nog steeds de beste
luzerne in europa!
Ontwikkelingen
van de rijenafstanden
bij zaai-uien
De verwerkingswaarde
van de
in Nederland verbouwde
tarwerassen
2)
10
D. HOEK Stichting Nederlandse Uien-Fede
ratie in „Bedrijfsvoorlichting Zuid-Holland",
december 1975.
OMSTREEKS 1940, toen de teelt nog uitsluitend in
handwerk werd uitgevoerd, werd bij zaai-uien uit
gegaan van rijenafstanden variërende van 15 tot 22,5 cm.
Een in die tijd uitgevoerd onderzoek toonde aan, dat
zonder bezwaar kon worden overgegaan op een afstand
van 25 cm. Tot 1958 is dit een algemeen gebruikte regel
afstand gebleven.
Maar ook in de uienteelt deed de mechanisatie zijn in
trede. In 1956 werden proefnemingen uitgevoerd met de
in Engeland ontwikkelde Reynolds uienrooimachine. Ge
durende de jaren 1957 en 1958 werd geëxperimenteerd
met een door de Fa. Van Rumpt te Stad a/d Haringvliet
gebouwde uienrooier. Het gevolg van' deze aktiviteiten
was, dat in 1959 de Rumptstad uienrooier voor de prak
tijk beschikbaar kwam.
Deze machine met horizontaal gestelde, getraliede
rooisohijven kon echter alleen die uien rooien, die ge
zaaid waren op minimaal 30 cm. De tot dan algemeen
gebruikte rijenafstand van 25 om moest dan ook worden
losgelaten. Bij de keus van een andere rijenafstand heeft
toen de op dat moment gehanteerde normalisatie-afstand
van 11 cm een rol gespeeld.
De keus viel op 33 cm. Deze maat paste goed in het
gehele schema van de normalisatie, waarbij een zaai-
machine met een werkbreedte van 2,64 m werd gebruikt
en de spoorbreedte van de trekker 1.32 m bedroeg. Het
zaaien op 33 cm is in enkele jaren, algemeen gebruik
geworden.
DOOR de toenemende mechanisatie in andere gewassen
groeide er een behoefte naar bredere rijenafstanden
Veel bedrijven wijzigden de normalisatie-afstanden in
12,5 cm. Dit hield in, dat trekkers en andere werktuigen
wérden afgesteld op een spoorbreedte van 1,50 m.
Deze spoorbreedte paste uiteraard niet in uien, die ge
zaaid waren op 33 cm. Om het steeds moeten wijzigen
van spoorbreedte te voorkomen, diende ook in dit ge
was de rijenafstand te worden aangepast. Hierbij kon
moeilijk anders dan voor een veelvoud van 12,5 cm wor
den gekozen.
Voor zaai-uien leek een rijenafstand van 37,5 cm de
enige mogelijkheid, temeer daar ook de zaaimachines
werden aangepast aan de nieuwste ontwikkeling en een
werkbreedte van 3 m hadden. In verband met een mo
gelijke opbrengstvermindering was voor velen het besluit
om op 37,5 cm te zaaien, inplaats van op 33 cm, moeilijk
te nemen. Sommigen meenden de oplossing te hebben
gevonden in het zaaien op 30cm. Hierbij kon gebruik
worden gemaakt van een 3 m zaaimachine, terwijl ook
een op 1.50 m afgestelde trekker in 't gewas terecht kon.
ÏÏIT een oogpunt van beschadiging is een .rijenafstand
van 30 cm niet ideaal gebleken. De doorrijruimte
is in dit geval meestal onvoldoende. Dit speelt de laatste
jaren een steeds belangrijker rol, omdat door het toene
mende gebruik van grotere machines, zwaardere trek
kers moeten worden aangeschaft. Ernstige beschadiging
ontstaat al kort na het zaaien in de vorm van sproeispo-
ren die onstaan bij de aanwending van onkruidbestrij
dingsmiddelen voor de opkomst. Bij een regelafstand
van 30 cm worden bij elke sproeigang minimaal 2 en
soms 4 rijen uien weggereden. Bij gebruik van een 15
m brede spuitapparatuur wordt zodoende 46 van
het aantal rijen vernietigd.
