REIM BLUFT
Commentaren op de wets
ontwerpen wijziging
onteigeningswet en voor
keursrecht gemeenten
verkoop onroerend goed
Ir. Tuynman in „De Landbode"
J. Schouten in „Boer en Tuinder"
Wat is er met de grondvererving
door de overheid aan de hand?
Behandeling
Landbouwbegroting 1976
27
Voorkeur bij onteigening. Het reeds herhaaldelijk aan
gekondigde wetsontwerp inzake het voorkeursrechts van
gemeenten bij verkoop van onroerend goed, is dan ein
delijk ingediend- Naar het ons voorkomt is dit wetsont
werp overbodig. Althans overbodig voor gemeenten met
een vooruitziend en doeltreffend 'grondbeleid.
'Onder de parapluie van dit nieuwe Overheidsmono-
polie kunnen de slome gemeentebesturen volstaan met
een aanwijzing van bepaalde gronden, die voor hun
voorkeur in aanmerking komen en dan twee jaar lang
de zaken aanzien.
Wijziging onteigeningswet. Alhoewel de opzet van dit
wetsontwerp reeds lang bekend was, vallen er in de uit
werking een aantal dingen op.
Het is duidelijk, dat het Kabinet de zaak niet direct
op de spits wil drijven Men vindt er elementen in
terug van het in 1989 ingediende en later weer in-
Igetrokken wetsontwerp-ISamkaldenaan de bestaan
de verkeerswaarde zal niet worden gepeuterd. In feite
betekent het, dat er een soort overgangstermijn in
acht zal worden genomen. Op een verdere termijn
krijgt het wetsontwerp een grimmiger karakter. Wel
zijn er voor de grondeigenaren nog enkele billijkheids
overwegingen ingebouwd, maar het beroerde is, dat de
red .ter daarbij een zware stem in het kapitel heeft.
Zoals wij reeds vreesden zal er weer een geheel nieu
we jurisprudentie uit worden opgebouwd; niet alleen
een langdurige, maar vooral ook kostbare zaak. Princi
pieel gezien vinden wij de wet een bedenkelijk produkt.
Wij betreuren het, dat de minister van Landbouw en
Visserij tot de drie indieners behoort.
Bedenkingen. Voor sommigen in de Nederlandse sa
menleving heeft de regering op 5 december voor goede
Sinterklaas gespeeld door met twee wetsontwerpen te
komen: een wijziging van de onteigeningswet waarin
de onteigening op basis van gebruikswaarde centraal
staat en een ontwerp voor voorkeursrecht van ge
meenten bij verwerving van onroerend goed. In de agra
rische sektor zijn deze wetsontwerpen niet met gejuich
als een geschenk ontvangen, integendeel: men had ze
liever in het geheel niet gezien, zeker wat betreft dat
van de gebruikswaarde.
De betrokken ministeries hebben zich beperkt tot
publikaties over de betrokken wetsontwerpen in de
Staatscourant en tot persberichten van vrijwel dezelfde
inhoud. De tekst van de wet hebben zij uit zichzelf
niet naar belanghebbende organisaties gezonden. Deze
organisaties moesten in eerste instantie derhalve vol
staan met de genoemde publikaties, die erg globaal en
vriendelijk van inhoud zijn en daardoor de indruk wek
ken dat er met beide wetsontwerpen niet zo veel aan
de hand is. Men dient echter eerst de ontwerpen goed
bestudeerd te hebben alvorens te kunnen beoordelen wat
de regering uiteindelijk wil gaan doen en om te kunnen
aangeven hoeveel venijn er misschien in de ontwerpen
zit.
Bij de beoordeling bedient men dan wel te bedenken
dat in de afgelopen jaren door de zogenaamde progres
sieve partijen en in mindere mate door sommige minis
ters beweerd is dat er een wettelijke mogelijkheid moest
komen om 'n einde te maken aan grondspekulatie en aan
het feit dat grondeigenaren zich ten koste van de ge
meenschap zouden verrijken als een onderdeel van de
gemeenschap die grond nodig heeft voor andere bestem
mingen. Vanuit de georganiseerde landbouw is er her
haalde malen op gewezen dat in de agrarische gebieden
deze grondspekulatie vrijwel nooit voorkomt en dat de
prijzen, die tot nu toe door gemeenten e.d. aan agrarische
grondeigenaren werden betaald, geen verrijking van de
betrokkenen betekenen, maar in feite een redelijke ver
goeding zijn voor het afstaan van eigendom en een tege
moetkoming tegelijkertijd om ergens anders verder te
kunnen boeren (of tuinen). Als er dan wél spekulatie
zou voorkomen in stadcentra e.d. dan zou de wet spe
ciaal daarop gericht moeten worden.
Stelling. De regering is echter helemaal haar eigen
richting en die van de linkse achterban gegaan en
gaat nu ook ingrijpen in het grondverkeer in agrarische
f N „De Landeigenaar", het maandblad ter behartiging
van de belangen van de landelijke eigendom, is ir J.
van Gaaien in de afgelopen maanden in een aantal artike
len ingegaan op de grondverwerving door de overheid.
