uit oe prflktük Vooruitzichten graszaadteelt voor de komende jaren 4/ Gevolgen nachtvorstschade lijken mee te vallen Wachten op groeizaam weer Opkomst vroege aardappelen nog onzeker Het eenmansbedrijf ekonomisch rendabel n INGEZONDEN KONINKLIJK KWEEKBEDRIJF EN ZAAD! 1EDRIJF EN ZAADÜAflDEL D. J. VAN DER HAVE b.v. 710 nu en dan verschijnen in de pers 'berichten over de situatie in de graszaadsektor. Deze berichten, hoewel verschillend van inhoud, hebben één ding gemeen, n.i. de tendens naar een zekere depressieve stemming betref fende de graszaadsituatie. Met één streek wordt gemaks halve de hele zaak op een hoop geveegd en daarop het etiket „zorgwekkend" geplakt. Dit nu is een voorlichting die onjuist is en bedenkelijk en daarom een nadere toelichting behoeft. Evenmin als men kan stellen dat iedere aardappelteler dit jaar wel rijk moet worden omdat de prijzen goed zijn in dit sei zoen, mag men stellen dat de hele graszaadsituatie „zorg- Opnieuw wordt getracht reeds genomen beslissingen inzake de sluiting van de Oostersdhelde terug te willen draaien. Langzaam maar zeker gaat voor ons als ZUID- BEVELANDERS de tijd toch wel dringen om zekerheid vopr onze veiligheid aan de Noordzee van ons woon- en werkgebied te verkrijgen. Dat het hier om grote belan gen gaat staat zonder meer vast. Wel worden soms be langen te éénzijdig naar voren geschoven. Op welke ma nier men echter de uitvoering in het ruilverkavelingsge- bied Kapelle-Wemeldinge schaadt is schijnbaar nog nooit in de discussie 'betrokken. Dit gebied moet voor wat de uitvoering betreft al jaren wachten op enige vorderin gen. Het is geen gemakkelijk gebied, maar toch de moei te waard om gewenste en noodzakelijke verbeteringen aan te brengen. Deze langdurige stagnatie wertkt zeer verstarrend in zo'n gebied. Te veel en te dikwijls worden noodzakelijke verbeteringen door de 'boe ren uitgesteld. Grote gebieden van Zuid-Beveland zijn reeds verkaveld. In een enkel gebied (in het Oosten) heeft men het gepresteerd om een ruilverkavelingsaan- vraag af te stemmen. In een ander gebied (het Westen) gaan zelfs stemmen op om ook hier naar mogelijkheden voor een ruilverkaveling in dit gébied te gaan zoeken. Het moet wel, willen we als ondernemers mee kunnen blijven draaien, dat we dan moeten beschikken over een goede outillage voor onze bedrijven, een goede verkave- De Brabantse lezer van de rubriek de WESTHOEK zal in de vorige bijdrage wel hebben begrepen, dat de opmerking: de zaaitijd is een zaaitijd, niet juist was. Dat moet zijn: de zaaitijd is een raaitijd! (in beter Neder lands raadtijd.) Wij begrijpen dit foutje best tussen een r en een z is in de schrijftrant van de schrijver van deze rubriek soms niet teveel verschil. De spinazie, de sla en de radijs hebben de vorst best doorstaan. Toch hebben we er verschillende nachten wel jutezakken op gelegd. Maar de buitenkanten waren niet altijd bedekt en ook daar had de vorst geen vat op. De gerst staat er al goed op, evenals de zomertarwe, die vroeg gezaaid is. Ook de eerste bieten die gezaaid zijn, liggen gekiemd, 't Zal ons benieuwen wat er van terecht gaat komen. In de dertiger jaren hadden we ook eens vroeg bieten gezaaid en we kunnen ons nog goed herinneren, dat er toen zoveel zaadbieten in kwamen, dat we er in het najaar een sloot mee hebben gedempt. Karwij en tarwe groeien niet hard. Waar deze vruch ten gebrek aan hebben, is warmte. En wanneer die komt, dan sta je paf van wat er in een paar dagen kan gebeu ren. Zo links en rechts hoor je de angst nogal uitspre ken, dat door de vorst de gespoten bodemherbiciden hun werking zouden hebben verloren. Dit schijnt echter niet waar te zijn. Maar na de ongerustheid, die we al hadden over de gerst, die bevroren zou zijn, kwam er nu weer een nieuwe