Herziene regeling
boerderijverplaatsing in het
kader van een
ruilverkaveling
Bestraling
van uien
ter verbetering
van
houdbaarheid
11
De Centrale Cultuurtechnische Commissie heeft haar
goedkeuring gegeven aan een herziene regeling voor de
verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen in het kader
van ruilverkavelingen. De nu goedgekeurde regeling ver
vangt de oude regeling, die van 1958 dateerde. Enkele be
langrijke verschillen tussen de oude en de nieuwe rege
ling zijn de volgende:
Een bijdrage wordt uitsluitend gegeven in de kosten
van het verplaatsen van bedrijfsgebouwen. Voor het
verplaatsen van de woning wordt dus geen bijdrage
meer verleend.
De verplaatser is niet langer verplicht de oude gebou
wen te verkopen aan de Stichting Beheer Landbouw
gronden (S.B.L.).
Na de verplaatsing moet de bedrijfsoppervlakte min
stens 20 ha zijn (was 15 ha). Deze oppervlakte hoeft
echter na de verplaatsing niet meer dan 15 ha te zijn,
indien zowel vóór als na de verplaatsing het intensieve
veehouderijgedeelte van het bedrijf een omvang heeft
van minstens 40 standaardbedrijfseenheden (s.b.e.'s).
DE HOOGTE VAN DE
FINANCIËLE BIJDRAGEN
In totaal kan de financiële deelname van het Rijk in de
kosten tot 60 gaan. Deze deelname valt in twee delen
uiteen:
een subsidie van 30 die niet behoeft te worden te
rugbetaald.
een voorfinanciering (wel terug te betalen) van even
eens 30
Deze vóór financiering kan worden verstrekt bij ver
plaatsing van grondgebonden bedrijven of de grondge
bonden tak van bedrijven.
Bij de oude regeling kon de financiële deelname van
het Rijk tot 100 gaan, met inbegrip van de woning,
maar onder aftrek van de opbrengst van de oude gebou
wen.
VAN WELKE NORMBEDRAGEN
WORDT UITGEGAAN?
Voor de verschillende bedrijfstypen zijn normbedragen
vastgesteld. Dat wil zeggen, dat bij de vaststelling van het
subsidiebedrag wordt uitgegaan van de kosten, die ge
middeld zijn gemoeid met het 'bouwen van een bedrijfs
gebouw voor een landbouwbedrijf met een bepaalde om
vang.
Voor melkveehouderijbedrijven zijn deze normbedra
gen;
bij 15 ha
bij 20 ha
bij 25 ha
bij 30 ha
bij 35 ha
bij 40 ha
bij 45 ha
by 50 ha
DE TERUGBETALING
Met de terugbetaling van het bedrag, dat het Rijk heeft
voorgefinancierd, moet eerder worden begonnen, dan on
der de oude regeling het geval was. Bij de nieuwe rege
ling moet de terugbetaling beginnen in het eerste jaar,
dat volgt op het jaar waarin het nieuwe bedrijfsgebouw
en tenminste 80 van de bedrijfsoppervlakte, die voor
de bepaling van de bijdrage in aanmerking is genomen,
in gebruik werden genomen. Men betaalt jaarlijks 6
over het voorgefinancierde bedrag tot het jaar waarin
de lijst van geldelijke regelingen ter visie wordt gelegd.
196.000
bij
55
ha
432.000
229.000
bij
60
ha
458.000
261.000
bij
65
ha
484.000
292.000
bij
70
ha
510.000
322.000
bij
75
ha
536.000
351.000
bij
80
ha
562.000
379.000
bij
85
ha
588.000
406.000
bij
90
ha
en meer
614.000
Van deze 6 wordt 3 gerekend als rente en 3 als
aflossing. De schuld, die dan nog resteert, kan samen met
de ruilverkavelingsrente in 26 jaar worden afbetaald,
eveneens met 6 per jaar.
WELKE BEDRIJVEN
KOMEN IN AANMERKING?
Voor verplaatsing met subsidie komt een bedrijf
slechts in aanmerking, wanneer door de verplaatsing
in de ruilverkaveling als geheel" een duidelijk betere
verkave kan worden bereikt. Bovendien moeten de
betreffende boerderij verplaatsingen zijn opgenomen in
h'et ruilverkavelingsplan, zoals dat door de Centrale Cul
tuurtechnische Commissie is goedgekeurd. Voor subsi
diëring en vóórfinanciering komen in principe in aan
merking melkveehouderij-, rundveehouderij- en akker
bouwbedrijven.
