Wat wij zien, isverleden tijd!
Over de
aardappelteelt
in de 18e eeuw
Literatuur
13
WANNEER WIJ op een heldere avond eens naar boven
kijken, worden wij dikwijls getroffen door het fantastische
schouwsDel, dat de koepel boven ons te zien geeft. Er
gaat een serene rust van uit en het lijkt ons, als pinkelen
die lichtjes ons vriendelijk toe. Het is echter alles een
bedrieglijk schouwspel, dat in werkelijkheid helemaal
niet zo rustig is als het lijkt, terwijl veel van hetgeen wij
zien in werkelijkheid niet aanwezig is. Er is trouwens nog
meer gezichtsbedrog.
De sterren die ons het grootst lijken (dat wil zeggen:
het helderst, want een vaste ster is een stip zonder waar
neembare middellijn), staan lang niet altijd het dichtst bij,
zoals het toch lijkt. Een ster, die minder sterk is, maar
dichterbij staat, maakt op ons de indruk verder weg te
staan dan haar heldere buurvrouw.
Verder lijkt het, als wij naar sommige plaatsen van de
Melkweg kijken, of het daar boven een geweldig gedrang
van sterren is, maar ook dat is slechts schijn. Er is tussen
de sterren enorm veel lege ruimte. Als voorbeeld het vol
gende. Wanneer wij een holle bol hadden ter grootte van
onze aarde en daarin zweefden slechts acht tennisballen,
dan hebben wij wat de ruimte betreft een aardige repro-
duktie op verkleinde schaal van een willekeurig stuk uit
de schijnbaar zo „stampvolle" sterrenhemel...
ZE STAAN NIET STIL!
HET is trouwens maar goed dat de sterren zo dun ge
zaaid zijn, anders zouden de rampen niet van de lucht
zijn. Want al deze gloeiende gasbollen van vaak onge
looflijke afmetingen, die daar, naar het lijkt, zo roerloos
en stil aan het uitspansel staan en die wij ons leven lang
steeds weer in dezelfde formatie zien opdoemen, tuimelen
en tollen in werkelijkheid rond in dolle beweging, duizen
den malen zo vlug als de snelste sneltrein.
Alleen de afstanden, waarop ze zich van ons bevinden,
zijn zo enorm groot, dat de verpaatsingen, die zij ten op
zichte van elkaar en van ons in de loop van een mensen
leven ondergaan, door ons niet kunnen worden waarge
nomen. Vele eeuwen zijn nodig voordat in de vorm van
de sterrenbeelden zichtbaar verandering komt...
Hoeveel dichters en verloofde paren hebben in de loop
der eeuwen al de lof gezongen van de „miljarden" of
„myriaden" sterren, die hun verrukte blik aan het uit
spansel meende te aanschouwen! Dit is sterk overdreven,
want het aantal afzonderlijke sterren, dat wij met het blote
oog kunnen waarnemen, bedraagt slechts enkele duizen
den!
ILLUSIE
OGENSCHIJNLIJK lijkt de sterrenhemel een stil en rus
tig wereldje, maar dat is slechtsjllusie. Branden en explo
sies van monsterachtige afmetingen spelen zich daar in
de hoogte af en ook zijn lang niet alle sterren onveran-
derijk wat hun lichtsterkte betreft, vele er van variëren
steeds in gloed.
Maar het wonderlijkste gezichtsbedrog van alles is wel
dit, dat volstrekt niet alles wat wij met onze blik omhoog
aanschouwen, zich werkelijk op dat ogenblik afspeelt.
Er zijn sterren en nevels, die wij thans aanschouwen in
de gedaante die zij voor honderden, duizenden of tien
duizenden jaren hadden; ja, daar flonkert zo menige ster
vreedzaam voor ons oog, die in werkelijkheid misschien
reeds sinds onheuglijke tijden niet meer bestaat of is uit
gedoofd.
Het licht, dat de sterren als hun enig levensteken tot
ons zenden, gaat wel zeer snel, het legt driehonderddui
zend kilometer per sekonde af, maar niettemin heeft het
wel heel wat eeuwen nodig om de afstand, die ons van
sommige vaste sterren scheidt, te overbruggen. Men kan
daaruit zo enigszins nagaan, hoe fantastisch qroot die
afstanden moeten zijn en... hoe overweldigend sterk de
glans is van die hemellichamen, die van zo'n afstand ons
oog nog weten te bereiken. Zo ziet men dat de schijn van
de sterrenhemel ons voor een groot deel bedriegt.
