De verwerkingswaarde van de in Nederland verbouwde tarwerassen J N°? grotere onzekerheid bestaat er ten aanzien van de bepalingsmethodiek. Jn de betreffende EEG-gesohriften wordt herhaaldelijk gesproken over „tarwe die geschikt is voor de broodbereiding"; in zijn algemeenheid is dit echter een te vaag begrip, waarmee in de praktijk niet valt te (werken. Volgens welke analysemethoden en/of proeven moet „de geschiktheid voor de broodbereiding" worden bepaald, en welke normen moeten hierbij worden gehanteerd? Hierover is nog niets medegedeeld. Dit is niet zo verwonderlijk, want het is geen gemakkelijk probleem om een voor alle BEG-landen aanvaardbare onderzoekmethode uit te dokteren. Men bedenke, dat de eisen die men aan een broodtarwe stelt, afhankelijk zijn van het type brood dat men wenst te bereiden, en van de wijze waarop dit brood gemaakt wordt. We weten, dat in de diverse EEG-üanden grote verschillen bestaan in broodsoorten; denk maar bijv. aan het Franse stokbrood, de Belgische pistolets, de Duitse ontbijtbroodjes en verschillende typen vloerbrood. We weten ook (het vloeit min of meer voort uit het voorgaande) dat er ten aanzien van de wijze van hroodberedding zeer duidelijke ver schillen bestaan. Het is daarom denkbaar, dat de BG-bewindslieden met moeilijke probleem van de voor te schrijve» bepalingsmethode(n) zal omzeilen door één lage interventieprijs voor tarwe in te stellen (afgestemd op de voederwaarde) en de meer waarde voor broodtarwe tot stand te laten komen in het vrije spel van vraag en aan bod. de afnemers van broodtarwe de diverse meelfabrieken bepalen dan zelf welke meerprijs zij over hebben voor tarwe, die naar hun oordeel geschikt is voor de broodwinning (bovengenoemde referentieprijs geldit daarbij als richtlijn). 11 Ir. E. K. MEPFELINK (Instituut voor Graan, Meel en Brood TNO, Wageningen) D ECENTE ontwikkelingen hebben de bakkwaliteit van tarwe, d.i. de geschikt- heid voor de broodbereiding, in het middelpunt van de belangstelling ge plaatst. Eind juli 1974 publiceerde de Duitse molenaarsbond, de Arbeitsgemein- schaft Deutscher Handelsmühlen, een bericht waarin ze de aangesloten meelfa brieken adviseerde geen tarwe aan te kopen van een aantal met name genoemde rassen. Deze nieuwe rassen blijken hoge opbrengsten te geven, maar worden on geschikt geacht voor de broodbereiding (in het bijzonder voor de bereiding van de kleine, harde broodjes die in Duitsland bij het ontbijt worden gegeten), aange zien ze kleverige, moeilijk verwerkbare degen geven. De in Duitsland begonnen discussies vonden spoedig weerklank in Frankrijk. Een toenemende verbouw van soortgelijke rassen ontwikkelde zich daar en Frankrijk zag door deze ontwikkeling de export van zijn grote tarwe-overschotten in gevaar komen. De levendige, soms heftige discussies tussen de drie belangengroepen: landbouw (tarweproduktie), handel (tussenschakel) en maalindustrie (tarweverwerking), breiden zich uit over het gehele EEG-gebied, vooral toen bleek dat in EEG-verband maatregelen wer den overwogen om een prijsdifferentiatie aan te brengen tussen al of niet voor de broodbereiding geschikte tarwe. Met meerderheid van stemmen (de Nederlandse minister van Landbouw stemde tegen) werd door de EG-Raad van Ministers op 22 juli 1975 het besluit genomen, dat ,,met ingang van de eerstvolgende vaststelling van de prijzen, de prijzen in het kader van de gemeenschappelijke marktordening zo zullen worden vastge steld, dat de producenten van tarwe die niet geschikt is voor de broodbakkerij niet kunnen rekenen op een opbrengst, die hoger is dan het equivalent van de waarde voor voederdoeleinden". M.a.w. het prijsniveau van tarwe die niet ge schikt is voor de broodbereiding (de niet-broodtarwe) zal met ingang van seizoen 1976/77 worden afgestemd op dat van de voergranen. Inmiddels heeft de Europese Commissie medio december haar prijsvoorstellen voor het verkoopseizoen 1976/77 bekend gemaakt. Het is niet de bedoeling deze voorstellen hier uitgebreid te gaan bespreken, temeer daar ze