T eelthandleiding „Mais" 25 jaar NIVAG afzetbevordering van consumptie-aardappelen 9 Deze maand is bij het Proefsta tion voor de Akkerbouw te Lelystad het boekje „MAIS" verschenen, een handleiding voor de teelt van korrel en snijmais. Een uitgave van ruim 80 bladzijden en geschreven door ir. W. R. Becker, voormalig maisdes- kundige bij het Proefstation. Recente ontwikkelingen op het ter rein van de teelttechniek hebben het mogelijk gemaakt een bedrijfszeker, hoogproduktief snijmais-gewas te telen. Deze teelthandleiding is een leidraad om deze mogelijkheden van mais optimaal te kunnen benutten. Abonnees op de P.A.-uitgaven hebben dit boekje inmiddels ontvan gen. Overige belangstellenden kun nen deze teelthandleiding toege stuurd krijgen na overmaking van f 10 op giro Nr. 2249700 t.n.v. Proef station voor de Akkerbouw Le lystad, onder vermelding van: er- zoeke toezending publikatie „Mais". IN deze P.A.-pubiikatie „Mais" is op overzichtelijke wijze bijeengebracht alles wat na de „pioniersperio de" over de mais teelt in ons land aan kennis is vergaard, aangevuld met gegevens uit de literatuur. Na de inleiding, waarin aandacht wordt geschonken aan de ontwikkeling van de maisteelt in Nederland, met alle „ups and downs" die daarbij horen, komen onder meer ter sprake: bet gewas, waarin de afkomst, de botanische plaats en de kenmerken van mais 'worden behandeld, met een kort uitstapje naar d'e huidige hybriderassen en de manier waarop deze tot stand komen. De grote produktiviteit van mais wordt toegelicht door bespre king van enkele belangrijke groeifactoren: waterbe hoefte, invloed van temperatuur, totale hoeveelheid warmte en de daglengte. Deze faktoren komen uit voeriger ter sprake in het volgende hoofdstuk: klimaat en weer: op basis van de totale hoeveelheid warmte en neerslag kan Nederland worden ingedeeld in vijf zones die aangeven welke gedeelten van ons land vooral in aanmerking komen voor maisteelt. Deze geschiktheid per zone is afhankelijk van de gebruikte rassen: in de zuidelijke zones passen later rijpende rassen beter dan in de noordelijke zones. Aansluitend op dit hoofdstuk volgt daarom het ge deelte over: rassenkeuzeer is een aantal eisen waaraan een ras onder Nederlandse omstandigheden moet voldoen. Mais moet vooral voldoende rijp worden geoogst; de produktiviteit moet hoog liggen; het gewas moet een flinke koudetolerantie en een goede voorjaarsgroei ten toon spreiden. Om een flinke wind het hoofd te kunnen bieden, moet een plant stevige stengels en wortels hebben. Ook ziekteresistentie is een belang rijke eigenschap. grondkeuze en de vruchtopvolging worden vervol gens in een tweetal hoofdstukken behandeld. Feitelijk is de grondsoort als zodanig minder belangrijk dan de kuituurtoestand, ontwatering, struktuur en het vruchtbaarheidsniveau van de grond. Mais is gevoe liger voor storende lagen. Grond die in het voorjaar lang vochtig en kil blijft, vertraagt kieming en op komst waardoor de risico's in deze gevoelige periode worden vergroot. Aan de ph van de grond worden geen bijzondere hoge eisen gesteld. Voor zandgrond moet de ph-KCl tenminste 5,0 zijn; voor zeeklei 6,7. Wat de vruchtopvolging betreft is mais een gemakke lijk gewas. Over grote oppervlakten in Frankrijk be staat nu al meer dan 15 jaar een tweejarige vrucht wisseling van mais en wintertarwe of een ander graan; zonder nadelige gevolgen- Combinatie met een tweede gewas is alleen in uitzonderingsgevallen (goed vochthoudende grond in het zuiden van ons land) te overwegen. bemesting: achtereenvolgens worden