DE 16e ZEEUWS-VLAAMSE STUDIEDAG (II) De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (II) en de fiscale overwegingen B. J TE PASKE Econ. Soc. Voorl. IN het vorige artikel werd hoofdzakelijk aandacht be steed aan de juridische en sociale kanten van de B.V. terwijl de B.V. eveneens werd bekeken uit 'n oogpunt van bedrijfsopvolging. In dit artikel komen fiskale punten aan de orde met betrekking tot inbreng bij oprichting, tijdens het bestaan der B.V., alsmede bij vervreemding van aan delen. Het eenmalig hebben van een hoog inkomen kan op zich nooit een reden voor oprichting van een B.V. zijn. Daarvoor komt meer kijken. Het belangrijkste advies over dit onderwerp moet, als u met plannen voor het oprichten van een B.V. rondloopt of wel eens aan de mogelijkheden denkt, dan ook zijn: verzeker u van deskundig advies en ga niet zonder meer over op een B.V. |\E B.V. valt onder het regiem van de vennootscfoaps- belasting (venn. bel waardoor aanzienlyke ver schillen in belastingdruk kunnen ontstaan ten opzichte van de persoonlijke onderneming, waarvan de winst re gelrecht onder de heffing van de inkomstenbelasting (ink. bel.) valt. De vraag wanneer het fiskaal voordelig is om een per soonlijke onderneming of een vennootschap onder firma (v.o.f.) om te zetten in een (B.V., is afhankelijk van di verse faktoren. Hierbij moet in ogenschouw worden ge nomen dat dividenden uitgekeerde winsten) onder venn. bel. vallen, terwijl de aandeelhouders daarover ook nog eens ink. bel. moeten betalen. Dividenden mogen niet als kosten worden aangemerkt, zijn derhalve niet aftrekbaar van de vennootschapswinst en worden dus dubbel belast. Daardoor komt al gauw 80 van de uit gekeerde winst in de schatkist terecht. De B.V.-status brengt dan ook mee dat steeds de neiging zal bestaan om weinig of geen winst (dividend) uit te keren. De di- rekteur/groot-aandeelhouder kan er mee volstaan zich zelf een salaris en eventueel tantième (b.v. ee npercen tage van de winst als extra vergoeding) toe te kennen en het uitkeren van dividend achterwege te laten. Zodra de aandelen vererven zullen broers en zusters van de opvolger echter wel bezwaren hebben tegen een derge lijke gang van zaken. Voor de direkteur/groot-aandeel- houder is het aantrekkelijk om inplaats van dividend een uitkering in de vorm van rente te ontvangen. Over salaris 4- tantième rente moet dan ink. bel. worden betaald. Voor de B.V. zijn dit kostenposten die aftrek baar zijn van de venn. winst. Daarover wordt dus geen venn. bel. geheven. Zodra nu het totaal van salaris, tan tième en rente een belastbare som oplevert, waarbij over de laatste guldens meer dan 48 ink. bel. moet worden betaald, is dit nadelig. Men overschrijdt dan het tarief van de venn. bel. (48 en betaalt meer aan ink. bel. dan aan venn. bel. wordt bespaard! Voorts kan rente-af trek in minder goede jaren ook nadelig zijn. Immers er is dan geen besparing van venn. bel. mogelijk, wmv er wordt wel ink. bel over de rente berekend. HET TOEZIEND OOG VAN DE FISKUS IN verband met het feit dat winstuitkeringen dubbel worden belast, wordt wel eens de vraag gesteld of het niet mogelijk is winsten weg te werken in de vótm van extra sa.aris of tantième. Hierover kan echter wor den opgemerkt dat de fiskus de relatie tussen de direk- teur/groot-aandeelhouder en de B.V. scherp in de gaten houdt. Het salaris van deze direkteur wordt kritisch be keken en moet ongeveer in overeenstemming zijn met een gelijkwaardige funktie elders. Dit geldt eveneens voor te hoge rente- en/of pachtvergoedingen aan de di- rekteur/groot-aandeelhouder. Uit het èén en ander volgt dat er in de B.V. óf winst óf verlies zal optreden en dit za', t.o.v. de eenmanszaak met winsten beneden om streeks 80.000,vrijwel altijd tot fiskaal nadeel leiden. Volgens fiskale deskundigen geldt nL als vuistregel dat het beneden een jaarwinst van 80.000,tot 100 00, uit een oogpunt van belastingbesparing niet gauw voor delig is om het bedrijf in een B.V. om te zetten. In een v.o.f. met twee firmanten moet men deze be dragen zelfs verdubbelen alvorens het omzetten in een B.V. uit fiskaal oogpunt interessant wordt. Een vader die zijn zoon als partner wil opnemen, kan waarschijnlijk beter met een v.o.f. van start gaan, tenzij andere dan fiskale overwegingen