Akker
bouw
Nu.
HEIW BLUFT
r
Samenwerking
boeren en loonwerkers
per gewas
Zaaidatum en opbrengst van zomergraan
Laat zaaien kost opbrengst
per bedrijf een grotere oppervlakte oogsten en afleveren.
Dit geeft minder tijdverliezen aan transport van de oogst-
machines en minder suikerverliezen omdat de bieten snel
afgevoerd kunnen worden.
Ir. B G. DE GLEE,
Consulentschap
Akkerbouw Schagen
pEN andere vorm van samenwerking die in Noord-
Holland goed aanslaat, is de samenwerking van
boeren met een loonwerker per gewas. Speciaal bij de
oogst van bieten wordt in de kop van Noord-Holland veel
op deze wijze samengewerkt.
De loonwerkers of de Coöperatieve Werkuigenvereni-
ging leveren hiervoor de oogstmachines en het personeel
om de machines te bedienen en de boeren verzorgen ge
zamenlijk het transport.
Men komt zo tot belangrijke kostenbesparingen. Bij de
oogst van bieten bespaart men f 50 tot f 100 per ha voor
het rooien t.o.v. loonwerk. Het transport wordt onderling
verrekend. Een bijkomend voordeel is, dat de bieten door
gaans centraal worden geleverd. Door de suikerfabriek
wordt hierbij niet een bedrijf, maar de bietencombinatie
als een eenheid beschouwd. Hierdoor kan men per keer,
Uiteindelijk zullen beide partijen het voordeligst
uit zijn als bij meer dan één gewas en voor ver
schillende werkzaamheden wordt samengewerkt
en boeren en loonwerkers hun arbeidskrachten en
werktuigenp&rk op elkaar afstemmen.
WAT deze methode aanslaat, blijkt wel uit hiet feit
dat in de kop van Noord-Holland reeds 10 van
deze rooicombinaties werkzaam zijn en dat er naar
schatting reeds 40 van de suikerbieten op deze wijze
worden geoogst. Het: is niet onmogelijk dat deze samen
werking bij de bietenoogst gevolgd zal worden door sa
menwerking bij andere gewassen. Een begin is er al.
Er wordt al op bescheiden schaal samengewerkt tussen
een loonwerker en boeren bij de aardappeloogst en bij
de oogst van granen. Bij deze gewassen ligt de zaak wat
moeilijker dan bij de bietenoogst. Bij aardappelen ver
dient het wellicht overweging een reservefonds te stich
ten voor de schade, die eventueel optreedt doordat op
een bedrijf laat of helemaal niet geoogst wordt.
CBij granen is het gewenst de totale droogkosten voor
gezamenlijke rekening te nemen. Het weerrisico is dan
voor iedereen gelijk. Het is interessant om na te gaan
of in dat geval een kostenbesparing optreedt door vroe
ger te beginnen. De droogkosten stijgen dan iets, maar
men behoeft minder overuren te maken. Wanneer men
's avonds wel lang doorgaat kan het totale areaal dat
door de maaidorser wordt geoogst, vergroot worden. Dit
werkt ook kostenbesparend.
IYE redenen waarom de samenwerkingsvorm van boe-
ren met een loonwerker zo goed aanslaat zijn de
volgende
De werkwijze is relatief goedkoop. Er is een goede
benutting van de oogstmachines met een grote capa
citeit. Het onderhoud en het gebruik berust bn de
loonwerker die op dit terrein specialist is. De boe
ren brengen eigen arbeid en transportmiddelen in.
De 'boer behoudt zijn zelfstandigheid. Hij is slechts
betrekkelijk korte tijd gebonden aan deze samenwer
kingsvorm omdat er geen eigen investeringen worden
gedaan. In de praktijk blijkt echter, dat men niet
gauw uit een dergefljk samenwerkingsverband treedt,
als de loonwerker het werk goed verricht. Met ande
re oplossingen, ook eigen mechanisatie, komt men
duurder uit.
VOOR het slagen van een dergelijk samenwerkingsver-
band is het nodig dat er een bekwaam en aktief
bestuur wordt gevormd dat in overleg met de loonwer
ker de werkzaamheden regelt Een schriftelijk contract
is gewenst.
