HOE IS STORMSCHADE TE BEPERKEN? Gewassenkeuze en bouwplanvernauwing V MINISTERIE VAN LANDBOUW EN VISSERIJ Vlugschrift voor de landbouw no 232 Samengesteld door het Consul entschap voor Boerderijbouw en -inrichting te Wageningen in samenwerking met de Schadepreventie Com missie van de Federatie van Onderlinge Ver zekeringsmaatschappijen in Nederland (F.O.B.) Velen zullen zich de stormen van najaar 1972 en voor jaar 1973 nog levendig herinneren. Volgens de statistie ken komen zulke stormen maar eenmaal per 25 jaar voor. Wel komen er elk jaar stormen en windstoten voor, die zó zwaar zijn, dat ze meer of minder grote schade aanrichten. Het is daarom de moeite waard om na te gaan hoe die schade ontstaat en ook hoe de schade kan worden beperkt. WIND Vrijwel dagelijks horen we praten over gebieden met lage en hoge druk- Lucht verplaatst zich van gebieden met hoge druk naar gebieden met lage druk. Hoe groter het drukverschil tussen de beide gebieden is, des te sneller beweegt de lucht zich of anders gezegd, des te harder waait de wind. Wind, die over een vlak terrein of zee waait, wordt minder afgeremd dan wind in een heuvelachtig terrein. De grootste windsnelheden komen in ons land voor bij winden uit zuidwestelijke richting. De kustprovincies krijgen daardoor het meest te verduren. Meer landin waarts is de snelheid iets afgeremd. Wind die loodrecht op de zijgevel van een gebouw staat, heeft vlak tegen die wand geen snelheid meer. De snelheid wordt daar omgezet in druk. Aan de luwzijde van het gebouw ontstaat tegelijkertijd een onderdruk (zuiging). Door wind ontslaan druk en zuiging ALLEEN OP EINDGEVEL AAN DE WINDZUDE OVERDRUK OP BEIDE DAK VLAKKEN EN OP ALLE ANDERE GEVELS ONDERDRUK ONDERDRUK -f -OVERDRUK WIND WIND OP Z'JGEVEL Door wind ontstaan druk en zuiging. Ook bij dakvlakken doet zich dat verschijnsel voor. Druk en zuiging veranderen in sterkte en in plaats naar gelang de dakhelling steiler of flauwer wordt. Staat de wind loodrecht op een eindgevel dan ontstaat er zuiging op de dakvlakken, op de zijgevels en op de andere eind gevel. Windrichting en windsnelheid zijn nooit constant. Wind is nl. geen constante maar een wervelende lucht stroom. Deze wervelingen ontstaan door de ruwheid van het aardoppervlak. Bij wind op een eindgevel kan de zuiging op dakvlakken en zijgevels daarom van tijd tot tijd opeens overgaan in druk. De constructie van een gebouw wordt door dit effect extra op de proef gesteld. Bij een gebouw van b v. 25 m breedte met een muur- plaathoogte van 2 m en een nokhoogte van 7 m kan bij een storm een belasting van 8000 kg op een eindgevel staan .Bij windstoten is dit nog veel meer. BOUWVERGUNNING ONVOLDOENDE GARANTIE Voor het verkrijgen van een bouwvergunning eist in alle gemeenten het Bouw- en Woningtoezicht deskundig opgezette tekeningen alsmede berekeningen van con structies. Maar ondanks deze eis worden er nog wel vooral bij kleine objecten bouwvergunningen verleend op tekeningen die onvoldoende aangeven hoe er precies zal worden gebouwd. Toch voldoen de gebouwen op tekening meestal wel aan de gestelde eisen. De meeste fouten worden tijdens de uitvoering ge maakt, zowel bij het verwerken van de materialen als bij het aanbrengen van verschillende belangrijke onderde len of constructies. Deze fouten kunnen worden voorko men wanneer tijdens de bouw voldoende deskundig toe zicht wordt uitgeoefend. Verder verdient het aanbeve ling om een bouwwerk nog vóór de oplevering door een deskundige van de verzekeringsmaatschappij te laten inspecteren. FUNDERING Een fundering moet in de eerste plaats berekend zijn op vertikale druk, zowel veroorzaakt