een rol spelen. Voorts verkeert de 'B.V. in het nadeel dat de zelfstndi- gen-aftrek niet van toepassing is- Deze is met name van betekenis voor zelfstandigen met winsten tot 50.000, X VERVREEMDING EN AANMERKELIJK BELANG VOORZOVER het uitkeren van winsten achterwege blijft omdat de direkteur/grrot-aandeelhouder deze wil besteden voor (uitbreidings)investeringen, alsmede om (dubbele) belastingheffing te voorkomen, moet men er wel rekening mee houden dat op ingehouden winsten, alsmede op open en stille reserves een belastingclaim blijft rusten. Zolang de B.V blijft voortbestaan, geeft dit geen problemen met dien verstande dat zodra de B.V. te vet wordt en winsten worden uitgekeerd, de genieter daarover nog eens ink. bel. moet betalen. De B.V. kent geen gedwongen eindafrekening tenzij bij likwidatie, HET 30 HA. BEDRIJF IN Z. VLAANDEREN 1955-1975. Ontleend aan inleiding gehouden door drs. S. Cuperus, gehouden op studiedag te Terneuzen. Drs. Cuperus, medewerker bij de afd. Bedrijfssynthese bij het Proefstation Akkerbouw te Wageningen, de eerste inleider op de Zeeuws-Vlaamse Studiedag, die medio deceheter 1975 te Terneuzen werd gehouden, wees er in begin van zijn inleiding op dat de economische problemen waar de landbouw mee te kampen heeft niet nieuw maar reeds zeer oud zijn. Want reeds in 1877 schreef een akkerbouwer in de Groninger Almanak: „De belastingen vermeerderen gaandeweg, de arbeidslonen klimmen op onrustbarende wijze, en de koopprijzen der landerijen hebben een hoogte bereikt, die velen verbaasd doet vragen: „Waar moet dat heen". Deze akkerbouwer constateerde verder, dat de bruto geldopbrengsten weliswaar goed waren, doch dat de uitgaven zo hoog waren opgelopen, „Dat er niet altijd genoeg overblijft". Hoewel er sindsdien bijna 100 jaren zijn verlopen, kan de huidige situatie met precies dezelfde woorden gekenschetst worden. De economische problemen zijn dezelfde gebleven. Echter technisch en organisatorisch is met name de laatste 20- 25 jaar meer veranderd dan in meerdere eeuwen daarvoor, aldus Drs. Cuperus. Hoe groot deze techmische veranderingen zijn bleek uit zijn vergelijking van een bedrijfsopzet voor een bedrijf van 30 ha. uit het midden van de vijftiger jaren met een thans mogelijke opzet. Omstreeks 1955 zag volgens gegevens uit de L.E.I. boekhoudingen het bedrijfsplan er als volgt uit: Kg.opbr./ha. 5,5 ha wintertarwe 4500 6,5 ha zomergerst 5000 2,7 ha cons, aardappelen 28000 4,0 ha suikerbieten 48000 3,5 ha groene erwten 3650 1,5 ha bruine bonen 2450 3,0 ha vlas 3,3 ha grasland (melkvee, mestvee) Een bouwplan dat werd uitgevoerd met een vaste arbeidsbezetting van 3,3 man (incl. de boer), terwijl in de drukke perioden daarbij nog een drietal losse arbeidskrachten werd aangetrokken. De man - grond verhouding bedroeg ongeveer 1 m op 9 ha. Het merendeel van de 30 ha. bedrijven beschikte over 1 trekker van 30 - 40 pk (op 80% van de trekkerbedrijven 1 trekker en op 11% 2). Er waren gemiddeld nog 2,5 werkpaarden aanwezig. Het enige grote oogstwerktuig dat reeds algemeen werd gebruikt was de maaidorser. Op 30 ha. bedrijven werd het maaidorsen en stro persen overwegend door de loonwerker uitgevoerd (op 70% van de bedrijven), evenals het vlas plukken. Gezien de geringe capaciteit van de werktuigen en het vele handwerk dat moert worden verricht, was de arbeidsbehoefte van de gewassen zeer hoog. De verschillen met de huidige uitvoering van de werkzaamheden zijn zeer groot, zoals uit het volgende overzicht blijkt. .28 wintertarwe bruine bonen vlas cons, aardappelen suikerbieten 1955 1975 56 13 185 48 112 35 431 37 rooien loonwerk 400 40 zaaien en rooien loonwerk Deze bedrijfsopzet vertoonde een zeer grote piek in het najaar en dan moesten ca. 3 losse arbeiders worden aangetrokken om het werk rond te zetten. De totale arbeidsbehoefte bedroeg ca. 5400 manuren. In deze 5400 uren is nog geen rekening gehouden met het algemene werk, dat ongeveer 20% hiervan bedraagt, zodat de totale arbeidsbehoefte van deze bedrijfs opzet ca. 6500 manuren bedroeg. Hoewel de economische resultaten van een aantal bedrijven ook in de vijftiger jaren niet rooskleurig waren, was het 30 ha. bedrijf een bedrijf dat ogenschijnlijk alle stormen kon weerstaan. Het 30 ha. bedrijf behoorde toen tot de kleine