Zo sprak de rechter... „Een kwart eeuw Knottnerus" „Milieu-maffia" wil landbouw terugdringen! zullen niet zoveel mensen zijn, die zich) realiseren dat „onze" K.N.L.C.-voorzitter, als leidinggevende figuur in de georganiseerde landbouw, op 1 januari 1976 zijn zilveren jubileum viert. Een welgemeende gelukwens met dit heuglijke feit is stellig op zijn plaats, waarbij wij natuurlijk ook mevr. Knottnerus zeer nauw willen betrekken. Wij zouden echter ook ons zelf, als leden van de bij het K.N.L.C. aangesloten landbouwmaatschappijen, en in breder ver band de gehele georganiseerde land- en tuinbouw, kun nen feliciteren met het feit, dat wij gedurende 25 aan eengesloten jaren hebben mogen profiteren van de ga ven en de inzet van een man als Ir C. S. Knottnerus. Het was 1 januari 1951 toen de heer Knottnerus de heer Louwes als voorzitter van het Kon. Ned. Land- bouw-Comité opvolgde. Hij was 39 jaar en begon in een periode waarin de landbouwpolitiek vooral gericht was op bescherming van de consument tegen te hoge prijzen van landbouwprodukten, dus in een tijd van schaarste, die zich na de de tweede wereldoorlog voordeed. Een situatie die zich echter al vrij snel wijzigde, want in het midden van de vijftiger jaren moest het met de regering afgesproken, maar nog niet toegepaste, systeem van ga rantieprijzen in praktijk worden gebracht. Dat één en ander'gepaard ging met de nodige problemen en span ningen, die doordrongen tot aan de voet van de organi satie, was niet verwonderlijk. Vooral het grote verschil in kostprijzen van de landbouwprodukten, voortgebracht op zware en lichte gronden, vroeg bijzonder veel tijd en aandacht, omdat de garantieprijzen werden vastgesteld op basis van de gemiddelde kostprijs. Kort gezegd: wat de één te veel kreeg, kreeg de ander te weinig! K.NX.C .-EENHEID BLEEF BEWAARD AP onnavolgbare wijze heeft de heer Knottnerus lei- ding gegeven in deze moeilijke periode waarin de eenheid van de K.N.L.C., als federatie van landbouw maatschappijen, werkzaam in kléi- en zandgebieden, op uiiet spel stond. Steeds weer waarschuwde hij voor een te mathematische benadering van de kostprijsverschillen, WORIGE keer is hier het een en ander over erfdienst baarheden naar voren gebracht. Eén van de be langrijkste konklusies was dat de erfdienstbaarheid geen zelfstandig recht is, maar gebonden aan het erf waarop het servituut rust. De wet zegt dat erfdienstbaarheden ontstaan door titel (overeenkomst) of door verjaring. Een derde mogelijkheid is ontstaan door bestemming (art. 747, 748 B.W.). De Hoge Raad heeft al lang geleden be slist dat door onteigening geen servituut kan ontstaan (H.R. 17 jan. 1916). Wanneer de erfdienstbaarheid door titel ontstaat bedoelt men eigenlijk de overschrijving op het hypotheekkantoor. De akte van overschrijving moet tevens een notariële akte zijn. Degenen die een servituut ten laste van hun erf kunnen vestigen zijn de (blote) eige- aar, de opstalier en de erfpachter. De twee laatsten echter niet langer dan hun recht duurt. De mede-eigenaar kan het alleen met toestemming van de andere eigenaren. De vruchtgebruiker kan geen erfdienstbaarheid ten laste van het erf vestigen. De bevoegdheid om een servituut ten gunste van het erf te vestigen is ruimer. Zo heeft de me de-eigenaar daarvoor geen toestemming van de andere omdat „je hiermee dynamiet onder je organisatie legt", zoals hij het toen woordelijk uitdrukte. De overgang van de vijftiger naar de zestiger jaren, waarbij het kostprijselement aan betekenis inboette, en het facet van het totale inkomen op het zgn. goed ge leide, sociaal-economisch verantwoorde bedrijf meer cen traal kwam te staan, vormde een tussen fase naar het Europese gemeenschappelijke landbouwbeleid. Ook in deze tijd was Knottnerus de man die onophou delijk wees op de noodzaak en de realiteit van een ge- integreer d Westeuropees landbouwbeleid. Z'n uiteenzet tingen in ons cloofdbestuur hadden vaak het karakter van colleges en droegen bij tot de overtuiging dat de E.E.G. daadwerkelijk gestalte diende te krijgen. De mo gelijkheden en kansen die er voor onze Nederlandse land- en tuinbouw op zo'n gemeenschappelijke markt la gen, werden door onze voorzitter vroegtijdig onderkend, waarbij hij de politieke moeilijkheden niet over het hoofd zag, dbca. met vallen en opstaan vooruit wist te komen. In deze zo bijzondere belangrijke periode van overschakeling van het nationale