A DE PRODUCTIEFACTOR GROND Ons commentaar zuidelijke landbouw maatschappij <J °IJ Intensivering Invloed prijzen ln dit no. Struktuurverbeterende maatregel VRIJDAG 12 DECEMBER 1975 land-en tuinbouwblad z.l.m Bij storm blijkt dat bij bedrijfsgebouwen niet altijd de juiste bouwkundige voorzieningen zijn getroffen dan wel nagelaten te treffen om dergelijke extreme omstandigheden zonder (grote) schade te kunnen doorstaan. In een zojuist verschenen vlugschrift, waaraan we op pag. 12 en 13 e.e.a. ontlenen worden een aantal adviezen gegeven waarop gelet moet worden om bouwkundig stormschade te beperken. De bruto geldopbrengsten per ha worden zowel in de akkerbouw als rundveehouderij door drie belangrijke faktoren bepaald en wel de intensiviteit van het grondgebruik, de hoogte van de kg-opbrengsten per produkt en de hoogte van de boeren- prijzen. Vooral de invloed van de prjjzen der produkten staat doorlopend in het middelpunt der belangstelling. Zeker ook voor zover het de in Brussel vastgestelde prjjzen voor de zoge naamde gegarandeerde produkten betreft. De invloed die het voortbrengend vermogen van de grond op de omvang der bruto geldopbrengsten kan uitoefenen wordt daarbij wel eens wat naar de achtergrond gedrongen. Wjj vragen ons af of juist ook de ervaringen van de laatste jaren dit wel rechtvaardigt en of wat meer aandacht aan de ontwikkeling van de opbrengstniveau's der diverse produkten niet gewenst is. Zeker nu er de laatste jaren nogal wat verschuivingen tussen akkerbouw-en rundveehouderij, maar vooral ook binnen het bouwplan zelf, hebben plaats gevonden. Verschuivingen die niet alleen een gevolg zjjn van de technische ontwikkelingen op het gebied van de verpleging van gewas en dier, maar die ook duideljjk tot stand zjjn gekomen door de zich veranderende prijsverhoudingen tussen de diverse produkten. De vraag is of deze verschuivingen binnen het produktieplan van de individuele boer, nodig om de rentabiliteit van het bedrijf °P korte termijn te leveren, op wat langere termijn welzjjn te hand haven. Twee ontwikkelingen in het gebruik van de landbouwgrond zijn de laatste 20 jaar waar te nemen. In de eerste plaats is het areaal akkerbouwgewassen gedurende deze periode met bjjna 150.000 ha afgenomen bjj een overigens praktisch geljjkbljjvend areaal grasland. Slechts de laatste twee jaar neemt de opper vlakte akkerbouwgewassen weer iets meer toe door de opkomst van de snjjmais. De tweede ontwikkeling is dat zowel t.a.v. het gebruik van grasland als van akkerbouwgronden een sterke intensivering is opgetreden. Zo bedroegen het aantal melkkoeien per ha gras land in 1955 gemiddeld 1,1, terwijl dit in 1974 tot bjjna 1,7 per ha was opgelopen. In de akkerbouw is met name het areaal granen, alsmede peulvruchten en handelsgewassen sterk terug gelopen en het areaal hakvruchten toegenomen. Zo werd in de periode 1956/'60 in de totale oppervlakte akkerbouwgewassen 60% ingenomen door granen, tegen nu nog nauwelijks 40%. Terwijl in diezelfde periode het aandeel van de hakvruchten 30% bedroeg tegen nu ruim 40% De teruggang van het areaal granen vond gedurende de zestiger jaren met name plaats op zandgronden. Op de kleigronden bleef de oppervlakte granen vrij konstant, totdat ook hier na 1972 een duieljjke terugval in oppervlakte tarwe en gerst was waar te nemen. En wel van ca. 240.000 ha tarwe gerst in 1972, via 200.000 ha in 1974 tot ongeveer 190 ha in 1975. Daar staat dan aan de andere kant een belangrjjke uitbreiding van de oppervlakte aardappelen en suikerbieten op de kleigronden tegenover. Naast een verschuiving van minder consumptieaardappelen in de zandgebieden, naar meer fabrieksaardappelen en consumptieaardappelen op de klei, Is met name de oppervlakte suikerbieten van ca. 80.000 ha gedurende de periode 1956/W) uitgebreid tot ca 115.000 ha gedurende 1972/"74 en ruim 136.0Q0 ha in dit jaar. Samenvattend dus een grotendeels wegvallen van de akker bouw in de vele zandgebieden en een belangrjjke intensivering van de akkerbouw op kleigebieden. Het is duideljjk dat naast de technische ontwikkeling van diverse kostenfaktoren, met name ook de wjjzigingen in de onderlinge prijsverhoudingen der landbouwprodukten in belangrijke mate van invloed zjjn op de verschuivingen van akkerbouw naar veehouderjj en ook binnen de akkerbouw- sektor zelf. Met name de laatste paar jaar is de prjjzen- Voorstellen wijziging onteigeningswet pag. 3 Internationaal overzicht pag. 5 Gewassenkeuze en