Gezond fiscaal beleid voor zelfstandigen in het bijzonder in land en tuinbouw I' 9 Staatssecretaris van Financiën, Drs. M. J. VAN ROOIJEN, op Algemene vergadering ZLM [K stel het zeer op prijs dat u mij hebt willen uitnodi gen om vanmiddag met u van gedachten te wisse len over het fiscale beleid voor zelfstandigen, met name in de landbouw, tuinbouw en veeteelt. Alvorens te spreken over gezond fiscaal beleid in het algemeen, d.w.z. fiscaal beleid als onderdeel van het bud gettaire beleid voor de komende jaren. In dit budgettaire beleid speelt de beleidsombuiging, zoals deze tot uiting komt in de 1 norm, de komende jaren een grote rol. Ik kom daar aanstonds op terug. De afweging van de belastingsvoorstellen heeft gestaan in het kader van de huidige zeer moeilijke economische situatie. Enerzijds zijn de tijdelijke belastingverlagingen van 1975 verlengd tot 1976, anderzijds is in het nieuwe be lastingplan, dat voor blijvende dekking voor 1976 moet zorgen wegens de uitgavenstijging, de BTW-verhoging met een half jaar uitgesteld. Het kabinet heeft juist van daag voorgesteld de verhoging uit te stellen tot 1 oktober 1976. De begroting 1976 en ook het belastingplan 1976, hoe belangrijk beide op zichzelf overigens mogen zijn, zijn echter geheel overschaduwd door de middellange termijn- problematiek, zoals die uit de studie van het Centraal Plan Bureau naar voren komt. Bij ongewijzigd beleid zou de groei lager zijn dan de trendmatige groei van 3% waarop de meerjarenafspraken zijn gebaseerd en zou de werkloosheid eerder toenemen. Het Kabinet heeft, toen die indicaties kwamen, besloten het beleid te richten op 3% groei om daardoor de ont wikkeling van de werkloosheid om te buigen. Een mati ging van de stijging van de reële arbeidskosten was daar voor onontkoombaar. De stijging van collectieve lasten is daarbij een zeer belangrijke factor. Om dit te bereiken heeft het Kabinet daarom besloten de stijging van belasting- en premiedruk en van enkele niet-belastingmiddelen (in feite vooral het binnenlands gas) te beperken tot 1 van het nationale inkomen. Daar mede wordt de particuliere sector meer ruimte gegeven, waardoor de uitbreiding van de collectieve voorzieningen zij het wat langzamer beter gewaarborgd is. De particuliere sector is in feite de motor voor de col lectieve sector, omdat in de particuliere sector een groot deel van de lonen wordt verdiend en wordt geconsu meerd, waarover belasting op inkomen en consumptie ge heven wordt. De groei van 3% en een stijging van de collectieve lasten met 1 biedt het volgende beeld wat betreft de verhouding collectieve-particuliere sector, die nu 55 45 is: het grootste deel van de groei van het nationale in komen gaat dan naar de collectieve sector: van 3% ongeveer 2 1/4 Voor de totale particuliere sector blijft er dan over IV2 hoe men dat ook wil verdelen binnen de particuliere sector. UET is duidelijk dat deze verschuiving van particulier naar collectief zeer voorzichtig en geleidelijk moet plaatsvinden, gelet op de~ werkgelegenheid. De particu liere sector is nu eenmaal direct produktief, het bedrijfs leven moet renderen om uit winst belastingen te kunnen betalen. De 1 %-norm over de periode 19771980 zal betekenen dat beleidsombuigingen nodig zijn tot een bedrag van 9 a 10 miljard, waarbij het goed is erop te wijzen dat dit nog een aanzienlijke stijging blijft, het stijgingstempo wordt verminderd. Door deze ombuiging ook in de sfeer van overdrachtsuitgaven te zoeken, kan een uitholling van de directe overheidsbestedingen worden tegenge gaan. Bij de uitwerking van de 1 %-norm over de periode 19771980 zal de wijze van verdeling over stijging be lastingen, premies en niet-belastingmiddelen van groot belang zijn. Ook zal, uitgaande van een bepaalde stijging van de belastingdruk als onderdeel van de 1 %-norm, de verdeling van de belastingverhogingen over directe en indirecte belastingen belangrijk zijn, niet alleen zuiver fiscaal gezien, doch ook gelet op de effecten op de werk- gelegeheid en inkomensbeleid. Zelfs bij een lagere stijging van de belastingdruk over de periode 19771980 zullen nog zeer aanzienlijke ver hogingen van belastingen nodig zijn: echter de mogelijk heden om verdere verzwaringen aan te brengen worden kleiner. In dit verband zal nagegaan kunnen worden of en in hoeverre een meerjarenbelastingplan zou kunnen wor den opgesteld voor de periode 19771980, aansluitend aan de meerjarenafspraken, die we kennen over de stij ging van de uitgaven. Daaruit zou duidelijk blijken wel ke belastingverhogingen nodig zijn voor de gewenste verbeteringen van een aantal collectieve voorzieningen. In een meerjarenbelastingplan zou niet alleen de omvang van het jaarlijks dekkingsplan moeten worden aangege ven, doch ook zou kunnen worden aangegeven welke