naar het gemeenschap pelijke Europese beleid, liet Knottnerus zich niet leiden, maar nam konsekwent de leiding. SCHERPE BLIK I1ET ligt trouwens helemaal niet in zijn aard om alléén te varen op het kompas van anderen. In de afgelo pen 25 jaar is .iet telkens weer opgevallen hoe hij met zijn scherpe kijk op de zaken, haarfijn analyserend, zijn eigen mening en opvattingen ten beste kan geven en hoe hij daar anderen tenslotte voor kan winnen. Soms komt hij hierbij, voor diegenen die hem minder goed kennen, wel eens wat „vierkant" en weinig mee gaand over. Vélen, die hem in al deze jaren goed hebben leren kennen, weten echtér dat achter de soms wat hoekige, zakelijke aanpak een diepe bewogenheid met de mensen die hem hjun belangen hebben toevertrouwd, schuilgaat. Eén van de meest opvallende kenmerken van onze „zilveren" voorzitter is zijn buitengewoon scherpe visie op de voortschrijdende ontwikkelingen in land- en tuin bouw. Zijn alom bekende grote deskundigheid in com binatie met zijn feeling voor de toepassing van de tech nische mogelijkheden op onze bedrijven, bracht hem er vaak toe in woord en geschrift zijn mening te geven over toekomstige bedrijfsomvang en bedrijfsopzet. eigenaar nodig. De opstaller en erfpachter hoeven geen tijdsduur in acht te nemen. De gedachte hierachter is dat men niet een ander binden kan maar wel een recht voor een ander kan verwerven. £^E erfdienstbaarheid die door verjaring kan ontstaan is aan enkele beperkingen gebonden. Het servituut moet èn voortdurend zijn èn zichtbaar zijn. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Het servituut van „niet te bouwen" is èn onzichtbaar èn voortdurend, dus niet voor verjaring vatbaar. Het servituut van een goot tot het afvoeren van regenwater is zichtbaar èn voortdurend, dus kan door verjaring ontstaan. De reden voor de eis van zichtbaar heid is duidelijk een bescherming van het dienend erf. Dit moet in ieder geval de kans hebben er iets aan te doen. De eis van voortdurend zijn is vrij logisch. Er worden twee verjaringstermijnen onderscheiden n.l. 20 en 30 jaar. De termijn van 30 jaar noemt men de bevrijdende verja rig d.w.z. dan is het definitief. Bij 20 jaar bestaat er een rechtsvermoeden. In het alge meen kan men zeggen dat de verjaringstermijn begint te werken op het moment dat de werken, die voor het servi tuut nodig zijn, voltooid zijn. Een unicum, dat alleen bij de erfdienstbaarheid voor komt, is ontstaan van het recht door bestemming. Het ont staan door bestemming treedt van rechtswege in. Over schrijving ten hypotheekkantore is niet nodig. Het ont staan kan als volgt gebeuren: Iemand is eigenaar van twee percelen. De situatie is dusdanig dat wanneer de erven in verschillende handen waren, er sprake zou zijn van een erfdienstbaarheid, b.v. het recht van uitzicht. De eigenaar heeft aan één kant de ramen, van een op één der percelen staand huis, dichtgemetseld waardoor het uitzicht verloren gaat. Een van de percelen wordt ver kocht. Door de verkoop blijft de feitelijke situatie bestaan op grond van servituut. Dit servituut ontstaat door de ver koop. Het servituut van uitzicht is dus omgezet in een servituut van geen uitzicht. De erfdienstbaarheid moet in dit geval wel zichtbaar en voortdurend zijn. Het is niet van belang of de laatste eigenaar van beide erven de toestand had geschapen, dan wel één van de vroegere eigenaren. OGGEL Op het moment dat hij zijn opvattingen ten beste geeft vinden dikwijls velen dat hij geen gelijk hieeft; naarmate de tijd echter verder gaat, moeten diezelfde mensen meestal erkennen, dat hij wel gelijk krijgt!! Het is bijna vanzelfsprekend dat iemand met zo'n bre de belangstelling gegrepen wordt door het werk op het internationale vlak. Zijn optreden in de Nederlandse de legatie op internationale congressen is dan ook vermaard. Vanaf 1971 tot 1975 was de heer Knottnerus ook voor zitter van het C.O.P.A. Hij zag in dit verband kans om dn korte tijd deze Westeuropese boerenorganisatie goed te equiperen en een eigen gezicht te geven. Het was ontegenzeggelijk één van de moeilijkste en drukste perioden van deze 25 jaar Misschien was het soms wel eens teveel, maar zijn sterke enthousiasme voor de boerenzaak maakte het hem mogelijk om steeds weer de moed te vinden om door te zetten. VEEL BEREIKT EN NOG VELE WENSEN. AAN het einde van een kwart eeuw 'landbouworgani- satiewerk waarbij teleurstellingen