h .De Landeigenaar" over de OVERHEIDSVOORSTELLEN GRONDPOLITIEK Overbodig Onwerkbaar Onrechtvaardig 2 too Eindelijk, de 4e december 1975, lagen de reeds herhaalde malen door de Regering aangekondigde wetsontwer pen tot regeling van een voorkeursrecht van gemeenten bij verwerving van onroerend goed en tot wijziging van de Onteigeningswet op tafel. In de pers ontstond onmiddellijk grote belangstelling voor deze stukken, aangezien hiervan het bestaan van velen, ook van het Kabinet, afhankelijk kan zijn. Inmiddels heeft de Nederlandse Vereniging voor de Landelijke Eigendom ook de nodige aandacht aan deze ma terie besteed. Op de laatst gehouden bestuursvergadering is besloten dat een speciale werkgroep van deskundi gen de beide wetsontwerpen intensief zal bestuderen. Men zal zo mogelijk in samenwerking met andere daar voor in aanmerking komende instellingen een gemeenschappelijk rapport uitbrengen. „Eendracht maakt macht" is het devies onder de gegeven omstandigheden meer gewenst dan ooit. Aldus ir J. van Gaaien in „De Landeigenaar", het maandblad ter behartiging van de Landelijke Eigendom, van ja nuari 1976, waaraan het volgende is ontleend. UET is in verband met het bovenstaande niet wenselijk tot in details in te gaan op hetgeen door de Rege ring middels deze stukken aan de orde wordt gesteld. Wy beperken ons derhalve tothet maken van enige kanttekeningen te ndienste van de algemene opinievor ming. Alvorens daartoe over te gaan, vermelden wij hier onder enkele gegevens en de voornaamste conclusies uit voorafgaande artikelen in de Landeigenaar betreffende de grondverwerving en de afzet door de Overheid, met name door de gemeentelijke grondbedrijven. Wij achten dit nodig om een helder inzicht te verkrij gen in de bestaande toestand en de eventuele gevolgen van de beide wetsontwerpen Aankoop ruwe bouwgrond door gemeentelijke grondbe- drijven. Jaar Opp-ha Prijs/m2 Prijs/m2 (gecorr.) 1966 9.600 ha ƒ5,00 ƒ6,10 1967 6.600 ha ƒ5,48 6,36 1968 7.700'ha ƒ7,18 ƒ8,19 1969 8.500 ha ƒ5,80 6,09 1970 9 300 ha ƒ6,94 ƒ6,94 19711 7.700 ha ƒ6,59 ƒ6,06 Afzet bouwgrond Bestemming Industrieterrein: Woningbouw Straten, wegen: Recreatie: gemeentelijke 1970 1519 1729 824 518 Overige bestemmingen: Totaal afeet: 1255 5845 grondbedrijven (ha) 1971 583 ha 1586 ha 1129 ha 533 ha 1902 ha 5733 ha De totale afzet over 1970 vormt slechts 7,5 van alle voor verkoop enz. beschikbare grond, en over 1971 7.0 Dankzij deze ruime, nog igroeiende werkvoorraad aan bouwgronden verkeren de gemeenten in een zeer aan trekkelijke positie: zij kunnen naar genoegen regelend optreden voor wat betreft de bestemming en de prijs der gronden. Hierdoor worden niet-onaantrekkelijke winsten ge boekt, namelijk gemiddeld ca. 40 miljoen over de ja ren 1970 en 1971. Zie tabel 2. GR ONDTRANS ACTIES GEMEENTELIJKE GRONDBEDRIJVEN Aankoop- Tabel 2 prijs gld/m2 1966 1967 1969 1970 1971 5.00 5.48 7.18 5.80 6.94 6.59 Verkoop prijzen in gld per m2 Saldo 21.172.000 33904.000 42.482.000 35.143 000 42.722.000 36.609.000 31.92 36.27 40.45 39.63 41.62 41.74 14.83 21.04 6.03 23.72 12.19 20.13 4.48 7.55 3.91 6.31 5.54 5.57 0.46 1.19 0.62 0,91 1.04 1.26 15.88 17.52 12.94 18.19 19.67 I7J86 (De gegevens in deze tabel zijn voor het merendeel ont leend aan het CIR.S. 'De prijzen per vierkante meter ruwe bouwgrond zijn „all in", d.w.z. met inbegrip van de bijkomende kosten voor de verwerving. Het valt op dat de grondprijzen in de loop der jaren een lichte neiging tot stijgen vertonen, doch deze valt volledig weg wanneer wij een correctie aanbrengen naar een vaste waarde van de gulden (1970 100). (Het prijsniveau is beslist zéér redelijk te noemen en byzonder stabiel: vooral als men afziet van de gege vens over 1968 toen enkele bijzondere aankopen plaats hadden. Uit inmiddels versohenen publikaties van het C.BA kan verder worden afgeleid, dat deze tendens zich ook gedurende de laatste jaren waarover gegevens beschik baar zyn, heeft voortgezet. I Gesteld kan derhalve worden dat de prijsontwikke