(Vervolg van pagina 11.)
Het valt op dat de Staten aardappelen in één adem
noemen met aardperen en aardnoten of aardaker (La
thyrus tuberosus). Daar aardperen en aardnoten nauwe
lijks geschikt zijn voor menselijke consumptie, zou dit
erop kunnen wijzen dat in de eerste helft van de 18e
eeuw de aardappel in Zeeland in de eerste plaats als
veevoer werd beschouwd.
Boerendonk leidt uit h'et voorgaande af, dat er om
streeks 1736 reeds van aardappelteelt van enige beteke
nis sprake was zonder zich verder in de omvang en de
verspreiding ervan te verdiepen.
Dit is begrijpelijk, want een ruimer inzicht in dit on
derwerp kan alleen worden verkregen na bestudering
van onder meer boedelbeschrijvingen die in archieven
of elders 'bewaard zijn gebleven. Zulk speurwerk is tijd
rovend en vaak alleen uitvoerbaar als de archiefstukken
gelijktijdig voor andere dan landbouwkundige doelein
den worden bestudeerd.
DE HULLU heeft zulks voor Zeeuws-Vlaanderen ge
daan. Daar kwamen de landbouwmethoden overeen met
die in de kleistreek van Belgisch Vlaanderen.
In de 18e eeuw stond de landbouw in België op een
hoger peil dan in Nederland. Omstreeks 1650 werden er
in bepaalde provincies al aardappelen veldgewijze ver
bouwd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er reeds
in 1607 te Oostburg sprake was van aardappelteelt „in
de hoven". Voorzover ons bekend, is dit het oudste ge
geven dat betrekking heeft op de provincie Zeeland.
Op de boerderij werden de aardappelen vorstvrij be
waard in de mooie kamer v
GEEN BELANGSTELLING VOOR AARDAPPELS
WIJ waren in de gelegenheid om op deze manier ge-
gevens over de aardappelteelt op Zuid-Beveland
te verzamelen. (Met dank aan de archivaris en mede
werkers van het Rijksarchief te Middelburg). Aan en
kele hiervan willen we het volgende ontlenen. Er zijn
weinig redenen om aan te nemen dat de gewassenkeuze
in de 18e eeuw in de rest van Zeeland veel afweek van
die op de Bevelanden.
De oudste gegevens die we in de archieven aantroffen
dateren van 1 oktober 1732. Een zekere Gillis Robaay te
Heinkenszand verkeerde in moeilijke financiële omstan
digheden. Hij was onder meer nog een jaar huishuur
schuldig. Of Gillis, evenals sommige van zijn Klundert-
se collega's, veel tijd in de herberg doorbracht, vermeldt
de historie niet. Mogelijkheden daartoe waren er in
Heinkenszand overigens genoeg! De waard van „Den
Rooden Os' 'organiseerde zelfs allerlei vermakelijkheden,
zoals „het loopen naar Den Ring", waarbij hij als hoofd
prijs een vet varken ter beschikking stelde.
Robaay heeft waarschijnlijk in zijn leven niet veel
eerste prijzen gewonnen. In elk geval waren er onvol
doende kontanten voorhanden om de huurschuld te vol
doen en er werd beslag gelegd op zijn landbouwgewas
sen. Hiehbij ging het om de volgende produkten:
Hierbij ging het om de volgende produkten:
1. „vooreerst een goede partij vlas, leggende te roote in
een dulve op 't noort eynde deeser prochie tegen den
lenden boomgaart,
2. ten tweeden eenige oppen (hopen) lynzaat leggende
op de waagenhuys solder van Yzak de Maaker,
3. ten derden een lappe aartappels en een stuktie klim-
boonen leggende in de Westplaate naaste de weij van
dominee pieroom".
Bij gerechtelijke verkoop brachten het vlas met het
lijnzaad en de bonen circa ƒ24,50 op. Dit lijkt een be
scheiden bedrag, maar ook in Zeeland waren het slech
te tijden voor de boeren. Er was voldoende grond, maar
hoegenaamd geen bedrijfskapitaal. De grondprijzen wa
ren dan ook uitzonderlijk laag. Zo werd de hoeve „Veld-
zigt" in de Nieuwe Kraaijertpolder te 's Heer Arends-
kerke ter grootte van 128 gemeten (ca 51 ha) in 1731
verkocht voor 10,/gemet. In Heinkenszand kon men
voor ƒ2,per gemet al slagen.
