Gezond fiscaal beleid
voor zelfstandigen
in het bijzonder in land
en tuinbouw
11
Staatssecretaris van Financiën,
Drs. M. J. VAN ROOIJEN,
op Algemene vergadering ZLM
(Vervolg van pag. 9)
de belastingharmonisatie, hebben ook voor de zelfstan
digen belangrijke consequenties. Te denken valt bijvoor
beeld aan de voortschrijdende harmonisatie van de om
zetbelastingen. Daarnaast dient rekening te worden ge
houden met de fiscale regimes, die in de ons omringende
landen gelden voor de zelfstandigen en meer in het bij
zonder voor de zelfstandigen in de agrarische sector.
Wat betekenen de genoemde factoren: het gelijkheids
beginsel en de Europese vervlechting nu in concreto
voor het financiële beleid t.a.v. de agrarische zelfstandi
gen?
HET GELIJKHEIDSBEGINSEL
HE Wet op de Inkomstenbelasting verstaat onder winst
het bedrag van de gezamenlijke voordelen, die, on
der welke naam en in welke vorm ook, worden verkre
gen uit onderneming. U merkt, dat da wet geen onder
scheid tussen de verschillende soorten van ondernemin
gen maakt In tegenstelling tot hetgeen vóór 1965 het
geval was, scheert de wet agrarische en niet-agrarische
ondernemingen over één kam.
Voor de fiscale winstberekening is dus een agrarische
onderneming een onderneming als alle andere. Derhalve
zijn de algemene faciliteiten in de winstsfeer ook op de
agrarische ondernemingen van toepassing. Ik noem u
enige voorbeelden:
de verliescompensatie: Een verlies van een bepaald
jaar kan worden verrekend met de inkomens van het
voorgaande en de zes volgende jaren. Wat de achter
waartse verliescompensatie betreft, is deze tijdelijk
uitgebreid tot twee voorafgaande jaren;
de middeling: Indien een onderneming in een tijds
bestek van drie jaren zeer uitéénlopende winsten be
haalt, kunnen de jaarlijkse winsten worden -geëgali
seerd, waardoor de onaangename effecten van de be
lastingprogressie in de vette jaren worden weggeno
men;
de fiscale oudedagsreserve: Ondernemers kunnen
jaarlijks een gedeelte van hun winst belastingvrij re
serveren voor hun oudedagsvoorziening. Voor 1976
zal deze reservering 11,5 van de winsten tot 30.000
en 10 van de winsten daarboven bedragen met een
maximum van 9.858,
de zelfstandigenaftrek: Voor 1975 mogen ondernemers
die een winst van 50.000 of minder behalen 1.600
aftrekken van die winst, verminderd met 160 voor
elk vol bedrag van 1000, waarmee die winst de
ƒ50.000 overschrijdt. Dit betekent dat er een afloop
is gecreërd tol ƒ60.000, waarbij de aftrek dus 0 be
draagt. Het betreft hier een tijdelijke maatregel, die
overigens ook voor 1976 zal gelden, echter met dien
verstande, dat de winstgrenzen ten gunste van de be
lastingplichtige worden gehandhaafd op 50.000 en
60.000, maar de aftrek 1.2000 bedraagt en bet af
lopend bedrag 120.
de regeling voor de in de onderneming werkzame ge
huwde vrouw: Een derde van de ondernemingswinst,
met een maximum van 20.778, zal in 1976 kunnen
worden toegerekend aan de echtgenote van de on
dernemer, indien die echtgenote tenminste 1 750 uur
per jaar in de onderneming werkt. Voor een geringer
aantal werkuren geldt een geringer bedrag.
de vrijstelling van in de onderneming aangewend
vermogen. Voor 1976 zal deze vrijstelling 90 000 be
dragen.
Ik wil het bij deze voorbeelden laten, omdat juist deze
regelingen voor de agarische sector bij de belastinghef
fing over de winst en het vermogen van groot belang
zijn.
NAAST de faciliteiten, die voor alle ondernemers gel
den, kent de wet op de inkomstenbelasting een spe
ciale gunstige regeling voor de winst, behaald bij de ver
vreemding van landbouwgronden. In feite is deze rege
ling, die de waardeverandering van agrarische gronden
vrijstelt van belasting, mits deze waardeverandering het
gevolg is van buiten het agrarische bedrijf gelegen fac
toren, een inbreuk op het gelijkheidsbeginsel.
Waarom immers worden de winsten op landbouw
gronden wél vrijgesteld en de winsten op gronden, die
bij andere ondernemingen in gebruik zijn niet? Wat is
de reden van deze afwijking van het algemene regime?
