Saulus
zag
zyn
koning
5
/~vP het marktplein, middenin de oude stad Jeruzalem
heerste net zo'n gezellige drukte als nu op markt
dag, bijna tweeduizend jaar later. Saulus, de zoon van Ze-
rah de smid, zat op een omgekeerde voerbak, aan de rand
van het „ezelveldje". Hij zat daar altijd als het markt was
Week in, week uit, jaar in, jaar uit. Al tien jaar lang. En al
tien jaar lang paste Saulus op de ezels van de marktkoop
lieden. Z'n vader had hem als twaalfjarige jongen hier
heen gebracht en Saulus verdiende zo zijn eigen brood.
Saulus had teveel eerbied voor zijn vader om dit werk te
weigeren. Vader Zerah had het voor hem uitgezocht en
vader's wil was wet.
Maar soms, als de ezels rustig stonden te grazen op het
veldje, dwaalden Saulus' gedachten ver van de ezels weg.
Hij zag zichzelf dan als marktkoopman, die goede zaken
deed en al gauw genoeg verdiende om een eigen gezin op
te gaan bouwen. Saulus' blikken dreven daarna steevast
naar de dochter van de lakenverkoper Daniël. Maar zodra
zij, Tirza, Saulus' blikken opving, spatten de gedachten
van de jongen uiteen en blozend boog hij zich dan over de
ezels, waarvan er niet één van hem was. Ja, één ezel en
Saulus zou al veel van zijn plannen kunnen verwezenlij
ken. Hij zou marktgoederen kunnen verkopen, die hij met
de ezel ergens vandaan had gehaald. Aan een markt-
kraampje was altijd wel te komen. Voor de zoveelste keer
haalde hij berustend zijn schouders op. Zou dat ooit
DLOTSELING werden de ezels erg onrustig. Saulus
had al z'n tegenwoordigheid van geest nodig om ze
in toom te kunnen houden. Wat was het, dat ze z0 on
rustig aan> hun touwen deed rukken? Ah, daar aan het
begin van het marktplein joelden kinderen naar iets, wat
nog om de hoek moest komen. Zie, op de hoek verscheen
een kleine karavaan. Drie zwaarbeladen kamelen stap
ten statig het marktplein op. Hier en daar lieten de be
rijders hun dieren stilhouden, zodat ze iets bij de
kraampjes konden kopen. Ze waren nu vlakbij, de ezels
en Saulus kon de berijders goed zien. Rijke mannen, dat
bewees hun kleding. Ook de fraai bewerkte zadeltassen
konden alleen van voorname mensen zijn. Saulus hoorde
ze met elkaar praten: „Heer, zouden wij zo voldoende
voor de jonge 'Koning hebben? Kunnen we 'Hem door
middel van deze geschenken genoeg eer bewijzen? Dis is
waarschijnlijk de laatste markt, voordat wij Hem zullen
begroeten. Kunnen wij, nederige vorsten, echt zo voor
de Koning aller koningen schijnen?" Saulus probeerde
of hij nog meer kon horen, maar de kamelen vervolgden
hun weg en verdwenen binnen korte tijd van het markt
plein. Saulus stond als aan de grond genageld. Hij hield
nog steeds de ezels krampachtig bij hun touwen vast,
terwijl de dieren alweer rustig stonden te grazen. Had
hij dat heus goed verstaan? De Koning der koningen
Zouden die voorname mannen echt daarnaar op weg
zijn? Het moest wel, hij had het beslist goed gehoord.
Maar., maar daar moest hij bij zijn. Niemand w.s zo
belangrijk als de Koning der koningen. Dat was hem en
z'n broers en zusters altijd verteld. Saulus durfde het op
dat moment aan niemand te vertellen. Ze zouden hem
toch nooit geloven. Hij, Saulus, de zoon van Zerah de
smid, wist van de Koning der koningen!
IYE jonge man keek om zich heen. Gelukkig, niemand
V lette op hem. Voorzichtig sloop hij naar de sterkste
ezel van de troep. En wat hij nooit gedurft had, deed hij
nu zonder aarzelen. Saulus voerde de ezel aan zijn hand
mee. Al gauw was hij van het „ezelveldje" af en zocht
hij met zijn ogen de horizon af. Daar, in de verte, zag
hij drie kamelen met hun berijders, die langzaam kleiner
werden en toen als stippen oplosten in de horizon. Sau
lus legde zijn mantel over de rug van de ezel, beklom
hem en keek één keer achterom. Geen van de markt
kooplieden merkte de jonge man op. Toen, zonder dra
len, draafde Saulus weg in de richting van de verdwe
nen stippen. Hij probeerde niet of hij de voorname lie
den in kon halen. Als de vorsten hem op zouden mer
ken, werden er vast allerlei vragen aan hem gesteld.