Verder is het mogelijk dat door een onzorgvuldige be
paling van de sproeisporen, bij het rooien 20 van de
leggers in een sproeispoor terecht komt- Dit laatste is dan
oorzaak van moeilijkheden bij het oprapen en het ont
staan van beschadigingen. Wil men, met behoud van het
aantal meters rij per ha iets aan deze moeilijkheden
doen, dan zal een ander zaalsysteem toegepast moeten
Bij een rijenafstand van 30 cm moeten altijd minimaal 2
rijen worden weggereden voor een voldoende breed
sproeispoor.
worden. Een mogelijke oplossing is de toepassing van het
zogenaamde rijpadensysteem. Voor dit zaaisysteem wordt
een zaaimachine met een werkbreedt van 3 m uitge
rust met 2 groepen van elk 5 zaai-elementen of zaaipij-
pen. De afstand tussen de zaaielementen of zaaipijpen in
elke groep bedraagt 27 cm. Tussen deze groepen ontstaan
zodoende paden van 42 cm. Deze paden dienen als rijpad
voor verplegings- en oogstwerkzaamheden.
Barenbrug Holland B.V., Postbus 4, Arnhem. Tel. (085) 431051
Advertentie IM
DIJ de teelt van zaai-uien, waarbij vóór het rooien met
een loof maaier het loof moet worden verwijderd,
verdient deze methode alle aanbeveling. Het rooien van
het produkt kan gebeuren met de Rumptstad-uienrooier,
voorzien van staande rooischijven. Ook is het mogelijk
te rooien met zelfrijdende oogstmachines of getrokken
aardappelverzamelrooiers.
Voor Ihet rijpadensysteem is de 3 m brede zaaimachine
uitgerust met 2 groepen van elk 5 zaai-elementen.
Bij gebruik van een 3 m brede schoffelbalk kan niet
door de rijpaden gereden worden. Een oplossing van dit
probleem moet worden gezocht in het gebruik van een
4,50 m brede zaaimachine en een schoffelgarnituur van
dezelfde afmeting.
Tenslotte dient te worden opgemerkt, dat toepassing
van het rijpadensysteem geen opbrengstverhoging tot
gevolg heeft-
Ir. E. K. MEPPELINK
(Instituut voor Graan, Meel en Brood TNO, Wageningen)
(Vervolg van pagina 12)
Tenslotte moet gewezen worden op het feit, dat het al dan niet kleven van een deeg
ook afhankelijk is van de kwaliteit van de gebruikte tarwe of tarwemelange. In Ne
derland wordt (in tegenstelling met Duitsland en vele andere EEG-landen) de gebrui
kelijke broodbloem geproduceerd uit tarwemelanges, die een belangrijk percentage
uit derde landen geïmporteerde kwaliteitstarwe bevat. Uit proeven, waarbij we in de
te vermalen tarwemelanges 30 .kleeftarwe" bijmengden, bleek dat er geen kleverige,
onverwerkbare brooddegen werden verkregen; wel werd in sommige gevallen een
ongunstige beïnvloeding van de bakeigenschappen geconstateerd Er zijn dus sterke
aanwijzingen, dat onder de huidige Nederlandse omstandigheden het probleem van
de tarwes die „ongeschikt zijn voor de broodbereiding" niet zozeer ligt in de kleve
righeid van het deeg, maar in de slechte bakeigenschappen.
5. BAKKWALITEIT
Het is duidelijk, dat bij de broodbereiding de eigenschappen van het deeg een be
langrijke rol spelen: het deeg vormt een schakel tussen het uitgangsprodukt (bloem
of meel) en het eindproduktj (brood). Bovenal gaat onze belangstelling echter uit naar
het eindprodukt, het brood. We willen weten, in welke mate die onderzochte tarwes
broden van goede kwaliteit kunnen leveren. Over dit laatste geven de bakproeven
uitsluitsel.
Het zou te ver voeren om hier de werkwijze van de bakproef uitvoerig te gaan be
schrijven. Volstaan wordt met de mededeling, dat ze op laboratoriumschaal wordt
uitgevoerd volgens een in Nederland gebruikelijk broodlbereidingsproces. Enige foto's
geven U een idee van de daarbij verkregen broden. De weergegeven broden hebben
betrekking op proeven, uitgevoerd aan mengsels van tarwemonsters afkomstig van
de IVRO-rassenproefvelden, oogst 1974. Deze broden werden gebakken onder toevoe
ging van 35 mg kaliumbromaat per kg bloem; er werd geen gebruik gemaakt van
bakkersvetten of -emulsies.