bij. Bij Temik schijnt het wel zo te zijn, dat bij een bespuiting met vloeibare kunstmest en met vorst de werkzaamheid schijnt te verminderen. Na een wachtperiode zijn we weer met de zaaierij en de poterij begonnen. Eind maart begin april is wel een mooie tijd om 't zaad- en pootgoed aan de grond toe te vertrouwen. Nn maar hopen, dat we een groeizame pe ling, een goed kaveiinrichting, goede wegen als ook een goede detailontwatering van onze percelen. Voor de tweede maal zijn we met de veld werkzaamhe den kunnen beginnen, maar ook al weer moeten stoppen door de regen. De suikerbieten zitten er naar schatting voor iets meer dan de helft in. De grond is ondanks de regen nog prima bewerkbaar vanwege de goede struk- tuur. Van de vroeg gezaaide gewassen staat er nu al wat zomertarwe en zomergerst boven. Zelfs op de vroegst gezaaide percelen -vlas ;aten de eerste plantjes zich al aarzelend zien. Het is niet te verwachten dat op dit mo ment de vorst hier schade berokkend heeft. Op een aantal percelen met pas gepote aardappelen waren wel wat meer problemen, 't Zijn voor knollen die onvoldoende, of met te grove k.uiten bedekt waren toch wel angstige koude nachten en zelfs enkele koude dagen geweest. Zonder meer zal hier straks wel enige schade te konstateren zijn Daar waar voldoende grond, voldoen de fijn en gesloten op de aardappelen is gebracht, zal de schade wel te verwaarlozen zijn. e De -koude-periode is van weinig invloed geweest op de ontwikkeling van de wintertarwe. Het graszaad is in groei wel wat vertraagd. Ook de grasgroei van het grasland is door deze koude-periode er niet 'beter op geworden. riode krijgen, opdat met name de bieten en andere fijne zaden spoedig boven de grond komen. De regering gaan nu ingrijpen in de aardappelprij zen. Wanneer we dit schrijven, moet u niet de conclusie hieruit trekken, dat we van mening zijn dat dit al eerder had moeten gebeuren of dat we dit een juiste methode vinden. Wanneer men nu ingrijpt, moet men ook ingrij pen wanneer de aardappelenprijzen ver onder de kost prijs liggen. We hopen niet, dat we op een dergelijke maatregel nog eens zullen moeten wachten. We vrezen echter wel, dat er dan niet zal worden ingegrepen! wekkend" is omdat er voor bepaalde soorten lage prij zen gelden in dit seizoen. De situatie ontleden en trachten de feiten op zijn juis te waarde te schatten, lijkt ons een betere methode om een zo goed mogelijk inzicht te verkrijgen in deze mate rie en op grond daarvan het handelen te bepalen. ALLEREERST moet gezegd worden dat er van be- paalde grassoorten inderdaad een grotere hoeveel heid is geproduceerd dan de markt kon opnemen. Bekend is dat sommige landen een grote uitbreiding gaven aan hun produktie van grassoorten die kwantitatief in zaad- opbrengst wel meelkunnen maar kwalitatief niet van de eerste rangorde zijn. Niettemin legt dit toch een druk op d.e markt, ook op de kwalitatief betere Nederlandse rassen, waardoor een prijsdaling van deze soorten niet uit kon blijven, zo lang deze aanhoudt. Hier staat echter tegenover dat de Neder:andse gras- ;adteler slechts in beperkte mate met deze prijsfluk- tuaties te maken krijgt dank zij de minimum garantie prijzen die in 't algemeen hoog lagen, zodat de finan ciële resultaten voor de teler toch bevredigend zullen zijn, in ieder geval niet „zorgwekkend". EEN tweede faktor die belangrijk is bij de bezinning op dit vraagstuk, is de vraag hoe het produktiepa- troon zich heeft ontwikkeld voor de aanstaande oogst. Hiervan kan gezegd worden dat er in het algemeen een behoorlijke inkrimping heeft plaats gevonden, met name in Denemarken, dat een belangrijk produktiegebied is. Ook in de U.S.A. is in verband met de hoge graanprij zen graanaankopen door Rusland) de teelt aanmerke