Dat wilde Saulus voorkomen, want misschien verboden
ze hem dan wel hen te volgen naar de Koning der ko
ningen
Langzamerhand werd het donker. Nog steeds stapten
de kamelen statig voorwaarts. Saulus' ezel begon ver
moeidheidverschijnselen te vertonen. Nu en dan strui
kelde het dier over een uitstekende steen Na een poosje
stapte Saulus af en liep door met de ezel aan het touw
achter zich' Even dacht hij er aan, de ezel aan de kant
van de weg te laten staan, maar nee, misschien ihiad hij
hem op de terugweg nog nodig. En natuurlijk zou hij
hem terug moeten geven. Het was nu helemaal donker
en Saulus vond het vreselijk moeilijk om de kamelen
in het oog te houden. Toen ineens daar, aan de don
kere hemel: een helder licht, een ster! Een stralende ster,
die als het ware voor de kamelen uitdreef. Saulus zag
hem en verwonderde zich erover. Toch vond hij het heel
prettig. Hij hoefde verder alleen op de ster te letten.
Voort ging het, steeds maar verder. Geen ogenblik gun
den de vorsten zich rust. Ook Saulus stapte alsmaar door.
Waar zouden ze heengaan? Saulus vroeg het zich telkens
af. Hij kende hier in de buurt geen enkel dorpje of stad
je, waarin zien een paleis bevond.
^5, daar stond een groepje mannen aan de kant van
de weg. Saulus hield zijn pas iets in en vroeg of zij
iets wisten over een pasgeboren koningskind. Ze keken
hem aan alsof hjj wartaal sprak „Een koningskind! Ha!
'Zeker hier, nee, als hij zin had in een feestje, kon hij
beter met hen meegaan inplaats van te zoeken naar zo'n
niet-bestaande baby." De mannen grepen Saulus vast
en de jonge man rook dadelijk een sterke dranklucht.
Bah, deze mannen waren stomdronken. Saulus probeer
de zich los te rukken, maar dat lukte pas toen de man
nen al z'n zakken hadden leeggehaald. Gelukkig lieten ze
hem de ezel houden en baastig vervolgde Saulus z'n weg.
Hij zag geen kamelen meer. En de ster? Was de lichten-
gang tegemoet. Nog eens klopte Saulus, maar nu met
meer kracht, zodat het kloppen leek op het slaan met een
zware hamer. Deze keer had het succes, al werd de deur
niet opengemaakt. Boven uit het slaapkamerraam kwam
het slaperige hoofd van een man. „Ja, wat is 't?" vroeg
hij lichtelijk geërgerd. Saulus vroeg eerst naar de berij
ders van de kamelen en na enig aarzelen ook, of de man
iets wist van een pasgeboren Koningskind. De man haal
de zijn schouders op en antwoordde: „Als u dat allemaal
zo graag wilt weten, ga dan maar eens even in de stal
'.•ierachter kijken. Het is daar een drukte van belang.
Mijn vrouw heeft daar geholpen bij de geboorte van een
baby en is er helemaal vol van- Ik voor mij geloof
Saulus had genoeg gehoord en rende om de boerderij
heen naar de stal. Maar vlakbij gekomen hield hij zijn
pas in. Wat nu? Stel je voor: zou het beloofde Kind hier
echt geboren zijn? Hij had niet eens een geschenk bij
zich. Saulus voelde in zijn zakken. Oh nee, die waren
leeg. De dronken mannen onderweg. Toen bedacht hij
ineens, dat zijn mantel nog op de ezel lag. Dat was wat!
Vlug liep hij terug en even later stond hij voor de twee
de maal voor de staldeur. Zachtjes drukte hij de klink
naar beneden. Wat hij toen zag deed hem een paar keer
met de ogen knipperen. In de uiterst hoek van de stal
stond een voerbak en in die voerbak lag een pasgebo
ren kind. Aan alle kanten stak het stro uit de voerbak
en de baby was gewikkeld in handdoeken. „Die zouden
wel van de boerin zijn" vond Saulus.