ling van ruwe bouwgrond zéker vanuit de gezichts hoek van de gemeenten bevredigend is geweest WERKVOORRAAD GEMEENTELIJKE GRONDBEDRIJVEN ZEER RUIM IpT de ten dienste staande statistische gegevens blijkt tevens dat het grondbezit van de gemeentelijke grondbedrijven in de lóóp der jaren geleidelijk is toe genomen. De totale oppervlakte van de gronden die in beheer zijn by de grondbedrijven en niet op lange ter- myn zijn uitgegeven, nam toe van ca 75.000 ha in 1969 tot ruim 83.000 ha op 1 januari 1972. Worden deze gegevens uitgefeplist naar bestemming dan krijgt men het volgende beeld: Voorraad bouwgrond gemeentelijke grondbedrijven 1972 ruwe bouwgrond 40.000 ha bouwrijpe grond: 35.500 ha bouwterrein: 7.700 'ha Uit deze cijferopstelling blijkt dat de werkvoorraad van de gemeentelijke grondbedrijven, mede gelet op de jaarlijkse afzet door verkoop, uitgifte in erfpacht en uitneming door de gemeenten, bijzonder ruim is. Zo beschikken 35 gemeenten over een oppervlakte bouwgrond die groter is dan de gehele polder Zuidelijk Flevoland. dJw.z. 43.000 ha. voldoende Voor de huisves ting van 1 miljoen inwoners. KPoto Rob Bacas "Rabobank" 1/176) De uitneming van gronden bestemd yoor straten enz. geschiedt in vele gemeenten echter om niet. Dit is niet reëel. Als men bij deze afzet alleen de dan geldende kost prijs van de ruwe bouwgrond in rekening brengt dan kan de winst in 'beide jaren daarentegen begroot wor den op ca 100 miljoen per jaar, of ruim 17.000 per ha (ongeveer 50% van de kale kostprijs). Het geheel overziend kan geconcludeerd worden dat althans de grondverwerving door de gemeentelijke over heid zich gedurende de laatste jaren evenwichtig voltrok. Behoudens een enkele uitzondering kon Steeds via minnelijke weg overeenstemming worden bereikt. In 1972 werd bij ongeveer 4.300 grondtransacties slechts in ruim1 60 keer een beroep op de onteigening»- rechter gedaan. Bovendien bleef ook het aantal malen dat speculaties werden geconstateerd, zeer beperkt. Dit is vooral toe te schrijven aan de laatste wijziging van de onteigeningswet (de versnelde procedure) en aan uit spraken van de Kroon betreffende onteigening van gronden in handen van projectontwikkelaars. Aanleiding tot wijziging van deze uitgebalanceerde procedure bestaat er gezien de feiten uit de prak tijk dus allerminst- Er moeten derhalve wel heel bij zondere, niet aan de ratio ontleende redenen aanwezig zijn om hiertoe te willen overgaan. DE PLANNEN VAN DE REGERING WE 'betreffende oogmerken van de Regering, vervat in de beide wetsontwerpen, zijn bijzonder duidelijk. Men, wil uit politieke overwegingen de grond èn gemak kelijk èn goedkoper in handen van de gemeenten bren gen. Dit zal dan geschieden middels het voorkeursrecht, waardoor de gemeenten een voorrangspositie verwerven. Ingevolge het bepaalde in art. 7 e.v. houdt dit in dat een verkoper eerst tot vervreemding kan overgaan nadat de gemeente in de 'gelegenheid is gesteld het desbetref fende goed of zakelijk recht te kopen. En ten tweede door de waarde van het aangeboden goed te begroten op basis van hjet gebruik dat daarvan tijdens de overdracht wordt of kan worden gemaakt. Het is begrijpelijk dat tegen dit voorkeursrecht van gemeenten met vaststelling van de grondprijs op basis I Barenbrug Holland B.V., Postbus 4, Arnhem. Tel. (085) 431051 advertentie IM van het gebruik en niet naar de waarde in 'het econo misch verkeer - de verkoopwaarde direkt veel pen nen in het geweer zijn gekomen. Prof. mr. P. de Haan schrijft: „Hier wordt een voorkeursrecht voorgesteld, waarbij wél en zelfs ernstige schade wordt toegebracht aan de verkoper. Dit door de combinatie met de gebruikswaar de-regeling, die in de artt. 13, 16 en 19 van het voor keursrecht zodanig is uitgewerkt dat wel de deskundigen en de rechtbank bij de prijsvaststelling aan die regeling gebonden zijn, maar niet de gemeente en G S., laat staan derden-kopers die, als de gemeente van koop afziet, mogen betalen wat zij willen. Het voorkeursrecht