nog door de EG- ministerraad moeten worden goedgekeurd, en de prijsregeling in haar definitieve vorm dus nog niet bekend is. Het staat echter wel vast, dat het hierboven geci teerde besluit gerealiseerd gaat worden: de interventieprijs voor tarwe zal (be duidend) worden verlaagd en op de voederwaarde worden afgestemd; niet-brood tarwe (maar theoretisch ook broodtarwe) zal dus tegen deze minimumprijs ver kocht kunnen worden! De mogelijkheid staat open voor broodtarwe een hogere prijs te maken: voor tarwe die geschikt is voor de broodbereiding noemt de Euro pese Commissie een „referentieprijs", die ca f 5 per 100 kg hoger ligt dan de in terventieprijs. Het is niet duidelijk of deze prijs gegarandeerd zal worden (bijv. doordat men broodtarwe tegen deze referentieprijs bij de interventiebureaus kan aanbieden) dan wel tot stand moet komen op de vrije markt, afhankelijk van vraag en aanbod. Hoe het ook moge worden, de grootte van het prijsverschil tussen broodtarwe en niet-broodtarwe zal mede een belangrijke rol spelen bij de rassen- keuze: de tarweteler zal de financiële consequenties tegen elkaar afwegen tussen verbouw van een hoog opbrengende niet-broodtarwe of een (wellicht) minder op brengende broodtarwe. In meel moet, in verband met de noodzakedijke koolzuurgasprcxluktie van de gist tijdens het rijsproces van een brooddeeg, een zeker percentage beschadigde zetmeed- korrels aanwezig zijn. De zetmeelsplitsende enzymen (amylasen) zijn n.l. vrijwel niet in staat om intakte, onbeschadigde zetmeelkorrels in het deeg af te breken tot ver- gistibaire suikers. Mechanisch beschadigde zetmeelkorrels, die scheurtjes dan wel af gebroken stukken vertonen, zijn daarentegen wel gemakkelijk en snel aantastbaar. Voor een vlotte zetmeelafbraak en de daarmee samengaande toelevering van voedsel (suikers) aan de gist dienen de in het meed (en dus ook in het deeg) aanwezige amy lasen tijdens de deegrijs in voldoende mate de beschikking te hebben over beschadigde zetmeelkorrels. Samenhangend met deze zetmeelafbraak, ondervindt men bij de brood- bereiding vaak ook een betere kleuring van de broodkorst, tevens een hoger percen tage aan vochthoudendte dextrinen in de broodkruim, waardoor het brood langer vers lijkt. Zoals gezegd, lopen de zetmeelkorrels, die rijkelijk voorhanden zijn in het endo sperm (ikiemwit) van de tarwekorrels, kans om tijdens de maalbewerkingen bescha digd te worden. Hoe harder de endospermstruktuur, des te groter is de kans op be schadiging. Zo bevat meel, gemalen van zachtkorrelige tarwe gewoonlijk 46 be schadigde zetmeelkorrels, en meel van hardkorrelige tarwe 7—9 Hoewel men in zijn algemeenheid mag stellen, dat een verhoogde mate van zetmeelibeschadiging een gunstig effekt heeft op de bakkwaliteit van het meel, wil dit nog niet zeggen dat gestreefd moet worden naar een zo groot mogelijke beschadiging. Uit proefnemingen is gebleken, dat men de mat van zetomeelbeschadiging niet los mag zien van de overige eigenschappen van het meel, vanwege de onderlinge beïnvloeding en de wisselwerking tussen de diverse eigenschappen. Korrelhardheid is gebleken in hoge mate genetisch bepaald te zijn. Op grcmd van onze onderzoekingen aan talrijke monsters van de in Nederland verbouwde tarweras sen kan worden vastgesteld, dat 4 van de 18 rassen gerekend kunnen worden tot de groep hardkorrelige tarwes, te weten: de wintertarwerassen Cama, Adamant en Anouska, en het zomertarweras Selpek. V i' V. 1% - »V "VW Broden, gebakken van bloem van Selpek- resp. Clement tarwe, twee uitersten in bakkwaliteit. l'' v 5> v 1 -.1 V Om de tarwetelers behulpzaam te zijn bij hun rassenkeuze zal in het navolgende een bespreking worden gewijd aan de verwerkingseigenschappen van de in Neder land verbouwde tarwerassen met betrekking tot de brood bereiding. De geschiktheid voor de broodbereiding zal hierbij vooral bekeken worden vanuit het gezichtspunt van de bereidingswijze van het in Nederland gangbare broodtype: het hoog-uitge rezen witte busbrood met zijn fijn-porige kruimstniktuur. De verwerkingswaarde van een broodtarwe wordt gevormd door een complex van faktoren. De belangrijkste fak- toren zullen afzonderlijk worden besproken; om U meer inzicht te geven in het „hoe en waarom" zal deze bespreking vrij uitgebreid zijn. Tenslotte zuilen in een overzicht die rassen worden beoordeeld ten aanzien van deze kwaliteitskenmerken (zie de tabel). Hoewel in deze tijd van het jaar de belangstelling vooral is gericht op de zomer- tarwerassen, zullen in dit overzicht vodledighe-idshallve ook de wintertarweras- sen worden betrokken. 