MAAST de voerbak, op een bed stro, lag een jonge
"vrouw met aan haar zij een iets oudere man. „De
ouders!" schoot het door Saulus' hoofd. Vóór deze men
sen en in het bijzonder voor de voerbak, lagen de drie
vorsten in geknielde hou: ing en boden het Kind hun
de ster er nog wel? Saulus hoopte het vurig. Als hij de
ster niet vond, kon hij net zo goed omkeren, hij zou dan
de Koning der koningen nooit vinden.
Plotseling zag hij de ster weer. Maar hij zag er nu
heel anders uit dan een uur geleden. De ster stond hoog
in de lucht, doodstil, en wierp z'n heldere licht in een
brede baan naar de aarde. Saulus begon vlugger te lo
pen. Zijn hart klopte in zijn keel. Zou zou daar het
paleis met de Koningsbaby zijn? Saulus zocht met zijn
ogen de omgeving af. Hé, hij kende het i ier wel een
beetje. Die huisjes daar, moesten van het dorp Bethle
hem zijn. Maar daar was toch helemaal geen paleis?
De jonge man keek nog eens omhoog. De lichtende
ster stond nog steeds op dezelfde plek. En kijk, daar
stonden de drie kamelen, vastgebonden aan het hek
van een weiland Saulus keek de weg af. Zouden de
vorsten soms te voet verder zijn gegaan? Hij bond de
ezel vast aan hetzelfde hek, waaraan de kamelen ook
stonden en liep zelf door. Hij kwam langs een boerderij,
waarop volop licht brandde. Zelfs uit de stal erachter
kwam een zwak lichtschijnsel en een geroezemoes van
stemmen. „Hm", dacht Saulus, „daar moet zeker een
rund kalven".
Naast de boerderij waren weer weilanden en toen Sau
lus opnieuw omhoog keek zag hij, dat de ster iets achter
hem stond. „Raar", vond hij, „aan de ster te zien, moet
het vlakbij zijn."
CAULUS keerde om en besloot op goed geluk aan te
kloppen bij de boerderij. Als daar overal volop
licht brandde Saulus zag dat in alle vertrekken de olie
lampen aan waren, kon hij daar allicht informeren. De
jonge man verwachtte er niet veel van, maar wilde toch
alles doen om achter z'n vragen te komen. Hij klopte op
de deur en wachtte. Geen geluidje kwam hem vanuit de
geschenken aan. Saulus voelde een scheut van vreugde
door zich heen gaan. Dit kind moest Hem zijn! Oh Sau
lus wist het heel zeker en hij voelde dat hij moest voort
maken om het aan iedereen te vertellen. Hij durfde niet
dichterbij te komen en legde de mantel bij de staldeur.
Als de ouders met het Kind naar buiten gingen, zouden
ze hem wel vinden.
Saulus rende weg van de stal en knoopte de ezel los.
Samen gingen ze zo hard als ze konden terug naar Je
ruzalem. Saulus lette niet op moeheid en de ezel sleepte
hij gewoon met zich mee. Het was al morgen toen hij
het marktplein bereikte. Uitgeput bond hij de ezel vast
en al gauw stonden verschillende mensen om hem heen.
Ook de marktkoopman van wie de ezel was. Hortend en
stotend vertelde Saulus hetgeen hij beleefd had, maar
de mensen lachten hem uit en liepen hoofdschuddend
van hem weg.
Uit eindelijk bleef alleen de eigenaar van de ezel
staan en hij was duidelijk onder de indruk. Hij liet zich
het hele verhaal nog eens vertellen en aan het eind van
Saulus' relaas straalde de ogen van de marktkoopman
net zo als die van Saulus zelf. De man dacht heel even
na en zei toen: „Saulus, jongen, ik ben zo blij, dat jij
deze heerlijke boodschap hebt doorgegeven, dat ik je de
ezel, waarop je de tocht naar Hem toe gemaakt hebt,
schenk. Ik heb er zelf nog een paar en jij kunt er een
toekomst mee op gaan bouwen Saulus kon zijn
oren baast niet geloven. Een ezel! Deze ezel was van
hem!
In gedachten zag hij het Koningskind in de voerbad
liggen en dankbaar keek hij naar het huis van de la
kenkoopman. Achter de vensters wist hij Tirza. En ter
wijl hij nu echt aan een toekomst durfde te gaan denken,
voelde hij dat door het Kind in de voerbak alles altijd
goed zou komen!
HENRIËTTE DE VRIES—HOFMAN