Op grond van de bakproefresultaten (kwaliteit der broden), verkregen bij onder
zoekingen aan talrijke monsters, hebben we aan elk van de in Nederland verbouwde
tarwerassen een waarderingscijfer toegekend voor de „bakkwaliteit". Deze waarde
ringscijfers zijn vermeld in de overzichtstabel.
CONCLUSIE T.A.V. RASSENKEUZE
In de overzichtstabel worden de in Nederland verbouwde rassen beoordeeld op
eigenschappen, belangrijk voor de verwerking tot brood. Wellicht ten overvloede
dient erop gewezen te worden, dat de vermelde waarderingscijfers gezien moeten
worden als relatieve cijfers: ze geven de onderlinge verhouding weer tussen de
diverse tarwerassen. In de praktijk wordt broodbloem bereid uit een melange van
Westeuropese tarwe met uit derde landen (vnl. VS en Canada) geïmporteerde
kwaliteitstarwe. In vergelijking met deze handelsbloem ligt de kwaliteit van brood
bloem, gemalen uit 100 inlandse tarwe, op een lager niveau, zodat de waarde
ringscijfers voor bovengenoemde rassen ook lager zouden moeten zijn.
Wanneer we nu, in verband met de op handen zijnde tarwe-inzaai, onze aan
dacht richten op de verwerkingseigenschappen van de zomertarwerassen, dan
kan het volgende worden opgemerkt:
Met het oog op de geschiktheid voor de broodbereiding zou verbouw van het
ras Selpek de beste keuze zijn. Dit ras blijkt echter in landbouwkundig opzicht
weinig te voldoen op de kleigronden, zodat het voor u niet in aanmerking komt.
Voor de verbouw van broodtarwe in uw gebied lijken ons de rassen Bastion en
Toro het meest in aanmerking te komen; laatstgenoemd ras mede op grond van
zijn vrij goede reologische deegeigenschappen.
Van de overige zomertarwerassen zijn de verwerkingseigenschappen voor de
broodbereiding niet zodanig, dat we een positief advies kunnen geven, met uit
zondering wellicht van het ras Fundus. Deze rassen bevinden zich als het ware in
een overgangszone. Zoals voor alle raseigenschappen, geldt ook voor de verwer
kingseigenschappen dat binnen een ras zekere variaties optreden onder invloed
van milieufaktoren. Het is dus mogelijk, dat onder bepaalde omstandigheden tar-
wepartijen verkregen zullen worden die beter of slechter zijn dan aangegeven in
onze tabel. In het algemeen (gemiddeld) blijken deze rassen een middelmatige
bakkwaliteit te bezitten. Maar op grond van de reologische deeleigenschappen zal
de maalindustrie deze rassen eerder accepteren als biscuittarwe dan als brood
tarwe. Ter verwerking door (locale) maalderijen en warme bakkers zou voor de
tarwe een afzet gevonden kunnen worden. Voor Adonis kan afhankelijk van de
weersomstandigheden tijdens de oogstperiode zijn gevoeligheid voor schot
een nadeel zijn.
Overzicht Beoordeling van rassen op eigenschappen, belangrijk voor verwerking tot
brood
Korrel-
Schot
Deeg-
Bak
Ras
hardheid
resistentie
eigenschappen
kwaliteit
Wintertarwe
Anousika 3)
hard
8
4
5
Bongo
zacht
6
6
7
Caribo
zacht
5s
6
6
Clement
zacht
7
4
4
Lely
zacht
7
5
5
Manella
zacht
8
6
6
Tadorna
zacht
7
4
4
Adamant
hard
9
5
7
Cyrano
zacht
9
7
7
Carna
hard
65
6
7
Norda
zacht
75
5
5
Zomertarwe
Adonis 3)
zacht
5
5
6
Bastion
zacht
7
6
7
Fundus
zacht
9
6
6
Kaspar
zacht
8
5
6
Melohior
zacht
6s
5
6
Selpek
hard
7
6
8
Toro
zacht
65
7
6
J) Ontleend aan de Rassenlijst 1976.
2) Waarderingscijfer gebaseerd op extensograafmetingen.
3) Slechts één jaar onderzocht.