de eisen behan deld die het gewas stelt, de reacties op organische bemesting zelfs bij stikstof en stalmestgiften van 300 kg N/ha en meer blijven in de praktijk de percentages nitraat, fosfaat en kali in de droge stof van goed gerijpte snijmais aanvaardbaar. Het gedeel te over behoeften en aanbevolen bemesting geeft voor stikstof, fosfaat, kali, magnesium en sporenele menten de meest gangbare meststoffen en tijdstippen van toediening. Bovendien zijn hier vier pagina-grote afbeeldingen in kleur opgenomen van N-, P-, K-, en Mg-gebreksverschijnselen bij mais IN „Grondbewerking en zaaidiepte" wordt iets verteld over de invloed van de grondsoort op de maisteelt: evenals de meeste in het voorjaar gezaaide gewassen moet ook mais bij voorkeur op een goed bezakte voor worden gezaaid. Daarom is vroeg ploegen in het voor jaar voor lichte grond gewenst, tenminste zes weken vóór het zaaien, bijvoorbeeld begin maart. Op zware grond moet vóór de winter worden geploegd en wel zo dat de grond vlak en gesloten ligt. Bij een zaaidiepteproef op leemhoudende zandgrond werd de beste opbrengst verkregen bij een zaaidiepte van 5 a 7 cm. Dit klopt goed met vele praktijkwaar nemingen: op vochtige kleigrond is 4 cm zaaidiepte ruim voldoende; op lichte, droge zandgrond is 6 cm, soms zelfs 7 cm nodig voor een goede kieming en op komst. zaaitijd: de beslissing over de zaaitijd plaatst de boer tussen twee kwade kansen: te vroeg zaaien is ge vaarlijk met het oog op de minimum kiemtempera- tuur van 8 a 10° C. en de kans op strenge nachtvorst na opkomst; te laat zaaien beperkt de mogelijkheid van goede rijping bij korrelmais en voldoende kwa liteit en opbrengst bij snijmais. plantgetal en rijenafstand: het plantgetal is een be langrijke opbrengstfactor. Mais stoelt niet produktief uit zoals andere granen en mist daarmee een moge lijkheid tot compensatie van een te holle stand. Ruim staande planten vormen wèl kolven met meer en grotere korrels. De rijenaf stand is minder belangrijk: de verdeling van de planten heeft minder invloed op de opbrengst dan het plantgetal. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat een plantgetal van 9 alO plan- ten/m2 voor snijmais en 8 a 9 planten voor korrel mais optimaal is. zaaizaad: dit moet aan hoge eisen voldoen. Dit brengt met zich mee dat de kiemkracht groot moet zijn. ook bij minder gunstige temperaturen; voorts moet het zaaizaad ontsmet zijn en een behandeling tegen insekten en vogels hebben ondergaan. Voor een goede werking van de maiszaaimachine is het bovendien gunstig dat de zaden naar vorm en groot te zyn gesorteerd. zaaiwerktuigen en zaaitechniekde grote, merendeels gelijkmatige gevormde maiszaden nodigen als het ware uit tot het ontwerpen van precisiezaamachines die op eindafstand zaaien. Deze bestaan in de Ver enigde Staten dan ook al zeer lang. De laatste jaren maakt van pneumatische zaaimachines, waarmee be trekkelijk vlot kan worden gewerkt Aangezien de wordt bij het zaaien van mais vooral gebruik ge maakt van pneumatische zaaimachines, waarmee be- machines op eindafstand zaaien, kan het aantal te verzaaien zaden per hectare worden berekend. Het zaad wordt tegenwoordig dan ook in standaardaan tallen verkocht. |\E onk ruidb est rijding in mais moet liefst chemisch plaatsvinden: het breed en oppervlakkig vertakt wortelstelsel kan niet straffeloos worden beschadigd door schoffelen. Als chemisch middel tegen onkruid in mais heeft het bodemherbicide Atrazin buitengewoon goed voldaan. Voor bestrijding van hanepoot worden gecombineerde middelen