In mijn inleidende opmerkingen heb ik betoogd, dat
zulk een afwijking gegrond moet zijn op bijzondere om
standigheden. De wetgever zag een bijzondere omstan
digheid in het feit. dat de grond in het bedrijf van een
landbouwer een andere plaats inneemt dan bijvoorbeeld
in het bedrijf van een fabrikant. De grond is voor een
landbouwer meer dan een gewoon bedrijfsmiddel, het is
voor hem een vermogensbestanddeel, dat hij in zijn on
derneming aanwendt. Derhalve achtte men het onjuist
om waardestijgingen, die enkel en allen te danken zijn
aan monetaire, conjuncturele en dergelijke factoren, in
de belastingheffing te betrekken.
Over de waarde van deze motivering is in de loop der
tijden veel gezegd en geschreven. Daarop wil ik thans
niet ingaan; ik wil slechts herhalen, dat het speciale re
gime voor de agrarische gronden verband houdt met een
bijzondere omstandigheid in de agrarische sector.
Voor de landbouwregeling in de Wet op de Omzetbe
lasting doet hetzelfde betoog opgeld. In die Wet wordt
bepaald, dat landbouwers, veehouders, tuinbouwers en
bosbouwers voor de omzetbelasting niet als ondernemer
worden aangemerkt. Zij behoeven geen b.t.w- in reke
ning te brengen aan hun afnemers; evenmin mogen zij
de aan hen berekende b.t.w. bij de fiscus terugvragen.
Teneinde deze regeling zonder nadelige gevolgen voor
de landbouw te doen verlopen, hebben de afnemers van
de agrariërs recht op een forfaitaire b.t.w..-aftrek van
4,25 (in 1976 4,5 van het aan hen door de agra
riërs in rekening gebrachte bedrag. Deze regeling be
vrijdt de agrarische sector van een hoeveelheid admini
stratieve rompslomp. Weer kan men zich afvragen, of
het gerechtvaardigd is, dat deze regeling een inbreuk
maakt op het gelijkheidsbeginsel. Waarom worden de
agrariërs niet als alle andere ondernemingen in de b.t.w.-
heffing betrokken?
DE landbouwregeling dient gezien te worden in het
licht van de richtlijnen van de E.G inzake de om
zetbelasting. De tweede b.t.w.-richtlijn staat toe, dat de
Lid-Staten een speciale regeling treffen voor landbou
wers voor wie de toepassing van de normale regeling
op moeilijkheden zou stuiten. Ook het voorstel voor een
zesde b.t.w.-richtlijn voorziet in een landbouwregeling.
De bijzondere omstandigheid, die de landbouwregeling
rechtvaardigt, is derhalve meer van Europese dan van
nationale aard. In de Memorie van Toelichting op de
Wet wordt dan ook vastgesteld, dat de landbouwrege
ling met name vanwege de te verwachten voorstellen
van de Commissie der E.G. in de wet is opgenomen.
Tenslotte bevat ook de Wet op belastingen van rechts
verkeer enige vrijstellingen ten behoeve van de land- en
tuinbouw. Ik heb hierbij op het oog de vrijstellingen van
overdrachtsbelasting, die gelden voor verkrijging bij
ruilverkaveling, aankoop van naburige landbouwgrond
en overdracht aan de Stichting Beheer Landbouwgron
den. Ook deze regelingen knopen aan bij bijzondere om
standigheden, die uitsluitend in de agrarische sector een
rol spelen.
Ik meen, dat de wetgever een juiste benadering van
de fiscale faciliteiten in de agrarische sector heeft ge
kozen. Zulke faciliteiten zijn slechts aanvaardbaar, in
dien wordt aangetoond, dat er een dringende reden is
om af te wijken van het algemene regime, dat voor alle
ondernemers geldt Omstandigheden, die zowel voor
agrariërs gelden, kunnen geen reden zijn om fiscale
faciliteiten in te voeren, die zich tot de agrariërs beper
ken. Ik wil dit met een enkel voorbeeld verduidelijken:
IK heb met belangstelling kennisgenomen van het
rapport „De Jonge Agrariër" van de Kommissie
ter bestudering van de problematiek van de jonge agra
riërs, dat is uitgegeven in mei 1975. In dat rapport wordt
onder meer voorgesteld om aan jonge agrariërs de mo
gelijkheid te geven om jaarlijks 7.500 belastingvrij te
sparen. Dit zou hen in staat stellen voor de financiering
van hun toekomstige bedrijven reeds in een vroeg sta
dium een basis te leggen.
Hoezeer de bedrijfsfinanciering voor de jonge agra
riër ook een probleem moge zijn, het is geenzins een bij
uitstek agrarisch probleem. Alle andere jongeren die
een bedrijf willen beginnen, staan voor dezelfde moei
lijkheden.