Dit vooral aan de hand van jaarverslagen van gemeente
lijke grondbedrijvengegevens die jaarlijks door het
C.B.S. verwerkt en gepubliceerd worden.
Naast deze gegevens, aldus ir Van Gaaien in het novem
bernummer van ,J>e Landeigenaar", publiceert het C.B.S.
ook een statistisch overzicht, betreffende de koopprijzen
van bouwgronden, waarvoor de gegevens ontleend wor
den aan de bij de Registratie berustende registers, de zo
genaamde „REGISTRATIE 50".
In deze statistiek blijven diverse gegevens? echter buiten
beschouwing, zoals aankopen door de Overheid van gron
den bestemd voor recreatiedoeleinden, groenstroken en
parkeerterreinen. Deze statistiek is hierdoor niet geheel
vergelijkbaar met de hiervoor genoemde.
Gezien de beperkingen is de statistiek, ontleend aan de
Registratie 50, voor onze doeleinden ook minder geschikt.
Wij zullen niettemin nagaan, welke conclusies uit deze
cijferopstelling getrokken kunnen worden. Daarbij zij
vooraf voor alle duidelijkheid opgemerkt, dat de ver
werkte grondprijzen veelal „all in", d.w.z. met inbegrip
van de bijkomende kosten, waaronder schadeloosstellin
gen voor bedrijfsbeëindiging, verplaatsing en te amoveren
gebouwen.
Woningen, welke door de gemeenten worden gekocht
dan wel onteigend ten behoeve van uitbreidings- en sa
neringsplannen, worden in deze statistiek ook als grond-
transacties beschouwd, daar deze percelen vanwege de
grond worden gekocht of onteigend.
Het bovenstaande heeft uiteraard tot gevolg, dat de
vermelde grondprijzen aanzienlijk hoger liggen dan de in
werkelijkheid betaalde, kale grondprijzen.
Gemiddelde koopprijzen van bouwgronden door de
gemeenten betaald.
gld/m2
opp. ha
pr. in waar
devaste gld.
1969
7,70
3.910
8,10
1970
9,00
4.450
9,00
1971
8,90
3.880
8,20
1972
9,10
4.330
7,65
1973
9,60
1.460
7,50
Bij de prijsomrekening zijn wij uitgegaan van een vaste
koopkracht van de gulden, waarbij 1970 100. De gege
vens over 1973 betreffen het eerste halfjaar.
De koopprijzen per provincie lopen tamelijk uiteen. Dit
houdt verband met diverse factoren, zoals het voorkomen
van grote steden en forensen gemeenten, waardoor de
prijzen uiteraard hoger komen te liggen. De gemiddelde
koopprijs lag in 1972 in plattelandsgemeenten en platte
landsstadjes resp. rond de f 5,50 en f 6,80 per vierkante
meter bouwgrond en in de steden, mede in verband met
stadsvernieuwingen, op het dubbele en meer.
Bezien wij nu in de tabel de prijsontwikkeling in haar
totaliteit, dan blijkt dat deze bijzonder vlak is geweest.
streken, althans voorzover bij dit verkeer de overheid
zelf betrokken is De overwegend kleins grondbezitters
van het platteland worden als et wetsontwerp over
de gebruikswaarde tenminste ds meerderheid in de
Staten-Generaal achter zich krijgt door de overheid
gegrepen, omdat zij „zich niet ten koste van de samen
leving mogen verrijken" door iets meer voor hun grond
te krijgen dan de agrarische gebruikswaarde is. De
grond behoort toe aan de gemeenschap, zo zeggen de
linkse partijen, en een „toevallige" eigenaar mag uit de
grond geen profijt halen, daarom moet gebruikswaarde
gelden.
Bij deze redenering wordt echter helemaal over het
hoofd gezien, dat in vele gevallen de gemeenschap wei
nig of niets aan de grond heeft gedaan, dat als regel de
grondeigenaar en zeker de boeren-eigenaars zich
geslachten achtereen hebben ingespannen en hebben
geploeterd om de grond steeds te verbeteren (en in veel
gevallen eerst ook nog te ontginnen) en dat de eigena
ren steeds via belastingen en andere grondlasten de ge
meenschap voor het gebruik hebben betaald. Maar juist
vanwege dit alles kan men de grond niet als gewone
koopwaar beschouwen, waardoor de gebruikswaarde
wordt betaald. Grond is een bezit van generaties van
mensen, die er hun persoonlijke stempel op hebben ge
drukt, grond is als het ware gewijd door liefde en leed
en inspanning, grond heeft iets persoonlijks en iets
eigens, dat niet-grondbezitters niet kunnen aanvoelen
en waarderen. En juist daarom mag de gemeenschap die
grond niet voor gebruikswaarde afnemen.