ver liest hiermee op voorhjand zijn rechtvaardigheidsgrond en zal als onrecht worden ervaren." Ook in de agrarische perg wordt de grondprijs op ba sis van de lagere gebruikswaarde met kracht van de hand gewezen. En terecht- Bij gedwongen overdracht aan de overheid moet de schadeloosstelling volledig zyn. Ons hoogste rechtscol lege, de Hoge Raad, ging in tal van arresten bij ont eigening uiteraard ook van dit rechtvaardigheidsprincipe uit: bv. de in het onteigeningsrecht geldende regel van volledige schadeloostelling van de onteigende houdt in dat de toe te kennen schadeloosstelling de onteigende in beginsel zal brengen in een financiële toestand gelijk waardig aan die waarin hij zich zonder onteigening zou hebben bevonden". Uiteraard wordt aan deze redelijke eis van volledige schadeloosstellinlg niet voldaan zolang de werkelijke waarde verkoopwaarde, niet wordt vergoed en slechts een fictieve, lagere gebruikswaarde in acht wordt ge nomen. Het is vasstaand dat agrariërs, die hun grond in ver band met bestemmingsverandering aan de gemeenschap moeten overdragen, het nimmer zullen begrijpen, noch aanvaarden, als dit moet geschieden tegen een onvolle dige schadeloosstelling. Onder dergelijke omstandighe den zijn de consequenties niet te vóórzien, resp. te over zien, mede in verband met het gemeentelijk grondbeleid zeer hoge prijsstelling winsten na de verwer ving. De Overheid zal aan deze harde realiteit niet voor bij kunnen gaan. Prof. De Haan heeft daarbij de aandacht gevestigd op een zeer belangrijke kwestie. Dit is de door hem ge noemde negatieve ontwikkelingsschade, waaronder is te verstaan de schade, die een bedrijf op het moment van de onteigening reeds heeft geleden als 'gevolg van het feit dat het bedrijf zich in de Laatste jaren onder druk van de verstedelijking en in afwachting van de onteige ning niet meer 'heeft kunnen ontwikkelen. De schade kan zich wel over tien of meer jaren uitstrekken en enorme bedragen belopen. Tot dusver wordt de negatieve ontwikkelingsschade bij onteigening niet als zodanig vergoed. Dat hoeft ook niet, omdat zij hhar compensatie vindt in de niet-agra- rische meerwaarde, ook wel verwachtingswaarde of ru we bouwgrondwaarde geyoemd. 'Of deze meerwaarde boven de bestaande agrarische gebruikswaarde werkelijk de negatieve ontwikkelings schade volledig dekt, weet ik niet, maar in ieder geval zijn de betrokken boeren er blijkbaar mee tevreden. Nu bestaat die meerwaarde uit drie componenten, t.w. meerwaarde als gevolg van a) overheidsinvesteringen; b) overheidsbeslissingen en c) autonome factoren Hier van kan ik alleen uitschakeling van de eerste component bij onteigening redelijk vinden, omdat het onredelijk lijkt de gemeenschap eerst voor de investering (open bare werken) en vervolgens nog eens voor de meer waarde als gevolg daarvan te laten betalen. Uitschake ling van de invloed van overheidsbeslissingen, bijv. een bestemmingsplan, zou alleen redelijk zijn als de ge meenschap ook bereid was de schade als gevolg van zulke beslissingen volledlg te voldoen. Dat is zij echter niet, getuige het nauwelijks van betekenis zijnde art. 49 WRO. En uitsc' ake.ing van autonome waardefactoren is onder geen ding redelijk, tenzij met beding tegen volledige vergoeding van de negatieve bedrijfsontwikke- lingssahade door de gemeenschap". Tot zover dit citaat. Persoonlijk ben ik het niet eens met Prof. De Haan, waar hij stelt dat de uitschakeling van de meerwaarde als gevolg van de overheidsinvesteringen redelijk is. Deze uitschakeling zou namelijk direckt tot gevolg kunnen hebben, dat de ook door hem zo sterk bepleite (Zie verder pagina 21) HYPOTHEEKRENTE Aan het C. B.S. ontlenen wy de onderstaande gege- vens: Hypólthetekrenite: 1974 1975 eerste hypotheken sept. okt. laagste 10,'50 9,00 9,00 hoogste 11,00 9,90 9,90 De hoogte van de hypotheken bedraagt 70 van de taxatiewaarde, zonder overheidsgarantie, verstrekt door de meeste banken.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 7