Daarbij komt nog, dat men zich kan afvragen, of fis
cale faciliteiten wel de aangewezen weg zijn om jonge
agrariërs in het zadel te helpen. Een adspirant-agrariër
in loondienst heeft in het algemeen een betrekkelijk laag
inkomen, zodat de belasting daarover evenmin een groot
bedrag beloopt. Het effect van een vermindering van
die lage belasting zal daarom waarschijnlijk gering zijn.
Het ligt meer voor de hand om gebruik te maken van
de mogelijkheden, die geboden worden in de speciale
regelingen, die het Ministerie van Landbouw en Visse
rij op dit terrein kent.
Voordat ik overga tot de behandeling van het tweede
door mij genoemde richtsnoer voor het fiscaal beleid
t.w. de Europese vervlechting wil ik nog even in
eigen land blijven en uw aandacht vragen voor het in
komensbeleid.
70ALS in de Interimnota inkomensbeleid is vermeld
streeft de regering naar rechtvaardige inkomens
verhoudingen. Hiermee wordt tevens beoogd een betere
spreiding van macht, kennis en zeggenschap te bereiken.
Spreiding van macht, kennis en zeggenschap dragen op
hun beurt weer bij tot rechtvaardige inkomensverhou
dingen.
De inkomensverhoudingen nu, worden vooral bepaald
door afspraken omtrent de inkomensverdeling. Deze af
spraken worden gemaakt tussen werkgevers- en werk
nemersorganisaties Onder invloed van collectieve ar
beidsovereenkomsten, wettelijke loonmaatregelen en
sociale zekerheid is er de laatste decennia veel in de
inkomensverhoudingen veranderd.
Echter zijn de mogelijkheden tot beïnvloeding van
deze primaire inkomensverdeling nog onvolkomen. De
afspraken tussen werkgevers en werknemers omvatten
slechts een deel van alle werknemers, zij het een be
langrijk deel. Bovendien vallen de hogere salaristrek
kers buiten de overheidssfeer vaak niet onder een col
lectieve regeling.
Dan zijn er de zelfstandigen, voor wier inkomen er
geen enkele collectieve afspraak bestaat. Hun inkomen
wordt bepaald door de krachten van vrije economie; in
een zwakke conjunctuur zijn zij dan ook het meest
kwetsbaar. Binnen de groep van zelfstandigen is de ver
scheidenheid van inkomens (zeer hoge en zeer lage in
komens) waarschijnlijk groter dan bij welke andere
groep ook.
De overheid heeft gezien het voorgaande dus alle re
den een correctie toe te passen.
In de primaire sfeer is dat niet eenvoudig. Immers
wordt zij geconfronteerd met een historisch gegroeide
situatie. De inkomensvorming van werknemers vindt op
geheel andere wijze plaats dan die van zelfstandigen;
verder is het beloningsniveau binnen de twee afzonder
lijke groepen niet overal gelijk. De ene bedrijfstak kent
een hoger beloningsniveau dan de andere; de vrije be
roepen staan er beter voor dan de kleine winkeliers.
Wat de overheid wil is een rechtvaardige inkomens
vorming voor alle inkomenstrekkers waarbij met in
standhouding van beloningsverschillen op grond van b.v.
leeftijd of aard van arbeid, een ieder in redelijke mate
deel kan hebben aan de welvaart.
In dit verband is een wettelijk minimumloon met een
minimum vakantiebijslag een logisch gevolg. Het is
mijns inziens onjuist dit minimumloon te reserveren
voor de werknemers.
Doelbewust zijn dan ook diverse sociale uitkeringen
(A.O W.- en bijstandsuitkeringen) met het minimum
loon in relatie gebracht.
Ook voor zelfstandigen is in de interim-nota het denk
beeld naar voren gebracht om aan zelfstandigen een
minimum-inkomen te garanderen, te vergelijken met
het minimumloon.
TN de primaire sfeer alleen, is te weinig ruimte om
voldoende correcties toe te passen. Daarom dient
de aandacht zich ook te richten op de secundaire sfeer
daaronder versto ik de belastingen en premies. De inte
rim-nota stelt uitdrukkelijk vast, dat naar de huidige
opvattingen van het belastinginstrument gebruik moet
worden gemaakt om de doelstellingen van het inkomens
beleid te verwezenlijken. Het is immers het secundaire
inkomen, d.w.z. het inkomen na belastingen en premies,
dat in feite de bestedingsbesparingsmogelijkheden van
het individu bepaalt. Anders gezegd: een redelijke be
lastingheffing is een eerste voorwaarde voor een rede
lijk netto-inkomen. Dit is de voortdurende en vanzelf
sprekende relatie tussen inkomens- en fiscaal beleid.