hem uiteraard niet bespaard zijn gebleven kan Ir. Knottnerus terug zien op vele goede dingen die met ontzaglijk veel in spanning tot stand zijn gebracht. Helaas is er nu nog sprake van een belangrijke achterstand in inkomensvor ming van de land- en tuinbouw, in vergelijking met bre de lagen van ons volk. Er ligt ook nu nog veel arbeid te wachten. Aan het begin van deze 25 jaar kenden wij geen enkele door de wet gegarandeerde sociale zekerheid voor zelfstandigen. Nü staan wij allen voor het vraag stuk om de sociale verworvenheden van andere bevol kingscategorieën ook voor boeren en tuinders te be vechten en ze dan ook nog in te passen in het land bouwbeleid. En wij mogen vasstellen dat onze voorzitter nu weer bezig is mede richting te geven aan de meningsvorming over deze zeer complexe materie. Veel, heel veel dank zijn wij allen verschuldigd aan deze landbouwvoorman bij uitstek, waarover vóór- en tegenstanders één gemeenschappelijke mening hebben, n.l. uitermate deskundig, gevreesd in het debat en uit eindelijk steeds weer boer onder de boeren. J. L NYSINGH, onder-voorzitter K.NX.C. „TN de discussie over de verhouding tussen landbouw en milieu is veel verstandigs gezegd, maar ook veel onzin. Onzin door bijna fanatieke lieden, die niet gehin derd door enige kennis van zaken de landbouw terug willen dringen naar produktiestelsels die economisch en vooral ook sociaal aanvechtbaar zijn. Mensen die lang zamerhand door de boeren als een soort „milieu-maffia" worden beschouwd". Ir. D. S. Tuijnman, voorzitter van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, uitte deze klacht in de algemene vergadering. Natuurlijk kunnen zich situaties voordoen waarin de landbouwbelangen voor 'biet algemeen belang moeten wijken. De landbouw wijkt niet van harte, maar als redelijke (beheers)vergoedingen worden vastgesteld valt er met de landbouw te praten. Overheid en landbouw zullen op basis van gelijkwaardigheid moeten praten en redelijke mensen zullen tot redelijke oplossingen moe ten komen, zo meende de heer Tuijnman. Maar dan moe ten geen wegen worden bewandeld waarbij onvoldoen de wordt erkend dat een landbouwbedrijf een bestaans middel is, een bestaansmiddel dat alleen dan zin heeft wanneer het bedrijf mee kan groeien op moderne wijze. Zouden de mogelijheden daartoe ontbreken, dan ver paupert de landbouw en met de landbouw veelal ook het landschap. AMDAT het landschap slechts in stand kan worden ge- houden met de medewerking van de boeren, zo waarschuwde de HML-voorzitter, is het een gebiedende noodzaak dat er een vertrouwensbasis bestaat. Ontbreekt die basis, dan valt te vrezen dat er in de landbouw verzet gaat groeien dat alleen maar kan leiden tot grote narigheid, ook voor natuur en landschap. De inspraak van de „risicoloze buitenwacht" leidt nu tot ernstige vertraging in de agrarische bedrijfsverbetering door mid del van ruilverkavelingen De aansluiting op de toe komst, die zelfs bij een ongestoorde cultuur-technische aanpak voor veel bedrijven al problematisch wordt, dreigt nu voor veel meer bedrijven bedenkelijke vor men aan te nemen doordat de verbeteringen te laat komen. CJFREKEND over de biologisch-dynamische landbouw vroeg de heer Tuijnman zich af „waar de goede trouw eindigt en het bedrog begint". Controle is er .nauwelijks en dat is ook wel begrijpelijk, want eigen lijk is er geen verschil in kwaliteit tussen de produkten van biologisch-dynamische landbouwbedrijven en die van gewone landbouwbedrijven. Nagenoeg de hele Ne derlandse land- en tuinbouw voldoet kwalitatief aan de zeer hoge, ook internationale eisen. „Onze produkten zijn gewoon goed en verder geen Indianenverhalen". De heer Tuijnman zag de biologisch-dynamische landbouw meer als een elitair gedoe in de welvaartsstaat, die zich de weelde kan veroorloven de hogere prijzen voor „die biologische spullen" te betalen. „Ik vind het eigenlijk maar apekool, zeker als ik aan de miljoenen denk die haast niet te eten hebben, doordat in hun landen zon der kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen nu juist die biologisch-dynamisc' e landbouwmethoden in volle omvang zou moeten worden toegepast!" Over de onlangs bij de Tweede Kamer ingediende wetsontwerpen inzake het grondbeleid, gaf hij als zijn mening, dat deze alles met politiek maar weinig met grond te maken hebben!

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1975 | | pagina 24