be lastingen voor verhoging in aanmerking kunnen komen. |VE grootste belastingen zijn uiteraard de loon- en in- komsten'>elasting en de omzetbelasting. In de in komstenbelasting is, volgens mij, de rek er in sterke ma te uit door de jarenlange verzwaring van de tarieven van deze belasting met steeds sterkere progressie; de marges zijn zeer gering geworden. Deze opvatting is ook terug te vinden in de belastingparagraaf van de interim- nota inkomensbeleid. Dit houdt echter niet in dat alle speling voor nu en de komende jaren verdwenen zou zijn. Daarbij komt dat ook in de omzetbelasting de mogelijk heden tot verdere verhoging van het tarief als nu voor gesteld na 1976 met grote terughoudendheid moet wor den bezien. In de interim-nota inkomensbeleid wordt overigens ook geconstateerd dat op het belastinginstrument in het ver leden een zware wissel is getrokken. Een verdere ver swaring van de progressie zou de neiging tot ontgaan en ontduiking en afwenteling nog doen toenemen. Boven dien worden de mogelijkheden in Nederland beperkt door de lagere belastingdruk in de ons omringende lan den. Wij leven nu eenmaal niet op een eiland, doch in een vrije gemeenschappelijke markt. Meer en meer zal het inkomensbeleid dan ook gevoerd dienen te worden via de primaire inkomensvorming: de stijging van het inkomen voor belasting en premies. Bij de hantering van de inkomstenbelasting als verdelingsinstrument dient men zich van de smalle marges bewust te zijn. Naar mijn oordeel dient men zich ook bewust te zijn van de steeds kleiner wordende marges in de belangrijk ste belastingen. In de Miljoenennota 1976 wordt dan ook Barenbrug Holland B.V.. Postbus 4, Arnhem. Tel. (085) 431051 opgemerkt dat de speelruimte voor verhoging van de in komstenbelasting en de omzetbelasting begrensd is! nC zou duidelijk willen stellen dat de omvang en met name ook het stijgingstempo van de totale collec tieve lasten in steeds sterkere mate ook bepaald wordt door de maatschappelijke aanvaardbaarheid van beide factoren. Dit geldt zowel voor belastingen als voor so ciale premies. Als blijkt dat de mensen een toenemende aanslag op hun particuliere bestedingsmogelijkheden niet meer aanvaarden, zal de tendens tot afwenteling en ontduiking van belasting toenemen. Een toenemende belastingontduiking zal ook een slech te invloed op de belastinign.oraal hebben.. Centraal dient derhalve de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de belastingdruk en de verhoging ervan te staan, waarbij het oordeel over de omvang en aard van de collectieve voorzieningen een essentiële invloed heeft. Naarmate de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de belasting druk meer ter discussie wordt gesteld, kan de belasting ontduiking toenemen en belastingmoraal afnemen. Ik meen dat men bij het beleid deze samenhang sterk in het oog dient te houden, zeker ook nu ons land zich in een zeer moeilijke economische situatie bevindt. Een goede belastingmoraal wil o.a. zeggen dat het vertrouwen moet bestaan dat ook „de buurman" zijn fis cale verplichtingen nakomt, zo nodig ook afgedwongen door goeie belastingcontrole. MA deze algemene opmerkingen kom ik thans op het eigenlijke onderwerp van deze middag, het fiscale beleid voor zelfstandigen Ik wil mijn betoog beginnen met het aangeven van 2 belangrijke richtsnoeren voor dit fiscale beleid. In de eerste plaats noem ik u het gelijkheidsbeginsel. Hét is de taak van de overheid om zorg te dragen voor een evenwichtige verdeling van de lasten over de bur gers. Fiscalisten spreken in dit verband van „gelijke las ten bij gelijke draagkrachthetgeen in feite neerkomt op het aloude spreekwoord „gelijke monniken, gelijke kappen". Gelijkheid van behandeling wil zeggen dat men het fiscale beleid in de agrarische sector niet geïsoleerd kan bezien. Agrarische zelfstandigen behoren niet .te worden bevoordeeld of benadeeld in vergelijking met andere zelfstandigen en in ruimer verband bezien evenmin in vergelijking met alle overige belastingplich tigen. Dit betekent dat de belastingheffing over de in de agrarische sector behaalde winsten en omzetten in be ginsel niet mag afwijken van belastingheffing over win sten en omzetten in andere sectoren van het bedrijfs leven. Ik zeg met nadruk „in beginsel", omdat er zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen, die bij zondere fiscale regels voor de agrarische sector recht vaardigen. Of er dergelijke bijzondere omstandigheden in de agrarische sector aanwezig zijn en zo ja, welke ge volgen daaraan dienen te worden verbonden, is een kwestie, waarop ik later terugkom. De tweede factor, die het fiscale beleid meer en meer gaat bepalen, is de steeds intensiever wordende ver vlechting van de Europese economieën. De beslissingen, die er op EG-niveau worden