lijk kleiner. Het gevolg van dit alles is, dat de overschot situatie van bepaalde soorten wel eens spoedig omge keerd zou kunnen zijn en dat van de soorten waar geen overschot van was een tekortsituatie kan ontstaan. EEN derde belangrijke faktor is dat het twee jaar duurt na inzaai van het graszaadgewas voor 'het produkt aan de markt komt. Het kontraktseizoen voor oogst 1977 loopt weer al naar het einde, behalve nog een gedeelte uitzaai in zomer 1976. Het is zeer de vraag of er van oogst 1977 voldoende produktie zal komen om in de be hoefte te voorzien. Dat betekent dat het verstandig zou zijn als de Nederlandse graszaadteler deze voortekenen goed beoordeelt en juist nu een voldoende areaal kon- trakteert en uitzaait. Het is daarom te betreuren dat zulk een éénzijdige en generaliserende berichtgeving plaats vindt, wij vinden dit „zorgwekkend". Van het achter de markt aanzaaien is nog nooit veel goeds te zeggen geweest. Het tijdig opmerken van de mogelijkheden en het daarnaar handelen, is een goede zaak. wat getuigt van een bekwaam ondernemerschap. Aldus Van der Have! Als we vanuit „THOLEN en ST. PHILIPSLAND" onze bijdrage voor deze rubriek schrijven, ligt het werk op onze akkers stil door de regen van de laatste dagen. De meeste collega's waren na de le vorstperiode begin maart nog niet zo fel om al bieten te zaaien. Nu willen we zo eind maart, toch wel graag het zaad in de grond brengen. En daar de weerberichten onjuist waren afgelopen week, hebben velen nog een perceel zaaiklaar gemaakt, maar net niet meer. kunnen zaaien, omdat de regen vroeger kwam dan verwacht. Hopelijk zijn deze percelen gezaaid als u dit leest. De zomergranen en erwten zijn praktisch allen gezaaid, terwijl blauwmaanizaad en uien voor een groot gedeelte in de grond zitten. De vele vroege-aardappeltelers in onze streek wach ten toch wel met spanning af hoe de opkomst zal zijn van de percelen waar beide vorstperioden overheen is geweest. De grondsoort schijnt een grote rol te spelen in deze kwestie! Laten we hopen dat de schade mee valt, want vervangend pootgoed is of niet te krijgen of veel te duur! Uiteindelijk is de regering dan toch nog met een prijsstop voor de aardappelen gekomen. Zoals u hebt ge lezen mogen ze niet duurder dan ƒ1 in de winkel wor den. Een van de redenen hiervoor is het feit dat de re gering geschrokken was van de totale prijsstijging van 0,9 in één maand. En dan te weten dat de aardappel 0,6 van de gezinsuitgaven vergt, vragen we ons toch wel af hoe het met die andere 99,4 zit. Gelukkig zul len er weinig telers zijn die er nadeel van ondervinden. In „Ons Commentaar" van 26 maart gaat onze voorzit ter wat verder in op een inleiding die hij onlangs hieid voor Coöperatiebestuurders. Een inleiding die menig praktische boer uit het hart is gegrepen en waaruit duidelijk de betrokkenheid van onze voorzitter bij de praktijk aan de basis blijkt. Onze complimenten aan de heer Luteijn. (Vervolg van pag. 3.) sluitend afgespeeld binnen de gezinsbedrijven. Waarbij de ondernemer gelijkertijd leverancier van risikodragend basiskapitaal, arbeid en leiding is. En dat risiko dragen •blijft bestaan, alleen als de inkomsten hoger of lager zijn daalt of stijgt pas de arbeidëbeloning per gewerkt uur. Neemt men als grens voor het gezinsbedrijf een omvang van 500 standaard bedrijfseenheden (sJb.e.'s) aan (b.v. 125 melkkoeien als drie mans bedrijf) dan verkrijgt men het volgende beeeld van de ontwikkelingen in de jaren 1970/1974. 