groep „grote" bedrijven, want meer dan 77% van alle Zeeuws Vlaamse bedrijven was kleiner dan 20 ha. en slechts 12% was groter dan 30 ha. De bedrijfsresultaten van deze bedrijfsopzet waren uitgesproken gunstig. Bruto geldopbrengsten 53.50Q Toegerekende kosten ƒ15.000 Bedrijfssaldo ƒ38.500 Niet toegerekende kosten: Pacht, drainage, onderhoud 7.200 Werktuigen en paarden 5.900 Arbeid incl. loon boer ƒ14.400 Algemene kosten 1.500 29.000 Totaal niet toegerekende kosten Netto overschot 9.500 Het netto overschot bedroeg dus ca. 320, per ha. (berekend op pachtbasis). Het C.A.O. loon was in deze tijd ongeveer 4000 per man per jaar, zodat het netto overschot bijna 2,5 maal zo hoog was als het C.A.O. loon. In 1955 verschafte het 30 ha. bedrijf een inkomen waarvan drie tot vier gezinnen konden leven. Daar in de kosten voor zo'n 1600 aan berekende rente was opgenomen, bedroeg het totale inkomen van het gezin van de boer 16000 tot 17000 (bij een financiering met 100% eigen vermogen). Alhoewel ook na 1955 het 30 ha. bedrijf nog lange tijd als een bedrijf werd gezien dat in de toekomst de mogelijkheid had om mee te groeien met de inkomensontwikkeling buiten de landbouw klonken toen reeds waarschuwende stemmen die erop wezen dat dit bedrijfstype in de (nabije) toekomst te klein zou zijn. De mechanisatie van de aardappel- en bietenoogst waren in opkomst evenals bijv. de chemische onkruidbestrijding. Daarbij deed na 1963 de toenemende inflatie de arbeidskosten op onrustbarende wijze stijgen hetgeen tot een sterke vervanging van arbeid door machine leidde. In 1955 bedroeg het arbeidsloon ca. 4000 per arbeidskracht en in 1975 is dit opgelopen tot ongeveer 30000, zodat de jaarlijkse loonkosten per arbeidskracht in 20 jaar 7,5 maal zo hoog zijn geworden. De toename van de werktuigkosten werd ruimschoots door de besparing op de arbeidskosten gecompenseerd. Bovendien bood de technische ontwikkeling de mogelijkheid om ondanks een vermindering van de arbeidsbezetting, het bouwplan te, intensiveren in de richting van de financieel meest aantrekkelijke gewassen (suikerbieten, aardappelen en uien). De technische ontwikkeling ging echter zo snel, dat het spoedig niet meer mogelijk was de vergrote machinecapaciteiten rationeel op de individuele bedrijven aan te wenden. Dit bracht mee dat een aantal werkzaamheden óf naar de loonwerker moesten worden afgestoten, óf via een samenwerking op het terrein van de mechanisatie moesten worden uitgevoerd.. Het 30 ha. bedrijf, in 1955 nog een drie-mans bedrijf, is door de ontwikkelingen thans gereduceerd tot een één-mans bedrijf. Dit in die zin, dat één man hierop slechts voldoende emplooi kan vinden bij de uitvoering van een intensief bouwplan. Doordat een aantal werkzaamheden als het poten van de aardappelen, het zaaien van de bieten en alle oogstwerkzaamheden naar de loonwerker moeten worden afgestoten, zal bij de uitvoering van een extensief bouwplan, de boer gedeeltelijk werkloos op zijn eigen bedrijf worden. Een extensieve bedrijfsopzet is slechts te rechtvaardigen als daar naast een veredelingstak wordt gehouden. SITUATIE IN 1975. Binnen het kader van de normale gewassenkeuze in Zeeuws Vlaanderen kan een intensief bedrijfsplan voor het 30 ha. bedrijf er als volgt uitzien: Plan Kg.opbr./ha. 7 ha. suikerbieten 48000 7 ha. cons, aardappelen 40000 4 ha. zaaiuien 40000 4 ha. bruine bonen 2600 4 ha. vlas 2 ha. wintertarwe 5500 2 ha. grasland (meststieren) Dit kan worden uitgevoerd door een man met enige losse arbeid. Het frezen van het aardappelland, het zaaien van de bieten en de bonen, het maaien van de bonen en het gras, het poten van de aardappelen, het maaidorsen en het persen, het rooien van LAATSTE 20-25 JAAR OP HET 30 HA. BEDRIJF ONTZETTEND VEEL VERANDERD. de aardappelen, de bieten en de uien, het opladen van de uien, het dorsen van de bonen en het plukken van het vlas, worden door de loonwerker uitgevoerd. Niettegenstaande de sterke mate waarin de loonwerker is ingeschakeld, vraagt dit plan nog ca. 1150 velduren van de boer zelf en nog ongeveer 500 uren algemeen werk, zodat de boer ongeveer 1700 uren arbeid op het bedrijf moet verrichten. Ondanks het intensieve karakter van dit bedrijfsplan zijn de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1976 | | pagina 24