DE AARDAPPEL
STUDIEDAG
THOLEN - ST. PHILIPSLAND
6
J. L. VAN GORSEL
Oud-Vossemeer
Dinsdag 3 februari 1976 is er voor de 5de maal door de
ZLM, kring Tholen en St Philipsland, de Vereniging van
Bedrijfsvoorlichting Tholen en St Philipsland, in samen
werking met het Consulentschap voor de Akkerbouw en
de Rundveehouderij te Goes een studiedag georganiseerd
met ditmaal als onderwerp
„Hoe kunnen wij een goede kwaliteitsaardappel telen".
De voorzitter van de Kring der ZLM, de heer M. C. J.
Kosten, kon om 10 uur een 150-tal mensen welkom heten
in het recreatiecentrum „De Haestinge" te St Maartens
dijk. De heer Kosten stelde in zijn openingswoord dat de
aardappel op Tholen en St Philipsland wel het belangrijk
ste gewas is. 23 van het akkerbouwareaal (1672 ha
consumptie en 44 ha pootgoed) is op Tholen bebouwd met
aardappelen. In St Philipsland is dat 18 (220 ha con
sumptie en 3 ha pootgoed). In de bouwplannen wordt bij
een teeltregeling van 1 op 4 de voor aardappelen geschik
te grond vrijwel optimaal benut. Misschien kan in deze nog
uitbreiding plaatshebben door ontsmetting van de grond
en door het gebruik van A.M. rassen.
De heer Kosten stelde dat de aardappel een vrij pro-
dukt is, waarvan de prijs enorm kan verschillen. 1975 is
een zeer gunstige uitschieter, daarentegen waren 1973
en 1974 echter zeer matig. Alleen om deze reden zou in
grijpen van de regering in de huidige prijszetting al zeer
onredelijk zijn. De heer Kosten wierp verder als discus
siepunt de vraag op of het bezitten van een marktorde
ningsorganisatie, zoals Engeland, niet een goede zaak zou
zijn. Een ander punt is of er een E.E.G. marktregeling kan
komen. De heer Kosten liet hierbij duidelijk blijken dat
Nederland hier geen voorstander van is. Nederland wil
enkel praten over kwaliteitseisen. De heer Kosten stelde
aan het slot van zijn openingswoord dat het opvallend is
dat een goede tot zeer goede prijs van het produkt met
zich meebrengt dat men minder streng op de kwaliteit let,
wat zijns inziens niet in het belang van onze aardappel-
afzet in ons land als daarbuiten is. Hoe wij aangaande de
kwaliteit een optimaal resultaat kunnen bereiken, daarover
zal naar wij hopen deze studiedag ons de goede weg wij
zen, aldus de heer Kosten, die vervolgens het woord ver
leende aan de heer G. Lodewijk, voorzitter van de
V.B.N.A. te Den Haag, welke sprak over „Concurrentie
positie van de Nederlandse aardappelen in de wereld".
WE heer Lodewijk stelde dat in ons economisch bestel
geldt dat voor elke voortbrenging van een produkt
het alleen gemaakt of voortgebracht behoort te worden
indien men meent dat er afzetmogelijkheden zijn en wel
zodanig dat de produktie lonend zal moeten zijn. Voor de
aardappelteler komt dit er op neer dat de teelt wat hoe
veelheid en kwaliteit betreft afgestemd zal moeten zijn
op de afzetmogelijkheden. Deze afzetmogelijkheden wor
den gezocht, bevorderd of nieuw gekreëerd door de bin
nenlandse handelaren en exporteurs enerzijds en de in
dustrie anderzijds.
De heer Lodewijk begon vervolgens met het probleem
van de kwaliteit van onze aardappelen, een probleem dat
op dit moment centraal staat. Hij stelde dat als men het
afzetapparaat alleen ziet als een apparaat, dat tot taak
heeft alles wat de teler produceert te verkopen, men het
mis heeft. Het afzetapparaat voorziet bepaalde markten,
waar de aangeboden aardappelen moeten voldoen aan de
vraag wat de kwaliteit betreft, die daaraan door de bin
nenlandse als buitenlandse afnemer wordt gesteld. Een
slecht geproduceerde aardappel is slecht verkoopbaar en
brengt niet alleen veel kosten met zich mee, maar ook
nog een slechte prijs! Tevens doet het de naam van ons
afzetapparaat en de afzetkansen van ons produkt geen
goed. Als voorbeeld noemde de heer Lodewijk het voor
komen van veel glazigheid in 1973 en de blauwgevoelig-
hed van oogst 1974.
De bestaande kwaliteitseisen voor het binnenland zijn
de minimum kwaliteits- en sorteringseisen die zijn vast
gesteld door het Produktschap voor Aardappelen. De teler
moet zijn aardappelen zodanig telen en rooien en opslaan,
dat deze na klaarmaken en bezorgen bij de winkel of
grootgebruiker nog voldoen aan deze minimumeisen en
daarop uitgeoefende kontrole van de A.I.D. Ook de han
del heeft tot taak zowel in het binnenland als voor de ex
port een beter produkt te gaan afleveren door verbete
ring van de behandeling van het produkt.