toegepast. Daarnaast wordt in gegaan op de bestrijding van kweek in mais Ziekten en plagen schenkt aandacht aan de gevaren die mais in de vorm van ziekten bedreigen. Gekozen is voor de indeling in drie perioden: schade bij de kieming en aan kiemplanten; schade in de periode na de opkomst tot de bloei en schade aan volwassenenr ij pende planten. Ki bloei en rijping wordt beschreven hoe bloeitijd, be- vruchting en rijping met elkaar samenhangen. On volledige bevruchting vooral van de kolftop een ver schijnsel dat veel telers het afgelopen jaar in hun gewas hebben aangetroffen kan het gevolg zijn van een te dichte stand en droogte, waardoor er teveel dagen ver lopen tussen de mannelijke en vrouwelijke bloei. Het rijpingsproces is ingedeeld in zeven stadia, waar bij het verband tussen oogsttijd, opbrengst en kwaliteit bij snijmais is toegelicht. Het hoofdstuk over de oogst laat zien welke metho den en werktuigen er in Nederland in gebruik zijn voor de oogst van korrel- en snijmais. Belangrijk bij korrelmais is de fysiologische rijpheid van het gewas: het vochtgehalte moet ongeveer 40 zijn om met succes te kunnen worden gedorst- Bij snijmais is hakse'lengte van belang: om alle korrels voldoende stuk te slaan wordt een haksellengte van 6 a 8 mm geadviseerd. Als langer wordt gehakseld, kunnen soms korrels met de mest verloren igaan. In dit hoofdstuk komen tevens het transport en de problemen rond de organisatie hiervan aan te orde. de oogst is bewaring en conservering noodzakelijk. Korrelmais kan door het hoge vochtgehalte zeer spoedig door broei en schimmels bederven en moet na het dorsen zonder uitstel worden geconserveerd. De meest toegepaste methode is het kunstmatig drogen, di- rekt na aankomst van het veld. Een andere methode is het ensileren van korrelmais of kolven voor vleesvar kens of vleesstieren op het eigen bedrijf. Voor snijmais is inkuilen verreweg de meest voor komende wijze van conservering; het hoge igehalte aan vergistbare koolhydraten maakt het gewas uitstekend geschikt om in te kuilen. afzet en gebruik: vaak wordt korrelmais voor de handel verkocht aan de coöperatie of graanhandel waar gedroogd wordt. De droog- en schoningskosten komen dan in mindering op de prijs. Voor het gebruik op eigen bedrijf bieden ingekuilde maiskorrels of -kolven economische voordelen. Het is een uitstekend en veelzijdig bruikbaar voedermiddel voor rundvee (vooral vleesvee) en voor varkens dat goedkoper geconserveerd en bewaard wordt dan door kunstmatige droging. CNIJMAIS werd oorspronkelijk beschouwd als een niet- verhandelbaar produkt, dat alleen met profijt ver bouwd kon worden voor de eigen rundveestapel. De goede kwaliteit van snijmais heeft toch enige handel doen ontstaan, tussen veehouders met onvoldoende grond voor de produktie van wintervoer en akkerbou wers in dezdlfde streek. In dit hoofdstuk staan enkele suggesties gegeven voor samenwerkingsvormen tussen maistelers en veehouders: teelt op speculatie; teelt met bemiddeling van een coöpe ratieve of particuliere voederbank. Het overgrote deel van de Nederlandse snijmais word* aan melkvee vervoederd op het bedrijf waar het gewas is geteeld. Vooral zeer produktieve melkkoeien heb oen een energierijk rantsoen nodig, waarin snijmais zó goed voorziet, dat in sommige gevallen praktisch de hele ruwvoedervoorziening in de winter uit snijmais bestaat. Tot slot zijn in deze teelthandleiding twee saldobere keningen te vinden, waarin de teelt van korrel- en snij mais bij drie opbrengstniveaus economisch wordt door gelicht- In deze bijlage is