bo uw plan ver nauw ing pag. 7 Mee hanisatienieuws pag. 8 Akkerbouw nu... samenwerken pag 9 Regeling boerderij- verplaatsing herzien pag.11 Notulen Alg. Verg. Z.L.M. pag. 15/17 Tuinbouw pag. 19 verhouding tussen granen enerzjjds en hakvruchten anderzjjds behoorlijk scheef gegroeid. Immers waar de prjjzen voor de suikerbieten de kostenstijgingen nu redeljjk hebben gevolgd, is dit voor tarwe en gerst duideljjk niet het geval geweest. Komen er dan nog wat betere aardappel en uienprijzen bjj, dan is het niet verwonderlijk dat men als individuele akkerbouwer sterk geneigd is om het percentage hakvruchten in het bouwplan zo hoog mogeljjk op te voeren. De vraag hoever men daarbij kan gaan is de laatste tjjd door velen al bij herhaling gesteld. Een algemeen geldend antwoord is daarbij niet mogeljjk. Dat hangt immers te zeer samen met de hoedanigheid van de grond waarop men boert en daarin kunnen grote verschillen voorkomen. Bovendien spelen zaken als groenbemesting, bemesting met organische meststoffen, teelt van grondstruktuurverbeterende gewassen als lucerne, graszaad, karwjj etc. een belangrjjke rol. Het enige algemeen geldende kriterium dat men in feite kan stellen is dat men op basis van het gevoerde bouwplan ook In de toekomst nog boer moet kunnen bljjven met een redeljjke gewassenkeuze, terwjjl de opbrengstniveau's met de ontwikkeling van nieuwe rassen en teelttechnieken kunnen meegroeien. Dat betekent naar onze mening wel dat iedere grondsoort zjjn eigen natuurijjke beperkingen heeft ten aanzien van de intensi viteit van het bouwplan. Beperkingen die zeker niet altjjd door ontsmettingsmogelijkheden e.d. worden opgeheven. Wie de cijfers omtrent de kg.-opbrengsten der diverse gewassen over de laatste tien jaar in ons gebied naast elkaar zet, komt in zijn algemeenheid ongetwijfeld tot de konklusie dat er nauwelijks een duideljjk waarneembare stjjgjng van de opbrengstniveau's waar te nemen. Eerder is er sprake van enige stagnatie! Ongetjjfeld is door het intensievere bouwplan op van invloed, al is dat natuurijjk zeer moeilijk in getallen weer te geven. Wij zjjn dan ook van mening dat het noodzakeljjk is in de komende jaren zeer veel aandacht te besteden aan de relae tussen de wijzigingen binnen het teeltplan en de ontwikkeling van de ha-opbrengsten. Natuurijjk is het in de eerste plaats van groot belang dat de prjjsverboudingen tussen de diverse produkten zich dusdanig ontwikkelen dat het de boer mogeljjk wordt gemaakt een zo evenwichtig bouwplan op te stellen. In dat kader is voor de akkerbouwer een sterke aanpassing van de graanprijzen zeker geen overbodige luxe. Ook al brengt een bepaalde procentuele verhoging op de suikerbietenprjjs voor de boer dlrekt meer geld op dan dezelfde procenele verhoging voor b.v. tarwe, toch is met name die verhoging op de tarweprijs zo dringend noodzakelijk om het prijsevenwicht tussen de produkten weer enigzins te herstellen. Voorts zjjn wij van mening dat bjj de besluitvorming om het bouwplan verder te intensiveren nog vaak te weinig rekening wordt gehouden met de gevolgen daarvan voor de struktuur van de grond. Meer aandacht voor groenbemesting, organische bemesting en daarnaast de teelt van gewassen die struktuur- verbeterend werken, bljjven nogal eens achterwege! Daarom ook is onzerzjjds sterk aangedrongen op een bjjdrageregeling voor groenbemesting en vinden wjj het teleur stellend dat daar nog niets van is terechtgekomen! Daarom dient ook de regeling Particulier Cultuurtechnische werken weer zo snel mogeljjk te worden opengesteld. Daarom achten wjj het ook een goede zaak om de mogeljjkheden van samenwerking met bijvoorbeeld een Brabantse mestbank serieus te onderzoeken! Kortom ook al wordt men op korte termijn economisch wel gedwongen uit de grond te halen wat er in zit, dit mag immers een aantasting van het opbrengend vermogen van deze grond in de toekomst inhouden. Investeringen in de grond om dit te voorkomen zullen zich in de toekomst altjjd weer meer dan terugbetalen! Nu men op heel wat bedrjjven onvoldoende financiële ruimte heeft om dergeljjke investeringen te doen, zou een bjjdrageregeling hier in belangrjjke mate kunnen meehelpen aan het versterken van de concurrentiepositie van deze bedrjjven voor de toekomst. En dat is dachten we toch juist datgene wat Minister Van der Stee, bljjkens zijn brief aan de Tweede Kamer, noodzakeljjk acht! Lutejjn.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1975 | | pagina 1