1970 1974 Tot. aantal bedrijven land- en tuinbouw 161.348 166.197 waarvan groter dan 500 s.b.e. 1.395 1.731 in procenten 0,7% 1,04% bedrijven 300500 s.b.e. 1,2% 3 5% bedrijven ±100—300 sb.e. 35 48 Uit berekeningen van het L.EJ. is gebleken dat er nauwelijks verschillen zijn in de kostprijs van de melk op bedrijven met een twee of drie mans bezetting. En let wel deze bedrijven behoorden bij de best geleide onder nemingen. Gemiddelden 1970—1974 1-mans 2-mans 3-mans Kostprijs per kg melk 36,7 ct 37,5 ct 37,1 ct Arbeidsinkomen v. d. ondernemer 39.231 38.734 37.350 GEZINSBEDRIJF KONKURREREND! ITIT deze cijfers kan men veronderstellen dat er geen reden is om aan te nemen dat bij een verdere groei van de bedrijven de kostprijs lager zal zijn dan op de één tot drie mans bedrijven. Integendeel, het heeft er al le schijn van dat het eenmans opgezette bedrijf veruit konkurrerend genoemd mag worden. Dit is overigens ook gebleken uit modelstudies. Maar ook in de glastuinbouw is min of meer hetzelfde gebleken. Bedrijven tot drie mans bezetting geven betere resultaten dan bedrijven waar men werkt met meer arbeidskrachten. De oorzaak hiervan kan gevonden worden in een lagere volume op brengst per vierkante meter glas. Omdat in de landbouw de produiktieomstandigheden van dag tot dag kunnen wisselen, lijkt .het er op dat juist het gezinsbedrijf hierop veel beter direkt kan rea geren. En zodoende zich sneller aan kan passen en daar door goedkoper kan produceren." Kortom tot dusverre zijn er geen aanwijzingen dat het groot bedrijf, dus een bedrijf waarop meer dan drie ar beidskrachten werkzaam zijn, ekonomisch sterker zou zijn. Natuurlijk is deze studie geen propaganda voor het gezinsbedrijf alleen, want zo men weet heeft een derge lijke opzet ook tal van 'kwestbare kanten, zoals ziekte- risiko's. Daarom zou een tweemans opzet eigenlijk de voorkeur verdienen. En juist vanwege de plooibaarheid van zo een bedrijf zou nog meer aandacht besteed moe ten worden aan bedrijfsverzorgingsdiensten, en samen werking. 0»k de overheid ziet dit in en stimuleert daar om deze vorm van zekerheid voor het eenmansbedrijf. Ook al omdat men er van overtuigd is dat het eenmans bedrijf nog een lange tijd een zeer belangrijke plaats zal blijven innemen. Maar ook bij de niet bodemgebonden produktie werkt men het beste met bedrijven die niet meer dan drie ar beidskrachten hebben. Bovendien speelt hier het vraag stuk van de specialisatie een rol, vooral in de glastuin bouw is dat duidelijk te zien. Maar ook in de kippen houder ij komt het duidelijker naar voren, vooral nu er een begin ontstaat om ook de verwerking en de afeet van het produkt meer in eigen hand te houden. HET RISIKO VAN TE GROTE SPECIALISATIE MAAR toch zijn er nogal wat redenen waarom er tegen specialisatie gepleit moet worden namelijk de grote prijsrisiko's maken het geheel te speculatief. Ook betekent specialisatie het toenemen van de kans op dier ziekten. Het is een grote vraag of de overheid in de toe komst bij een eventue'e afslachting van de .veestapel de ri siko's zal blijven dekken. Voorts is er nog het probleem van de mestafvoer. Wan neer drijfmest over een afstand van meer dan 50 kilo meter vervoerd moet wotden, kost dit acht gulden per kubieke meter. En bovendien zijn we nog lang niet aan het einde van de milieumaatregelen. Deze zullen in de toekomst nog straffer gehanteerd worden. Bij een te gro te specialisering gaat de kracht van het vroegere ge mengde bedrijf verloren. Het gezegde van alles op één kaart zetten komt dan levensgroot naar voren. Wanneer men met meerdere knuppels gooit raakt men altijd wel wat. Niettemin moet de omvang van de produ'ktietakken wel voldoende groot blijven om nog renderend te kun- nien werken, b.v. mans eenheid (50 fokvarkens, 500 mestvarkens). Uit dit alles mag de konklusie worden getrokken, dat in de eerstkomende twintig dertig jaar de Nederlandse landbouw zidh voornamelijk zal ontwikkelen op de één k drie mans bedrijven, aldus ir Geessink.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 8