De leden moeten zich houden aan de afspraken en
als hiervan door omstandigheden van moet worden af
geweken, zal dit zeker in overleg moeten geschieden.
Dit overleg is vooral noodzakelijk wanneer centraal
bieten worden geleverd, want het bestuur is verant
woordelijk voor de afspraken die gemaakt zijn met de
suikerfabriek.
Voor een loonwerker is deze samenwerking eveneens
interessant, omdat hij verzekerd is van een groot areaal.
Per bedrijf kan in één keer een grotere oppervlakte
bieten worden geoogst.
De loonwerker hoeft zich niet te bekommeren over
het transport en heeft minder onrendabele uren.
Bij een verdere uitbouw van een dergelijke samenwer
king hoeft hij minder te investeren in transportmiddelen
en kan volstaan 'worden met minder arbeidskrachten.
G. J. BOM - Afdeling Onderzoek in de Regio's;
Proefstation voor de Akkerbouw te Lelystad, ge
stationeerd te Goes, ontleend aan „Bedrijfsontwik
keling" november 1975.
We zien in de praktijk herhaaldelijk dat om welke redenen
dan ook zomertarwe en zomergerst laat gezaaid worden.
Dit heeft aanzienlijke opbrengstverliezen tot gevolg. Door
deze opbrengstverliezen wordt de rentabiliteit van de teel
ten sterk beïnvloed. In het volgende wordt nader ingegaan
op grootte en aard van de verliezen.
Gedurende de laatste tien jaren is in Zeeland enig regio
naal onderzoek gedaan naar het effect van de zaaitijd op
de opbrengst van zomergranen. De proefvelden met zomer
tarwe zijn aangelegd op het voormalige proefbedrijf Zeeland
te Wilhelminadorp (1965 t/m 1969) en op de proefboerderij
Rusthoeve te Colijnsplaat (1970). In elk jaar werd één proef
uitgevoerd. Het onderzoek met zomergerst werd in de jaren
1971 en 1972 op initiatief van het NIBEM (Nationaal Insti
tuut voor Brouwgerst, Mout en Bier TNO) te Zeist door de
proefboerderij Rusthoeve ter hand genomen. In alle gevallen
lage de proeven in drie- of viervoud en op goed ontwaterde
kalkrijke schorgrond.
ZOMERTARWE
Door de rassenproef met zomertarwe op twee tijden te
zaaien, werd inzicht verkregen in het bedrag van de nieuwe
rassen bij een latere zaai. Daarnaast leent dit onderzoek zich
voor een bredere oriëntatie omtrent de te verwachten op
brengstverliezen bij latere zaai op praktijkDasis. De eerste
zaaitijd vond plaats zodra de grond geschikt was; de tweede
zaai meestal omstreeks de tijd dat de tarwe van de eerste
zaai boven stond.
Verschillen in tijdsduur (zie tabel 1) tussen de twee zaai
tijden zijn ontstaan door de snelheid van opkomst van de
eerste zaai en ongeschikt weer voor de tweede zaai. De be
mesting is voor alle objecten gelijk gehouden. Om de in
vloed van de zaaitijd vast te stellen, is gebruik gemaakt van
de gemiddelde opbrengst van alle onderzochte rassen. Uiter
aard is hierbij het sortiment rassen ,per jaar gelijk gehouden.
Tabel 2 geven de gemiddelde opbrengsten per zaaitijd.
Daaruit komt het effect van een vroege zaai duidelijk naar
voren; hierbij worden de hoogste opbrengsten verkregen.
Zeer aannemelijk is de veronderstelling, dat het opbrengst-
verlies per tijdseenheid over het gehele trajekt waarin ge
zaaid is, niet gelijk zal zijn. Naarmate later gezaaid is, zal
het verlies groter moeten zijn. Uit de verkregen gegevens
mag worden gekonkludeerd dat de opbrengstverlaging per
tijdseenheid hier vrijwel konstant was, ongeacht op deze in
februari of in april tot stand kwam. 'Door van elk jaar af
zonderlijk na te gaan in welke mate de opbrengst per dag
terug liep blijkt dit te variëren van lil tot 38 kg per ha, met
een gemiddelde van 24,4 kg per ha of bijna 0,5 voor elke
dag dat er in februari, maart en april later gezaaid wordt.