door het eigen ge wicht van het gebouw als door de belasting in en op het gebouw. Ook moet de fundering de horizontale krachten van de wind en de spatkrachten van de spanten opvan gen.. De bovenbouw moet met stevige ankers aan de fundering zijn bevestigd. Bij bijv. een houten boven bouw op een steenachtige onderbouw wordt in de regel eerst tot ca 50 cm boven de vloer een wandje gemetseld of beton gestort. Dit wandje moet terdege tegen zijde lings verplaatsen worden verstevigd. SPANTEN Er zijn twee typen spanten te onderscheiden: spanten die op de wanden worden opgelegd ter plaat se van de muurplaat. Dit spant was met slechts één spijker verankerd. spanten die door hun constructie stabiel zyn en die de drukken rechtstreeks overbrengen op de fundering. Bij het eerste type blijken op de zijgevels opgelegde kapconstructies vaak niet of onvoldoende te zijn veran kerd. Het aanbrengen van ankers tegen opwaaien biedt hier uitkomst- Bij wanden van gasbeton of andere lich te materialen behoren zulke ankers extra lang te zijn. Ook de tot op de vloer doorlopende spanten van het tweede type moeten tegen horizontale en vertikale be lastingen worden verankerd. WINDVERBANDEN Uit onbekendheid met of door onderschatting van de windkrachten worden windverbanden vaak te licht ge kozen of zelfs achterwege gelaten. Windverbanden bestaan uit kruisen van hout of staal, die onder de gordingen of aan de spanten worden beves tigd. Bij het ontbreken hiervan kunnen spanningen in de golfplaten optreden die zeer grote schade ten gevol ge van vervormingen met zich mee kunnen brengen. Een windverband dient om de druk- en zuigkrachten die op het dak werken over te brengen op de eindwan- den. Deze wanden kunnen op hun beurt alleen krachten opnemen als ze zelf stijf zijn. Zo kan het bv. bij gepot- dekselde wanden noodzakelijk zijn om er windverband in aan te brengen omdat ze van zichzelf te slap zijn. WANDEN VAN METSELWERK Metselwerk wordt gemaakt van baksteen, kalkzand steen, betonsteen, gasbeton e.d. Ieder materiaal stelt voor de verwerking zijn eigen specifieke eisen b.v. tot voor koming van krimpen en verbranden van de specie, ook wat betreft toeslagen aan de specie enz. Gemetselde mu ren geven eigenlijk alleen problemen als er sprake is van onvoldoende stijfheid. Bij grote muuroppervlakten, zo als bij landbouwschuren, loodsen en loopstallen moeten daarom de gevels worden versterkt door pilasters of door een stevige bevestiging aan de spanten. Voor alle materialen geldt dat de verwerkingsvoor schriften, die de fabrikanten verstrekken, goed moeten worden gelezen en ook opgevolgd. EEN SCHUINE GOROINGLAS MOET VAN KLAMPEN OF STRIPPEN WORDEN VOORZIEN EEN WINDST'JL MOET BOVEN AAN DEGOROINGEN GEKOPPELO WOROEN EEN WINOSTULMOET GOEO AAN DE FUNDERING OF VLOER WORDEN VERANKERD t aSSSSS! 'enpevolge van. sicclitc gnritinglassen kan een eintlgével hij storm inwaaien (zie gestippelde situatie) j Goed verankerd spant. Tengevolge van slechte gordinglassen kan een eindgevel bij storm inwaaien (zie gestippelde situatie). PLATEN OF HOUT OP STIJLEN EN REGELWERK Houten wanden geven bij Voldoende sterkte en be vestiging meestal geen aanleiding tot een begin van stormschade. Wanneer er beschadigingen optreden zijn deze vrijwel altijd terug te voeren tot zwakke punten in de constructie- Plaatmaterialen moeten solide tegen afwaaien worden bevestigd volgens voorschrift van de fabrikant. In het algemeen worden alle wandconstructies die in hun vlak onvoldoende stijfheid hebben tot op de fun dering voorzien van een windverband. EINDGEVELS Eindgevels kunnen al of niet met een eindspant wor den uitgevoerd. In beide