Ook als op te verplaatsen bedrijven tevens intensieve
veehouderij wordt uitgeoefend, kan voor de verplaat
sing van dat deel van deze bedrijven subsidie worden ge
geven, afhankelijk van de diersoort en het aantal stand
plaatsen vóór de verplaatsing. Voor alle genoemde be-
drijfstypen geldt, dat een subsidie van 30 van het te
investeren bedrag pas kan worden verstrekt als de se
cretaris van de Centrale Cultuurtechnische Commissie
dit bedrag heeft goedgekeurd.
WELKE EISEN WORDEN GESTELD?
Om voor een bijdrage in aanmerking te komen moet
het te verplaatsen bedrijf voldoen aan enkele voorwaar
den.
Voor de verplaatser moet de landbouw het hoofdbe
roep zijn. Dat wil zeggen, dat hij moet kunnen aanto
nen, dat gemiddeld over de laatste drie jaar gerekend,
de helft van zijn inkomen uit het landbouwbedrijf
kwam en hij tenminste driekwart van zijn totale ar
beidstijd op het bedrijf heeft gewerkt.
De verplaatser kan een natuurlijk persoon of een
rechtspersoon (b.v. een naamloze of een besloten ven
nootschap) zijn.
Wanneer er sprake is van een rechtspersoon, moet uit
de statuten blijken, dat de exploitatie van een land
bouwbedrijf het doel is. H'et bedrijf moet in zo'n geval
worden geleid door een bedrijfsleider, die de land
bouw als hoofdberoep heeft. Wanneer meerdere na
tuurlijke personen voor gezamenlijke rekening een
landbouwbedrijf exploiteren, moet voor tenminste
één van hen de landbouw het hoofdberoep zijn, zoalè
hiervoor is omschreven.
De vakbekwaamheid van de verplaatser en zijn finan
ciële positie moeten aan bepaalde voorwaarden vol
doen.
VERSCHILLENDE SUBSIDIEREGELINGEN
MOGEN NIET SAMENGAAN
Als men op grond van deze regeling een subsidie krijgt
kan men niet tegelijkertijd in aanmerking komen voor
andere bijdrageregelingen van het ministerie van land
bouw en visserij. Het een sluit dus het ander uit. Hierop
bestaat één uitzondering. Men kan namelijk nog wel 'een
bijdrage ontvangen volgens het „Besluit landbouwbedrij
ven met ontwikkelingsmogelijkheden". Als men voor een
dergelijke bijdrage in aanmerking komt, wordt deze bij
drage uiteraard alleen gegeven voor dat deel van de kos
ten dat niet wordt gedekt door een subsidie en/of een
vóórfinanciering.
DE REGELING GELDT OOK VOOR
VERPACHTERS EN PACHTERS
Ook een verpachter kan voor de regeling in aanmer
king komen wanneer hij zijn bedrijfsgebouwen wil ver
plaatsen. Voorwaarde daarbij is wel, dat hij voor ten
minste 12 jaar een pachtovereenkomst rheeft aangegaan
met één of meer pachters. Daarnaast moeten deze pach
ters aan dezelfde voorwaarden voldoen, die hiervoor zijn
omschreven voor natuurlijke personen.
INRICHTINGSEISEN
Bij melkveehouderijbedrijven en intensieve veehoude
rijbedrijven moet de inrichting van de nieuwe gebouwen
aan enkele eisen voldoen. Voor de melkveehouderijbe
drijven komt dit er op neer, dat:
een stal aanwezig moet zijn met de ruimte om te voe
ren en te melken, met inbegrip van de daarbij horende
vaste inrichtingen
er een werktuigenberging moet zijn en
een opslagruimte voor ruw voer en mest.
Bij intensieve veehouderijbedrijven mag de inrichting
geen batterijen bevatten voor het houden van biggen of
kippen.
AANSLUITING OP WATER EN ELECTRA
De kosten van het aansluiten van de nieuwe gebou
wen op water en electra komen voor rekening van de
ruilverkaveling als geheel. In deze kosten kan echter het
Rijk een bijdrage van 50 verlenen.
AANLEG VAN ERFBEPLANTING
Men is verplicht bij het verplaatste bedrijf een erfbe-
planting aan te leggen. In de kosten van het aanleggen en
het eerste onderhoud wordt een subsidie van 80 gege
ven. De resterende 20 van deze kosten kan worden
voorgefinancierd en worden terugbetaald met de ruil
verkavelingsrente. Dus na de afsluiting van de ruilver
kaveling in 26 jaar met 6 per jaar.
WAAR AANVRAGEN?
De aanvraag moet worden ingediend bij de plaatselij
ke commissie. Deze moet daarna ter goedkeuring wor
den voorgelegd aan de secretaris van de Centrale Cul
tuurtechnische Commissie. Bij de aanvraag moet wor
den gevoegd:
een bouwtekening (dit geldt alleen voor de bouw van
een melkveehouderijbedrijf en van bedrijfsgebouwen
voor intensieve veehouderij).
een bouwvergunning
een opgave van de investeringen, die de bouw zal ver
gen
een stuk waaruit blijkt, dat de financiering is verze
kerd
een bewijsstuk waaruit blijkt, dat geen aanvraag is
ingediend voor een bijdrage op grond van een andere
regeling van het ministerie van landbouw en visserij.