genomen ten aanzien van (Zie verder pag. 11) (Vervolg van pagina 8). Ik ben van mening dat voor de toekomstige verhouding tussen landbouw- en landschap- en milieubelangen hier een uitermate belangrijk stuk werk is verricht. Heel duidelijk is immers vastgelegd dat de boer die uit een oogpunt van landschapsbehoud en natuurbescher ming beperkingen krijgt opgelegd, daarvoor een dusdani ge vergoeding dient te krijgen dat hij zijn bedrijf kan blij ven voortzetten zonder in inkomen achter te blijven bij zijn collega's die niet met beperkingen hebben te maken. Ik hoop dat deze beheersovereenkomsten voor het Ganze- gebied nog deze winter daadwerkelijk kunnen worden af gesloten. Vergadering, als wij konstateren dat de totstandkoming van beneersovereenkomsten in de Poel ook voor de land bouw een goede zaak is, wil dat natuurlijk geenszins zeg gen dat deze overeenkomsten nu maar te pas en te onpas overal moeten worden toegepast. Het betekent wel dat voor die gebieden waar ook de landbouw met redelijke beperkingen in het kader van natuur- en landschapsbe houd akkoord kan gaan, nu een duidelijke opening is ge maakt. Dat geldt zeker ook voor een aantal ruilverkave- lingsgebieden in Noord-Brabant. Het betekent voorts naar mijn mening ook dat, behalve voor pure natuurgebieden, waar al lang geen landbouw meer wordt bedreven, de vorming van nationale land schapsparken volstrekt overbodig is. De ZLM zal zich tegen de instelling van dergelijke parken in agrarische ge bieden dan ook met kracht verzetten. ZLM-BELEID WORDT VOORTGEZET TOT slot, vergadering, een paar woorden over de ZLM zelf. Er zijn in de loop van 1975 nogal wat nieuwe gezichten binnen de ZLM verschenen. Beginnend met een nieuwe voorzitter, kwam er een nieuwe secretaris en een nieuwe sociaal-economisch voorlichter voor Bra bant bij, terwijl begin 1976 een nieuwe voorlichtster voor Zeeland haar werkzaamheden zal aanvangen en we gaan uitzien naar een toekomstige opvolger voor de hoofdre dacteur van ons Landbouwblad, de heer Blanksma. De harde kern van vakbekwame, hardwerkende medewerkers is dan wel aangevuld. Dat geldt ook voor ooze dochter instellingen: de Onderlinge Verzekerings Mij, het Admi nistratie- en Adviesbureau en Gropatax. Juist de formule van aan de ene kant nieuwe, jonge krachten tijdig een kans te geven en anderzijds het zeer geringe personeelsverloop, mede door de prettige werk omstandigheden, houdt dacht ik de ZLM zo springlevend als hij nu na 132 jaar nog is. Dat de taak van de ZLM daar bij in de eerste plaats gericht dient te zijn op de belangen van de leden staat ons steeds voor ogen. Daarom heeft het Bestuur het laatste jaar er alles aan gedaan om een wat dat betreft aan duidelijkheid weinig te wensen over latend beleid te voeren. Wij zijn vast van plan om, met uw instemming als leden, dit beleid ook in het komende jaar op even duidelijke wijze voort te zetten. Daarom heeft on ze Onderlinge Verzekerings Mij geen enkele behoefte om tot een machtig lichaam gevestigd in riante gebouwen uit te groeien. Of om op zeer veel geld verslindende wijze in de loop van 1975 haar 25-jarig bestaan te herdenken. Veel belangrijker is immers dat we onze leden de laagste verzekeringspremies van Nederland kunnen blijven pre senteren! Daarom doen bestuur en direktie van het Boek- houdbureau ook iedere dag weer de grootste moeite om u zoveel mogelijk service voor zo weinig mogelijk geld te bieden. Niettemin heeft een organisatie als de onze ook van daag de dag daarnaast nog een duidelijke taak binnen het totale maatschappelijke bestel in Zeeland en Noord-Bra bant. Zo zijn wij er dan ook trots op als eerste landbouw organisatie in den lande de ministeriële goedkeuring te hebben ontvangen om aan onze huishoudschool in Ter- neuzen tevens een opleiding voor lager economisch en administratief onderwijs te vestigen. Wij zien dat mede als een extra blijk van vertrouwen vanuit Den Haag voor de wijze waarop de ZLM het bestuur en beheer voor haar scholen voert. Wij menen te mogen konstateren dat het beleid dat het Bestuur het afgelopen jaar heeft gevoerd in be langrijke mate aansluit bij datgene wat er onder on ze leden leeft. De belangrijke toename van het aan tal leden in het afgelopen jaar, waardoor wij on danks alle bedrijfsbeëindiging, industrievestiging e.d., op dit moment weer evenveel leden hebben als in 1970, die zelfs aanzienlijk meer ha's cultuur grond inbrengen, sterkt ons in deze overtuiging. Ik hoop dat het ons als bestuur en medewerkers van de ZLM ook in 1976 weer gegeven zal zijn u als leden en begunstigers naar beste weten en kunnen bij te staan in het versterken van de toe komstmogelijkheden van toch altijd nog één van de mooiste beroepen: dat van boer en tuinder!

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1975 | | pagina 9