Als belangrijkste kwaliteitsgebreken noemde de heer
Lodewijk rooibeschadiging, mechanische beschadiging en
blauw. Het voorkomen van beschadiging en blauw is dui
delijk een zaak waar teler en handelaar in hun bedrijfs
voering door oplettendheid bij de 'behandeling en door
verbetering van technische voorzieningen iets aan kun
nen doen.
De heer Lodewijk had als voorbeeld een onderzoek van
de Plantenziektenkundige Dienst (P.D.) over blauw in
voor exportinspectie aangeboden partijen. Van 183 par
tijen werden 2 monsters van 100 knollen genomen, waar
van één direct na het klaarmaken en één 5 dagen later.
Gekonstateerd werd dat van de 1ste monsters 3 niet aan
de exportnorm voldeed en van de 2de monsters 61 De
oorzaak hiervan moet gezocht woren in t'e hoge valhoog
ten en te lage temperaturen. Naar aanleiding hiervan
heeft de P.D. met ingang van deze oogst het voorschrift
gegeven dat de aardappelen bij verwerking voor export
absoluut geen grotere valhoogte mogen maken dan 75
cm en een minimumtemperatuur moeten hebben van 12
graden celcius.
Ook .bij aflevering voor het binnenland kontroleert de
A.I.D. bij de kleinverpakker en de kleinhandel en bij
overtreding kunnen fikse boetes vallen!
De heer Lodewijk merkte op dat de huidige afzet van
aardappelen in het buitenland niet gehandhaafd kan(
worden als de kwaliteit van onze aardappelen niet ver
beterd. Wij kunnen in het buitenlnd niet meer konkurre-
ren met de prijs, doch alleen maar met de kwaliteit. Ook
in het buitenland gaet de kwaliteit vooruit. Ook moet men
rekening houden met het feit dat de vrachtkosten o.a. door
invoering van de tachograaf en het nieuwe rijtijdenbesluit
enorm stijgen.
De heer Lodewijk deed
een dringend beroep op
die telers juist na dit
seizoen het uiterste te
willen doen om een pri
ma produkt af te leve
ren, De teler kan niet
buiten een goed afzet
apparaat, maar het af
zetapparaat kan ook niet
buiten een goed produkt
om te kunnen konkur-
reren en om een goede
prijs uit te betalen. De
Nederlandse consumptie
bedraagt 1,1 miljoen
ton of 85 kg aardappelen
per hoofd van de bevol
king. Wij produceren
'n overschot van 800.000
ton konsumptie- en in
dustrieaardappelen, die
geëxporteerd moeten
worden. Van deze ex
port gaat gemiddeld 50
naar West-Duitsland
en 20 naar Italië. De rest gaat naar gemiddeld 60 ande
re landen, waarvan 43 buiten Europa! De heer Lodewijk
steld, dat ondanks het hier heersende slechte onderne
mersklimaat en de vaak van andere landen ondervonden
oneerlijke concurrentie door overheidssteun, het Neder
landse ondernemerschap onze exporthandel tot eer strekt.
Echter door de eenzijdige export naar West-Europa is onze
uitvoer aan risico's onderhevig Een grotere spreiding van
onze huidige afzet is wenselijk. Daarbij komt nog dat bij
lage prijzen de vraag niet toeneemt, terwijl bij hoge prijzen
het gebruik afneemt. Reeds een gering overschot kan de
prijzen scherp doen dalen, terwijl er ook hevige schomme
lingen kunnen optreden. De vraag naar aardappelen is dan
ook niet elastisch.
Tot slot van zijn betoog stond de heer Lodewijk nog stil
bij de aangekondigde aardappelmarktregeling in de EEG.
Hij stelde in deze dat de handel hetzelfde standpunt in
neemt als de landbouw, n.l. dat de handel tussen de lidsta
ten geheel vrij moet zijn en er geen interventieprijzen noch
een systeem van referentieprijzen bij de invoer in de Ge
meenschap moet komen. Verder vond hij de hele zaak nog
zo vaag en onduidelijk, dat het nog niet mogelijk is er doel
treffend op te reageren.
Ingaande op de huidige aardappelsituatie in verband
met de hoge prijzen, waarbij vele mensen zeggen dat de
prijs te hoog is en dat de regering in moet grijpen, vond
hij dat men nu niet moet proberen de prijs kunstmatig op
te schroeven, maar ingrijpen op dit moment van de rege
ring zou een ramp voor nu en voor de toekomst voor onze
export betekenen. Wij hunnen nu onze vaste afnemers niet
in de steek laten, omdat ze ons dan in volgende jaren ook
niet meer nodig hebben, aldus besloot de heer Lodewijk
zijn inleiding.
TEELTMAATREGELEN
KWALITEIT EN KWANTITEIT!