tevens vermeld in welke pe riode diverse teeltmaatregelen moeten worden getrof fen. De saldoberekeningen van snijmais die op basis van drie opbrengstniveau's van resp. 5500 kg/ha, 6000 kg/ha en 6500 kg/ha worden gegeven, komen uit op resp. 978; 1155 en 1332 per ha. Op basis van ZW/ha met op brengstniveau's van 6500, 7000 en 7500 kg ZW/ha hebben de saldoberekingen resp. de volgende bedragen tot re sultaat n.l. resp. 1407; 1631 en 1855. IIET is dezer dagen 25 jaar geleden, dat het Neder- lands Instituut voor Afzetbevordering van Con sumptie-aardappelen (NTVAC) werd opgericht in sa menwerking met het Ministerie van Landbouw, een in stituut dat belast is met de exportbevordering van consumptie-aardappelen en aardappelprodukten. De aktiviteiten van het NTVAC destijds Propagan- dastiohting Consumptie-aardappelen genaamd wor den gefinancierd door heffingen, die door het Produkt- schap voor Aardappelen worden gelegd bij de telers en handelaren van aardappelen, alsmede bij de industriën, die aardappelen verwerken tot pommes frites, chips, puree en dergelijke produkten. Het bestuur van het N1VAC bestaat uit vertegenwoordigers van deze drie bedrij fstakken. IN de beginjaren van de Stichting werd vooral gewerkt op het terrein van de afzetbevordering in het bin nenland. Men ging er van uit, dat het handelsverkeer aardappelen diende te worden gerationaliseerd en dat ook de voorlichting aan het publiek ten opzichte van de aardappel moest worden verbeterd. Op huishoud beurzen in het binnenland en door. huisvrouwenbijeen komsten werden technische voorlichting en kookdemon straties gegeven- Ook werd meegewerkt aan de vakop leiding van groente- en aardappeldetaillisten. In de loop der jaren is de binnenlandse afzet zodanig gewijzigd dat het minder noodzakelijk was geld en energie te besteden aan de binnenlandse markt. De Ne derlandse huisvrouw heeft immers de beste aardappelen in de EEG tot haar beschikking. De aandacht richtte zich daarna vrijwel uitsluitend op de bevordering van de uitvoer. Op dit terrein zijn bijzonder bevredigende resultaten bereikt. Bedroeg in 1951 het jaar, waarin het .instituut werd opgericht de export van aardappelen nauwelijks 250.000 ton, thans wordt ruim een miljoen ton aardappelen per jaar al of niet verwerkt tot produkten naar vele landen geëxporteerd. Geleidelijk is de uitvoer zich in steeds sterkere mate gaan richten op de EEG-partners, waar naar nu ongeveer 80 van de export plaatsvindt. aktiviteiten van het NTVAC op onze belangrijkste exportmarkt voor zowel aardappelen als aardappel produkten West-Duitsland zijn zeer intensief en gevarieerd. Regelmatig wordt daar deelgenomen aan tentoonstellingen en handelscontactbijeekomsten en worden winkelakties georganiseerd. De jaarlijkse deelneming aan de Grüne Woche in Berlijn is bij velen bekend. De laatste tijd wordt in toenemende mate van radio- en televisiereclame ge bruik gemaakt bij de benadering van de Duitse con sument. Vooral voor de afzetbevordering van aardappelproduk ten worden op de Italiaanse markt met toenemend suc ces regelmatig aktiviteiten ontplooid. Zij zijn in het bijzonder gericht op de horeca-sector. Jaarlijks wordt aan de jaarbeurs in Milaan deelgenomen. In Frankrijk liggen nog veel kansen voor de afzet van Nederlandse aardappelprodukten. Sinds kort ontwikkelt het NIVAC ook daar aktiviteiten. Door haar werkzaamheden heeft het NTVAC belangrijk bijgedragen aan de spectaculaire stijging van de aardappelexport gedurende de afgelo pen 25 jaar!

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 9