Een prijsverhoging van 1970 tot en met 1973 van f 0,60 per
vierkante meter is te verwaarlozen. Niet te verwaarlozen
is het verloop, wanneer de prijzen berekend worden tegen
een constante waarde van de gulden. Dan zien wij een
prijsdaling van f 1,50 per m2 of te wel f 15.000 per ha. Dit
wijst er dus op, dat de bouwgronden de laatste jaren niet
waardevast zijn geweest, en zeker niet op het platteland.
DWANGMAATREGELEN
BIJ DE GRONDVERWERVING
Het is bekend, dat de oppervlakte cultuurgrond, die in
de zestiger jaren door de Overheid aan haar bestemming
werd onttrokken, in het begin van deze periode snel is
toegenomen. Aanvankelijk leidde dit tot grote spanningen
onder de agrarische gemeenschap. Symptomatisch is 'in
dit verband het feit, dat in 1966 bij de in deze statistiek
geregistreerde vervreemding van ca. 4.650 ha cultuur
grond met 4.750 transacties, in totaal in 172 gevallen geen
minnelijke overeenstemming kon worden bereikt, en een
beroep op de onteigeningsrechter moest worden gedaan.
Dit heeft, statistisch bezien, tot een hogere prijsvaststel
ling geleid.
Partijen zijn, blijkens de gegevens, daarna geleidelijk
naar elkaar toegegroeid, met het gevolg, dat het aantal
malen, dat een beroep op de rechter moest worden ge-
adan, ook duidelijk afnam. Zo bedroeg in 1972 bij een
transport van ca. 4.350 ha bij 4.300 transacties, het aantal
onteigeningen slechts 66.
Spanningen bij de grondverwervingverband houdend
mte de prijszetting, urgentie van de werken enz., blijken
dus steeds minder voor te komen en voor het overgrote
deel langs minnelijke weg tot een oplossing te worden ge
bracht.
SLOTOPMERKINGEN
Wij zijn na bestudering van het uitvoerige cijfermate
riaal van het C.B.S. en op grond van eigen waarneming in
de praktijk tot de conclusie gekomen, dat de grondver
werving door de Overheid zich gedurende de laatste ja
ren bevredigend voltrekt. Kenmerkend voor deze toe
stand is het feitdat behoudens een hoge utizondering
steeds via minnelijke weg overeenstemming wordt be
reikt.
Een bijzonder belangrijke factor wordt daarbij gevormd
door de wetenschap, dat de belangen van de betrokken
partijen, dankzij het bestaan van een uitvoerig systeem
van wetsregelen, onder alle omstandigheden zijn gewaar
borgd.
Wetswijzigingen op fundamentele punten, zoals deze
door de Regering bij herhaling zijn aangekondigd, zullen
in deze toestand zeer waarschijnlijk een grondige veran
dering teweeg brengen. In brede kringen van de agrari
sche gemeenschap en ook daarbuiten heeft namelijk de
overtuiging nadrukkelijk postgevat, dat deze wetswijzi
gingen zullen leiden tot een belangrijke rechtsongelijk
heid resp. onzekerheid, hetgeen niet aanvaardbaar wordt
geacht.
Aldus ir J. van Gaaien.
LANDBOUWSCHAP VRAAGT PARLEMENT
AANDACHT VOOR RECENTE ONTWIKKELING
LAND- EN TUINBOUWINKOMEN
AAN de vooravond van de behandeling in de Tweede
Kamer van de Landbouwbegroting 1976 heeft het
Landbouwschap een uitvoerige brief gestuurd aan de
parlementsleden. Het geeft daarin niet alleen commen
taar op de Memorie van Toelichting, maar besteedt ook
uitvoerig aandacht aan de brief van de minister van
Landbouw van 7 november j.l. over de recente inkomens
ontwikkeling in land- en tuinbouw. Het Landbouwschap
neemt aan dat deze brief van de bewindsman aan de or
de zal komen bij de behandeling van de begroting
Het Landbouwschap wijst erop, dat de inkomensont
wikkeling in de land- en tuinbouw voor 1975/1976 nog
ongunstiger is dan al uit de cijfers in de brief van de
bewindsman blijkt.
IIET Landbouwschap is met de minister van mening,
dat het inkomen van boer en tuinder in eerste in
stantie vj^ de markt dient te worden behaald. Er moet
daarom een zodanig markt- en prijsbeleid worden ge
voerd, dat niet alleen de kostenstijgingen kunnen worden
opgevangen, maar Qok een inkomen kan worden bereikt
dat overeenkomt met dat van vergelijkbare bevolkings
groepen. Het Landbouwschap is van mening, dat het tot.
nu toe gevoerde beleid ontoereikend is geweest om deze
doelstelling te verwezenlijken. Het is daarom zeer be
vreemdend, aldus het Landbouwschap tot het parlement,
dat de minister als medebepaler van het markt- en prijs
beleid geen initiatieven op dit terrein aankondigt. Het
prijsbeleid kan worden versterkt door bij de prijsbeslui-
ten meer rekening te houden met het inkomen van de
(Zie verder pag. 28)
Ontleend aan "Boer en Tuinder".