UERVOLGENS kwam de heer ir C. D. van Loon, mede-
1 werker bij het Proefstation voor de Akkerbouw te
Lelystad, aan het woord over „Teeltmaatregelen die de
kwaliteit en de kwantiteit van aardappelen kunnen be
vorderen". De heer Van Loon vroeg zich in eerste instan
tie af, wat wij onder kwaliteit moeten verstaan. Kwaliteit
is de geschiktheid van aardappelen voor verschillende be
stemmingen b.v. verse consumpte, verwerking enz. De
kwaliteit komt tot uiting in een heleboel in- en uitwen
dige eigenschappen zoals sortering, blankheid schil, knol-
vorm, blauwgevoeligheid, drogestof percentage etc. De
eisen verschillen bij elke afzetvorm. De aardappelverwer-
kende industrie wenst geen aardappelen met rooibescha
diging, blauw, gilazigheid, schurft en poederbeschadiging,
een te hoog of te laag drogestofgehalte of een te hoog per
centage suikers in de knol. In feite zijn alle gebreken die
bij normaal schillen niet verdwijnen ongewenst, aange
zien dit extra produktiekosten met zich meebrengt of de
kwaliteit van het eindprodukt in sterke mate beïnvloedt.
Bij export van consumpte-aardappelen zijn de maxi
male PD eisen een tolerantie van V2 droogrot, 1 uit
wendige gebreken, 1 zware inwendige gebreken (blauw
en glas), 2% matige inwendige gebreken en totaal alles
niet meer als 5 Gezien de klachten van de industrie en
uit het buitenland is de kwaliteit van de Nederlandse
aardapnel nog niet zo denderend. Dat is een bedenkelijke
zaak voor een land dat altijd zo prat Saat op z'n kwaliteit.
M'et z'n allen moeten we daar wat aan doen om onze voor
aanstaande positie als exporteur niet te ver iezen. De heer
Van Loon noemde het in dit opzicht een belangrijk initia
tief dat door het Produktschap voor Aardappelen is ge
nomen. Zij heeft namelijk een kwaliteitscommissie inge
steld die werkt aan een systeem van kwaliteitsinde.ing
en uitbetaling naar kwaliteit. Dit laatste om telers die
ekstra aandacht en moeite doen om een goed produkt te
leveren hiervoor te belonen.
Het ligt in de bedoeling met oogst 1976 te starten met
proeven aangaande kwa iteitsindeling en uitbetaling
naar kwaliteit. Dit gebeurt in 3 klassen: basisklasse (on
geveer kwaliteitseisen binnenland), klasse I (basisprijs
5 en klasse II extra (basisprijs 10 Afwij
kende partijen krijgen een korting van 5 tot 10 10
premie betekent bij een prijs van 15 cent en 40 ton op
brengst ƒ600 extra. Zeker de moeite waard. De heer Van
Loon wees er nog wel op dat er in deze indeling nog
wijzigingen kunnen komen.
Vervolgens ging de heer Van Loon uitgebreid in op
het feit hoe we de Nederlandse consumptie-aardappelen
kunnen verbeteren, en met name hoe de teler de kwali
teit kan beïnvloeden. Belangrijk is de knolvorm. Gebre
ken kunnen ontstaan door groeistoringen, vocht en
droogte- Zware stikstofbemesting en ruime pootafstan-
den bevorderen misvorming. Op Tholen en St Philips
land zit men met de stikstofgift aan de hoge kant. Ideaal
is tussen de 200 en 250 kg 'zuivere N per ha. Treden er
na een periode van droogte hoge temperaturen op dan
ontstaat doorwas. Door doorwas kunnen glazigheid en
flesvorming ontstaan.
Een vlotte beginontwikkeling, een volledige grondbe-
dekking en een goede vochtvoorziening tijdens de groei
periode verkleinen de kans op doorwas. Evenals een
flinke rug en een niet te oge stikstofgift. Gok rhizocto-
nia veroorzaakt knolmisvorming.
Blauwgevoeligheid bestrijden is een moei ijke zaak.
Belangrijk is een hoog kaligehalte en een laag droge
stofgehalte van de knol. Verder is het belangrijk of de
-aardappel een niet te hoge (vol water) of te s appe (uit
gedroogd) celspanning heeft. Als regel zijn alleen de kali
en de drogestof te beïnvloeden. Een zware kaligift b.v.
500 kg K20 bij toestand „goed" is zeker verantwoord.
Kali ver.aagt ook 'drogestof gehalte. Chloorkali verlaagt
blauwgevoeligheid sterker dan kali die chloorarm is.
Voor bedrijven die jaar in jaar uit last van blauw heb
ben is het de moeite waard in het voorjaar een hoge
kaligift te geven en dan wat chloorbeschadiging op de
koop toe te nemen.
Het middel om blauwgevoeligheid tegen te gaan is op
warming bij aflevering tot boven de 12 graden Zelfs erg
blauwgevoelige aardappelen hoeven dan niet blauw te
worden. Tevens is het zaak de valhoogte ten alle tijde
zo weinig moge ijk te laten zijn (max. 75 cm).
Vervolgens behandelde de heer Van Loon rooibescha
diging en pp welke wijze men dat kan voorkomen. Men
mag pas gaan rooien als de schil van de aardappel be
hoorlijk afgehard is. Dit geldt vooral voor de groen
doodgespoten percelen. Ook opletten voor te age grond-
temperatuur, b.v. na nachtvorst een paar uur wachten
(Zie verder pag. 16/17)