Nadat de aanvraag is goedgekeurd, wordt een overeen
komst gesloten tussen de belanghebbende en de plaatse
lijke commissie. De secretaris van de Centrale Cultuur
technische Commissie moet ook deze overeenkomst weer
goedkeuren. Daarna kan met de bouw worden begonnen.
Een deel van de bijdrage, namelijk 80 daarvan, kan al
tijdens de bouw als voorschot worden uitgekeerd.
Met de voorbereiding van een verplaatsing kunnen al
aanzienlijke kosten gemoeid zijn. Men doet er daarom
verstandig aan eerst met de plaatselijke commissie te be
spreken of men in aanmerking komt voor verplaatsing.
Na overleg wordt dan een principe-uitspraak gedaan,
waarna al of niet met de voorbereiding van de aanvraag
kan worden begonnen.
NADERE INLICHTINGEN
Voor nadere inlichtingen kunnen belanghebbenden
kontakt opnemen met de plaatselijke commissie voor de
ruilverkaveling waarin het bedrijf ligt of met het kantoor
van de H.I.D. voor de Landinrichting.
HORIGE week organiseerde de Direktie Landbouw-
kundig Onderzoek op het Sprenger Instituut te Wa-
geningen een persontvangst waarbij irformatie werd ge
geven over de stand van zaken van een aantal studiepro
jecten die bij Instituten en proefstations in onderzoek
zijn. Eén van de onderwerpen betrof de
BESTRALING VAN UIEN
TER VERBETERING VAN DE HOUDBAARHEID
|YR IR J. VAN KAMPEN, direkteur Proefstation voor
de Groenteteelt in de Volle Grond te Alkmaar, be
lichtte in zijn inleiding het grote belang van een goede
begeleiding door onderzoek en voorlichting van de teelt,
de bewaring en de afzet van uien. Want ondanks het feit
dat uien vrijwel overal ter wereld worden geteeld, ligt
2 van het werelduienareaal in ons relatief toch maar
kleine landje en wordt daarop 3 van de werelduien-
produktic verkregen. Maar liefst 30 van de internatio
nale uienhandel is in handen van Nederlandse expor
teurs! En 85 van de Nederlandse uienproduktie wordt
geëxporteerd, zodat ons land verreweg de grootste uien-
exporterende natie ter wereld is geworden. De produktie-
waarde van de uienteelt ligt op rond de 100 miljoen gul
den per jaar (en zal in jaren met hoge uienprijzen aan
merkelijk daarboven liggen! - Red.). Het spreekt voor al
le instellingen, die bij het landbouwkundige onderzoek
direkt of indirekt betrokken zijn, dat al het moge
lijke moet worden gedaan om deze positie voor de Ne
derlandse teler en handel te behouden en zo mogelijk de
ze verder te versterken!
PEN zeer belangrijk aspekt is de kwaliteit en wel in
het bijzonder de houdbaarheid. Verbetering van de
houdbaarheid betekent n.l. niet alleen dat de kopers van
hollandse uien zich in algemene zin niet „bekocht" voe
len maar ook, dat onze uien gedurende een lange perio
de en óók nog na lange bewaring, met goede resultaten
naar veraf gelegen bestemmingen geëxporteerd kunnen
worden. Hierdoor kunnen onze exportmogelijkheden
worden uitgebreid, hetgeen een zeer welkome aanvulling
zou zijn voor het thans wel wat eenzijdige exportpatroon,
waarbij vooral West-Duitsland een sterk dominerende po
sitie inneemt.
Uit door diverse onderzoekers uitgevoerde experimen
ten was bekend dat de bestraling van uien, voor het te-
gegaan van de spruitvorming een zeer effectieve behan
deling is. Daarom werd in 1973 besloten om een commis
sie te formeren, waarin vertegenwoordigers van de hier
bij het m est belanghebbende nrg^nisatks. sectoren uit
het bedriifsleven en onderzoekinstellingen werden be
trokken. Dank zij een zéér goede samenwerking en taak
verdeling was het mogelijk om in relatief korte tijd tot
gerechtvaardigde conclusies en daarop gebaseerde posi
tieve aanbevelingen voor de bestraling van uien onder
praktijkomstandigheden te komen.
Praktisch komen de bevindingen van de Commissie er
in hoofdzaak op neer dat
door bestraling met zeer lage doses de houdbaarheid
van onze uien zeer aanzienlijk kan worden verbeterd,
ongeacht de daarvoor gebruikte rassen
(Zie verder pagina 14.)