standsorganisaties en
voorzitters op te trekken.
„HIS BABY"
Knottnerus heeft, zoals hij het zelf zegt, zich altijd
nogal plezierig gevoeld in het buitenland. Als directeur
van het Bureau Grondstoffen reisde hij Europa door,
overal besprekingen voerend over de levering van ma
terialen aan ons land. Het was danook eigenlijk vanzelf
sprekend dat hij zich als landbouwvoorman met inter
nationale aangelegenheden zou bezighouden. Het CEA,
Confédération Européene de l'Agriculture nam daarbij
een belangrijke plaats in. Tijdens het congres van deze
organisatie te Scheveningen in 1956 werd o.a. druk ge
sproken over de onderhandelingen rond het verdrag van
Rome. de grondslag van de EEG.
Op een achternamiddag, in een vergadering van een
oaar uur hebben de boerenleiders van de toekomstige
CG-partners gesproken over een mogelijke gezamenlijke
Dehartiging van de agrarische belangen in het gemeen-
schappelijk Europa. Knottnerus had daarbij de leiding.
„Bij het volgende CEA-congres in Helsinki heb ik ge
probeerd duidelijk te maken dat het beslist noodzakelijk
was een boerenoTganisatie van de Zes te maken en dit
werk niet aan het CEA over te laten. Toen het ontwerp
verdrag voor de EG op de proppen kwam en er allerhan
de teksten gingen circuleren moesten wij als Europese
boeren daarover gaan praten. Daaruit is heel langzaam
maar zeker het COPA ontstaan.
In de jaren 1966 en 1967 en van 1971 tot 1975 is Knott
nerus voorzitter van het COPA geweest. Toen de EG met
drie nieuwe lidstaten werd uitgebreid, heeft hij een
rondreis langs de landbouworganisaties in die landen ge
maakt en her. bij het COPA-werk betrokken. Hij heeft er
alles aan gedaan van het COPA een hechte organisatie
te maken, die ook een serieuze onderhandelingspositie
in de EG inneemt. Het COPA is, wat de Engelsen noe
men: his baby!
NIET KWAAD MAKEN
Vijfentwintig jaar boerenleider betekent ook vijfen
twintig jaar onderhandelen met de regering en dan voor
al met de ministers van Landbouw. In Europees verband
betrof het ontmoetingen met de EG-landbouwcommissa-
ris. Naarmate de zorgen in land- en tuinbouw klein of
groot waren, varieerde de druk van de „achterban" om
hard op te treden. Een verwijt dat de landbouworgani
saties niet hard genoeg geweest zouden zijn, wijst Knott
nerus nadrukkelijk af.
„Kijk", zegt hij, „iedereen weet dat als je een vent
kwaad maakt, je meestal nog verder van huis bent. Wij
hebben wel eens een minister kwaad gemaakt. Maar
dan was er met hem ook niets meer te beginnen. Je kunt
een bewindsman eigenlijk alleen maar kwaadmaken als
je er zeker van bent dat hij vertrekt, als je blijft vol
houden. Dat is politiek. Vooral als Landschapsvoorzitter
kun je dat niet doen. Je moet zorgen met de man verder
te kunnen". Knottnerus beaamt dat dit een wat zwakke
positie is. „Wij zijn wel eens op het punt geweest dat wij
overwogen van de onderhandelingstafel weg te lopen.
Maar dan draaide de minister toch bij, want die voelde
het ook aankomen. Als je nu praat over hard optreden,
dan zeg ik: ik heb er mijn best voor gedaan; ik kon het
niet beter. Als je zelfs niet beter kan, dan denk je dat
het zo het beste is. Meent men dat het anders moet
oké. dan moet er een ander paard ingespannen worden
en moet men het gewoon prdberen. Maar ik geloof niet
dat het zal lukken"
LASTIGE (VENT
Knottnerus komt er ruiterlijk voor uit dat hij voor
zijn medebestuursleden en secretariaatsmedewerkers
niet altijd even gemakkelijk geweest is. „De achtergrond
daarvan is dat ik de zaken goed op een rijtje wou heb
ben, alvorens ik een besluit nam. Op zo'n moment ben
je niet te genieten, geloof ik", zegt hij. „Als ik voor be
slissingen gezet wordt, zonder voldoende inzicht te heb
ben, begin ik mij te verweren. Dan daag ik degenen uit,
die de besluiten willen uitlokken. Ik begin te sputteren
en dan worden die kerels uitgescholden. Ik zaag ze net
zo lang door tot ik weet: zo zit het inelkaar. Later had
den zij dan wel door waarom ik het deed. Als voorzitter
moet je altijd beslissingdbereid zijn. Is dat niet het ge
val. dan ben je geen goede voorzitter. Overigens ben ik
vooral een lastige vent, als ik denk dat iemand nalatig
is geweest. Voor mijzelf ben ik dan ook lastig. Ik denk
dan: dat is toch stom hè. Mijn omgeving zal dat wel mer
ken, want je moet het afreageren".
DAN WAS HET STIL
Achter het succes van een man staat een vrouw, zo
wil het gezegde. Annie Knottnerus-van der Spelt is al
tijd bescheiden op de achtergrond gebleven. Tijdens het
intervieuw laat izij een paar keer duidelijk merken aan
wezig te zijn, a^s haar man uitvoerig verhaalt zonder
al te diplomatiek te ,zijh hoe hij over sommige tegen
spelers daoht en hoe hij hen probeerde van zijn gelijk te
overtuigen.
(Zie verder pag. 11)