Voor de „aartappels" van Robaay bestond bij publie
ke verkoop kennelijk geen belangstelling. Naar de rede
nen kunnen we slechts gissen. Misschien was de kg-op-
brengst gering, of had de verkoper dit gewas zelf brood
nodig, zodat zijn dorpsgenoten geen bod wilden doen.
Het is ook mogelijk dat de aardappel nog te weinig be
kendheid genoot als voedsel voor de mens.
Ruim 40 jaar later, in 1774, zat de weduwe van Gillis
Engelse te 's-Gravenpolder diep in de schulden. Ook
haar goederen werden in beslag genomen, o.m. „een par
tij juin op de zolder en in de kelder een partij aardap
pelen". Uit deze gegevens blijkt dat sommige mensen
toen reeds gewoon waren om een voorraad aardappelen
bestemd voor eigen gebruik, vorstvrij op te slaan.
Over de oppervlakte aardappelen per bedrijf krijgen
we voor het eerst in 1779 een bescheiden informatie. Bij
een inventarisatie van de goederen van Neeltje Zand-
meetPoelman te Schore, werden 16 roeden aardappelen
genoemd. Waarschijnlijk was de opbrengst alleen bestemd
voor eigen consumptie. Haar bedrijf was 48 gemeten
groot.
Uit een andere Schoorse notitie, uit 1782, komen we
te weten dat een halve zak aardappelen (28 kg) 6 schel
lingen oftewel 1,80 opbrengst. Het loon van een land
arbeider bedroeg toen 3 schellingen per dag!
BIJ BRUINOOGE TE BORSSELE
TOHAN DASSEVAEL was een van de weinigen die
een boekhouding bijhielden, maar hij was dan ook.
behalve magistraat van Goes, grootgrondbezitter met
landerijen in de Valkenissepolder te Waarde en eigenaar
an èen hoeve gelegen in de Sluishoek te Borssele, met
als kastelein Jacob Bruinooge. Bovendien pachtte hij
land van boeren om er het speculatieve gewas meekrap
op te verbouwen.
De boekhouding van Dassevael verschaft ons belang
rijke gegevens over de aard, het tijdstip en de duur van
de veldarbeid en over het niveau van lonen en prijzen in
de 2e helft van de 18e eeuw.
Wat de aard van de werkzaamheden betreft, een ar
beider hi'eld zich bezig met „aarde en mis spreeën", ver
der had hij „kattedoorns gespit en een externest uytge-
daan". Deze laatste aktiviteit kostte de opdrachtgever
10 cent!
Op 15 november 1782, in onze ogen wel wat laat in het
seizoen, was de werknemer bezig met „aardappelen del
ven". Dit delven nam slechts „3 schof' in beslag en er
werd 2V2 schelling 0,75) mee verdiend.
Het volgend jaar vond het rooien enkele dagen eerder
plaats. De tijd die eraan werd besteed, is niet bekend,
maar het loon was precies gelijk aan het bedrag dat in
1782 werd betaald. We mogen dan ook aannemen dat de
oppervlakte ongeveer gelijk was.
Uit een andere bron blijkt het volgende: Als de dia
conie van 's-Gravenpolder in 1783 diverse landerijen
te koop aanbiedt, luidt één van de kondities „zal den
kooper van 't land in de Ooster Swake komen op het ge-
bruyk, al: de aardappelen en wissen daar uyt zijn
Wissen (wilgeteenhout) werden indertijd op grote schaal
in de kern van Zuid-Beveland geteeld en verwerkt bij
het mandenvlechten.
AARDAPPEL VERBRUIK BIJZONDER GERING
WAT meer inzicht in de teelt en in de consumptie ge-
ven de bescheiden die betrekking hebben op de na
latenschap van Maatje Cooman, die in 1786 te 's-Gra
venpolder overleed. Uit deze stukken blijkt dat Maartje
vanaf 1778 tot en met 1783 aardappelland had gehuurd.