Het is ook mogelijk om de opbrengstderving voor elk ras
afzonderlijk te bepalen. Voor het ras Torro blijkt dan een
afname van 21,7 kg/ha/dag.
Tabel 1. Zaaidata en aantal dagen tussen eerste en tweede
zaai
1965
26 februari
en 29 maart,
31 dagen
1966
22 maart
en 27 april,
36 dagen
1967
17 februari en 15 maart,
26 dagen
1968
28 februari en 26 maart,
26 dagen
1969
6 maart
en 3 april,
28 dagen
1970
16 maart
en 18 april,
33 dagen
Tabel 2.
Gemiddelde opbrengsten per
proefveld en per
zaaitijd
Jaar
Eerste zaai Tweede zaai
kg per ha
kg per ha
in
(le zaai 100)
1965
6.160
5.480
89,0
1966
4.910
4,520
92,1
1967
6.440
5.860
91,0
1968
6.190
5.200
84,0
1969
5.300
4.590
86,6
1970
4.910
3.990
81,3
ZOMERGERST
Bij deze proeven is zo vroeg mogelijk gezaaid en de vol
gende zaaitijden sloten bij benadering met intervallen van
veertien dagen daarbij aan. Zie tabel 3.
Tabel 3. Zaaidata
Jaar
le zaai
2e zaai
3e zaai
4e zaai
1971
11 maart
25 maart
8 april
22 april
1972
9 maart
23 maart
6 april
20 april
In beide jaren zijn de rassen Berac, Delisa, Zephyr en
Cambrinus onderzocht. Het zaaizaad is met ethirimol (merk
naam Milstem) tegen meeldauw behandeld. De hoeveelheid
zaaizaad bedroeg ongeveer 100 kg per ha. De bemesting is
voor alle objecten gelijk geweest.
Het opbrengstverloop is bij de twee proeven redelijk in
overeenstemming. De reacties zijn in beide jaren vrijwel
gelijk. Tabel 4 geeft de ongesorteerde opbrengsten aan zo
mergerst. Omdat de sortering bij latere zaai ongunstiger
wordt, zal de hoeveelheid leverbare brouwgerst in sterkere
mate teruglopen dan volgens tabel 4.
Tabel 4. Opbrengst in per ras
Zaaitijden
Berac
'Delisa
Zephyr
Cambrinus
1971 1972
1971 1972
1971 1972
1971 1972
le zaai
100 100
100 100
100 100
100 100
2e zaai
98 100
93 93
93 97
90 86
3e zaai
82 87
72 77
80 79
72 70
4e zaai
68 76
67 52
65 66
65 52
100 kg/ha 5770 5300 5560 5310 5410 4910 5460 4970
'Dat later zaaien de kans op een meeldauw-aantasting ver
groot, bleek in 1971 toen de gerst bij de derde en vierde
zaai sterker door deze schimmel werd aangetast. Vogelscha-
de bij opkomst trad soms in geringe mate op zonder dat
hieruit een schadelijk effect verwacht kon worden. Een uit
zondering hierop is de laatste zaaitijd in 1972, toen vogel-
schade bij opkomst zo groot was dat een dunnere stand
werd verkregen. Dit kan de opbrengst wel hebben beïnvloed.
Met grote regelmaat reageren de rassen op de zaaitijd. De
opbrengstvermindering is aanzienlijk en wordt zelfs groot
bij zaai in april. Het bij het ras behorend produktieniveau
blijft bij de verschillende zaaitijden behouden.
Hoewel aanvankelijk het oogstverlies beperkt blijft tot 23
kg per ha en per dag, zien we een duidelijke toeneming van
dit verlies bij latere zaai tot gemiddeld 58 kg per ha en per
dag bij zaai in april.
SAMENVATTING
Op grond van de resultaten van zaaitijden op rassenproef-
velden met zomertarwe in de jaren 1965 t/m 1970, blijkt
een sterke opbrengstdaling door later zaaien. Gemiddeld Is
deze opbrengstverlaging 24,4 kg per ha voor elke dag dat
later wordt gezaaid.
Ook zomergerst is zeer gevoelig voor de zaaitijd. Als ge
middelde, 'berekend over vier rassen en over twee jaren van
beproeving, wordt 23 kg per ha en per dag gevonden als
opbrengstverlies bij zaai in maart en 58 kg bij zaai in april.