1. KORRELHARDHEID 3IJ de verwerking van tarwe, met name bij het malen, speelt de hardheid der kor rels een belangrijke rol. Tijdens het malen van de tarwe tot bloem of meel ervaart men, dat korrels met een harde (endosperm)strufctuur zich minder gemakke lijk tot fijne deeltjes laten verkleinen dan zachte korrels. Dit verschil komt tot uiting in een aantal eigenschappen van het verkregen eindprodukt, n.1. de granulatie van het meel en de mate van zetmeelbeschadiging. Meel gemalen van hardkorrelige tarwe is in vergelijking met dat van zachte tarwe grover gegranuleerd: het bevat meer grove deeltjes. Deze deeltjes zijn bovendien hoe kig en scherp, zodat het meel enigszins „zanderig" aanvoelt. Het meel gemalen van zachtkorrelige tarwe is fijner, het voelt glad en „vettig" aan, als talkpoeder. Deze verschillen in granulatie, hoe belangrijk ze in maalteohnisch opzicht ook mogen zijn, hebben als zodanig geen direkte in vloed op de geschiktheid van het meel voor de broodbeleiding. Dit is wel het geval met de mechanische zetmeelbeschadiging, die tijdens de maalbewerkingen wordit veroorzaakt. Broden, gebakken van bloem van enige zomertarwes: Toro (linksboven), Bastion (rechtsboven), Adonis (linksonder) en Melchior (rechtonder). In maaltechnisch opzicht heeft de verwerking van harde tarwes een voordeel. Het verschijnsel, dat een hardkorrelige tarwe tijdens en na het malen grover gegranuleerd materiaal geeft, wordt door maaldeskundigen gunstig beoordeeld: grover gegranu leerd maalgoedi geeft tijdens het maalproces minder snel &anleiding tot verstoppingen van zeefgaas-openingen (het materiaal „zeeft scherper af") en van transportbuizen. In de jaarlijks in Engeland uitgegeven 'lijst van aanbevolen rassen blijkt de eigenschap .korrelhardheid" in belangrijke mate mee te tellen in het uiteindelijke waarderings cijfer, dat aan een ras gegeven wordt voor zijn „maalkwaliteit". Tenslotte moet er in dit verband op gewezen worden dat wanneer in het kader van EEG-regelingen gesproken wordt van hardie tarwe, men dan bedoelt durum-tarwe. Deze Triticum durum, die in het Frans wordt aangeduid met „blé dur" en in het Duits met „Hartweizen", in ongeschikt voor de broodbereiding, maar leent zich bij uitstek voor de bereiding van deegwaren: spaghetti, macaroni, vermicelli e.d. In na volging van het Franse „blé tendre" en het Duitse „Weichweizen" spreekt men van zachte tarwe a'ls het gaat om Triticum aestivum; deze wordit normaliter gébruikt voor de bereiding van brood, biscuit, banket e.d. De EEG-definities geven aanleiding tot vreemde uitspraken, zoals: het ras Cama is een hardkorrelige zachte tarwe. Het ware beter om in de EEG-voorschriften de term harde tarwe te vervangen door durum- tarwe, en de term zachte tarwe door aestivum-tarwe. Daarmee zouden heel wat mis verstanden voorkomen kunnen worden! 2. SCHOTRESISTENTIE gQHOT is het verschijnsel, dat de graankorrels reeds gaan ontkiemen, voor-dat de oogst is binnengehaald. Kieming gaat gepaard met de vorming en activering van verschillende enzymen in de korrel. De in het endosperm opgeslagen hoogmole- culaire voedingsstoffen (zetmeel, eiwitten e.d.) worden door deze enzymen afgebro ken, zodat ze in oplosbare vorm naar het groeiende kiemplantje toegevoerd kunnen worden. Deze chemische veranderingen treden reeds op, wanneer er uitwendig aan de korrels nog maar nauwelijks iets van schot te bespeuren valt. (Zie verder pag. 12)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 11