De oppervlakte liep uiteen van 18 tot 25 roeden en de
pacht bedroeg 10 centen per roe/jaar. Het valt op dat
de oppervlakte overeenkomt met het areaal aardappel
land van Neeltje Zandmeet en dat dit waarschijnlijk wei-
BAARS, C. (1975) Boekhoudingen van landbouw-
- bedrijven in de Hoeksewaard uit de zeven
tiende en achttiende eeuw. Afd. Agrar. Ge
schiedenis, Landbouwhogeschool, Wagenin-
gen.
DEWEZ, W. J. (1958 De landbouw in Brabants
Westhoek in het midden van de achttiende
eeuw. Agronom.-Hist. Bijdragen IV, Wage-
ningen.
BOERENDONK, M. J. (1935) Historische studie
over den Zeeuwschen Landbouw. J. J. Velt-
man, Den Haag.
HULLU, J. DE (1937) Uit het leven van den Cad-
zandschen landbouwer in vroeger dagen.
A. J. Bronswijk, Oostburg.
SCHRöDER, P. J. (1955) Van bruisend water tot
ruisend graan. Tjeenw Willink en Zoon,
Haarlem.
RIJKSARCHIEF MIDDELBURG, Inventaris La-
sonder nr. 397 e.a. nrs.
nig afwijkt van het aantal roeden dat Dassevael jaarlijks
liet „delven".
Circa 20 roeden aardappelen waren blijkbaar voldoen
de om toen een jaar lang in de behoefte van een, ver
moedelijk klein, gezin te voorzien. De opbrengst per roe
in die tijd is moeilijk te schatten. Wanneer we ervan uit
gaan dat de gemiddelde opbrengst in 1856 in Noord-Hol
land 8050 kg/ha bedroeg dan mogen we aannemen dat
deze in Zuidwest-Nederland omstreeks 1780 in elk ge
val niet hoger dan 8 ton/ha was. Volgens deze raming,
die overigens wel te hoog zal zijn, hebben de 20 roeden
van Maatje dan maximaal 30 x 13,3 m2 x 0,8 kg ca
210 kg opgeleverd. Dit komt neer op een weekrantsoen
van 4 kg.
Behalve aardappelen consumeerde Maatje jaarlijks nog
8 zakken tarwe (ca 500 kg). Omgerekend in brood komt
dit neer op ongeveer 1136 pond/jaar of ruim 31 ons per
dag. Hieruit kunnen we concluderen dat, althans in dit
gezin, het aardappelverbruik in vergelijking met het
broodverbruik gering is geweest.
Van selectie of veredeling was in de 18e eeuw uiter
aard nauwelijks sprake. Wat rassen aangaat, de eerst'e
notitie die in die richting wijst, dateert van 3 maart 1809,
als David Dillebeeke te Heinkenszand 20 zakken zomer
en 30 zakken winteraardappelen te koop aanbiedt.
LEGPUZZEL
DOVENSTAANDE losse gegevens zijn als stukjes van
een legpuzzel, waaraan helaas nog veel ontbreekt.
Toch menen we eruit te kunnen afleiden, dat de opkomst
en verspreiding van de aardappelteelt gedurende de 18e
eeuw slechts moeizaam op gang kwam.
Oorspronkelijk werden aardappelen in hoven en moes
tuinen verbouwd. De meeste gezinnen die over een
groentetuin beschikten (en dat waren er zeer vale, ook
in de steden) hadden een hoekje met aardappelen. De
opbrengst kwam voor een d'eel bij de varkens terecht en
voor een ander deel in de keuken.
In jaren met een geringe graanoogst (o.a. in 1740) was
men gedwongen om te zien naar voedsel dat het brood
graan kan vervangen. Vanwege de grote voedingswaar
de per oppervlakte eenheid kwam hiervoor in de eerste
plaats de aardappel in aanmerking.
De Ibevolkingsaanwas en de daarmede gepaard gaande
groei van de steden had tot gevolg dat de teelt zich van
de moestuinen uitbreidde naar de akkers van de boeren.
Belasting in de vorm van tienden en vele klachten van
molenaars die minder broodgraan te verwerken kregen,
konden de uitbreiding van het aardappelareaal niet te
genhouden.
In de volgende twee eeuwen zou, dankzij een vrucht
bare samenwerking tussen praktijk en wetenschap, de
opbrengst per ha verveelvoudigen. Het land waar eens
de „blommige piepers" door de gegoede burgers als vee
voer werden beschouwd, zou uitgroeien tot een van de
grootste aardappelexporteurs van de wereld!