gevallen behoren windstijlen of steunberen van voldoende zwaarte aanwezig te zijn. Lichte windstijlen moeten met trek-drukschoren aan het eerste spant worden bevestigd. Windstijlen beschermen eindgevels tegen inwaaien of uitzuigen. Dit geldt met name voor grotere gebouwen waar de eindgevels door hun grote hoogte te slap zijn. Aan de binnenzijde van de eindgevels worden vertikale stijlen of kolommen ter versteviging aangebracht. Ze worden gemaakt van met- (Vervolg van pag. 7.) BOUWPLAN, BODEMPRODUKTIVTTEIT EN GEZONDHEID VAN GEWAS EN BODEM Door de geschetste ontwikkeling is het aantal gewassen in het bouwplan afgenomen. Op vele grote akkerbouwbe drijven bestaat het bouwplan thans uit aardappelen, bieten, (uien) en tarwe. Dit betekent ook een vereenvoudiging met het oog op de aandacht die elk gewas nu eenmaal vraagt. Door deze beperkte gewassenkeuze neemt echter het ge vaar voor gewassen- en bodemziekten toe. Naast deze direk- te bedreiging van de gezondheid van bodem en gewas, zijn er ook aanwijzingen dat het opbrengstvermogen van de grond achteruitgaat. Onder druk van de kostenstijging maar ook tengevolge van de toenemende mogelijkheden van de chemische on- kruidbestrijding en de verbeterde teelttechnieken is het bouwplan in de IJsselmeerpolders in een weinig flexibele situatie terecht gekomen. WELKE MOGELIJKHEDEN Het opnemen van meer gewassen in het bouwplan zou kunnen bijdragen tot meer stabiliteit in de bodemvrucht baarheid, terwijl daardoor tevens de druk van bodem- en ge- wassenziekten kan verminderen. Dient op grond van boven staande het bouwplan niet te worden gewijzigd? Het antwoord hierop van de praktijk is, dat men bij het intensieve, nauwere bouwplan de extra kosten van ziekten- bestrijding en die van eventuele lagere opbrengsten voor lief neemt, daar anders het inkomen, althans op korte termijn, teveel wordt aangetast. Dit geldt met name voor de kleinere akkerbouwbedrijven (tot 35 a 40 ha). In dit licht gezien zijn de mogelijkheden voor een ruimere gewassenkeuze beperkt. Een groot verlies voor een gezonde gewassenroulatie is het wegvallen van het vlas en de groene erwten. In de jaren 19501960 namen deze beide gewassen met karwij, spina- ziezaad en graszaad nog 30 van het bouwplan voor hun rekening. Afgezien van die moeilijkheden bij de mechanisa tie van de vlas- en erwtenoogst, zijn deze gewassen finan cieel niet aantrekkelijk genoeg om behoorlijk aan bod te komen. De graszaadteelt heeft in verband met de sterk wis selvallige prijsontwikkeling eveneens te weinig ruimte in het bouwplan kunnen innemen. Daarbij komt nog de grotere wiselvallig'heid van de zaad opbrengst ten opzichte van bijvoorbeeld tarwe. Een zeer be langrijk winstpunt van deze teelt is de levering van een grote hoeveelheid organische stof. BEPERKTE MOGELIJKHEDEN BENUTTEN De laatste jaren is de mogelijkheid voor de konserventeelt wat vergroot. Dit is vooral merkbaar in Oostelijk Flevoland. De markt voor deze prodiukten is echter zeer beperkt. De voorkeur van de konservenindustrie voor grote percelen, is van invloed op de uitbreiding van de teelt in dit gebied. Wanneer we echter de konserventeelt financieel verge lijken met tarwe, waarmee ze moet konkurreren, dan levert deze teelt :tl direkte zin geen voordeel op. Daarbij komt nog de vrij sterk wisselende korreloptbrengst bij de konserven- erwten. In tabel 2 is een saldo-vergelijking gemaakt van enkele konserventeelten, tarwe en graszaad. Afhankelijk van de bedrijfssituatie zullen de saldoverge lijkingen anders uitvallen. Het is aan te raden om voor uw li

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1975 | | pagina 12