Zelfstandigen en werknemers hebben uit fiscaal oog
punt veel gemeen. De hoogte en de progressiviteit van
de inkomstenbelasting is voor beide groepen bijvoor
beeld hetzelfde. Wat zelfstandigen van werknemers on
derscheidt is het object van belasting: dat is bij zelf
standigen de winst, terwijl het bij werknemers het loon
is. Een goed fiscaal beleid voor zelfstandigen gaat der
halve uit van een juist winstbegrip. Een bijzonder aspect
daarbij is de invloed van de inflatie op de omvang van
de fiscale winst. Over deze invloed, alsmede over de
invloed van de inflatie op andere inkomsten, wordt
thans gestudeerd onder leiding van prof. Hofstra. Wat
de winst betreft komen bij de studie-Hofstra de proble
men als de schijnwinsten op voorraden en de afschrij
ving naar vervangingswaarde aan de orde. Met name
de financieringsproblemen van de vervanging van voor
raden en bedrijfsmiddelen worden bij sterk stijgende
prijzen steeds nijpender.
IN de Interimnota komt een belastingparagraaf voor.
In nuchtere bewoordingen wordt daarin vastge
steld dat de rek in de loon- en inkomstenbelasting er
in belangrijke mate uit is. De progressie van deze belas
ting is al zeer scherp; verdere verscherping zou waar
schijnlijk slechts leiden tot een grotere kans op belas
tingsfraude en belastingvlucht. Wat'de omzetbelasting en
de accijnzen betreft is het zeer de vraag, of daarmee een
inkomensbeleid kan worden gevoerd. Kortom de marges
van een actieve belastingpolitiek in het kader van het
inkomensbeleid zijn smal geworden.
Voor zelfstandigen zijn er in de laatste tijd veel ver
lichtingen ingevoerd of uitgebouwd; ik noemde U eerder
reeds enkele voorbeelden. De bedoeling is nu om ook
de zelfstandigen een zo gelijkmatig verloop van hun
reële inkomensontwikkeling te kunnen bieden. Dit is
voor hen van groot belang, met name in het licht van
de verslechterde conjunctuur, die juist de zelfstandigen
zwaar treft. De ongunstige ontwikkeling van kosten en
prijzen enerzijds en het ontbreken van een prijscompen
satie in hun inkomen anderzijds heeft, in combinatie
met een achterblijven van de omzet, tot gevolg, dat hun
inkomensontwikkeling geen gelijke tred heeft gehouden
met die van de werknemers.
De Regering is zich heel wel bewust van deze proble
men. In de afgelopen jaren heeft zij dan ook veel ge
daan om in de fiscale sfeer aan de zelfsti ndigen de hel
pende hand te reiken.
IN mijn eerdere opmerkingen heb ik reeds gewag ge-
maakt van verhoging van de toegestane reservering
voor de fiscale oudedagsreserve, de uitbreiding van het
toepassingsgebied van de zelfstandigenaftrek, de verrui
ming van de achterwaartse verliescompensatie en de
verhoging van de winsttoerekening aan de meewerken
de gehuwde vrouw. Voorts zou ik U willen wijzen op de
in 1975 tot stand gebrachte verruiming van de investe
ringsaftrek en van de vervroegde afschrijving, waardoor
in totaal ongeveer 70 van bepaalde investeringen ten
laste van de eerste twee jaren kan worden gebracht.
Wat de premies, betreft bestaat het voornemen om de
grenzen van de vrijstellingen en de premiereductiegren-
zen van de volksverzekeringen aanzienlijk te verhogen
en het begrip premieplichtig inkomen voor de A.K W.
en de A.W.B.Z. te verbeteren. Beide maatregelen zullen
per 1 januari 1976 ingaan.
Al deze maatregelen zijn getroffen met het cog on de
bijzondere positie van de zelfstandigen. Tevens wordt
beoogd om via de verruiming van de liqüiditeitspositie
van de zelfstandigen, in combinatie gezien met de in
vesteringsfaciliteiten, ruimte te scheppen voor investe
ringen, teneinde o.a. de werkgelegenheid positief te be
ïnvloeden.
TIE tweede factor die mede bepalend is voor de in-
houd van het fiscale .beleid voor zelfstandigen in ce
agrarische sector, is de vervlechting van de Europese
economieën. Met name op lanbouwgebied heeft de
Europese Gemeenschap een belangrijk stuk werk ver
richt. Op fiscaal terrein is de E.G. minder ver gevorderd,
hetgeen echter niet wil zeggen, dat daar niets tot stand
is gebracht. Zo is de omzetbelasting reeds enige malen
het onderwerp .van harmonisatie geweest. In mijn in
leidende opmerkingen -eb ik al een mement stil gestaan
bij de 6e b.t w.-richtlijn, die thans bij de Raad wordt
voorbereid. In die richtlijn is ook een regeling opgeno
men met betrekking tot de landbouw. De Landbouwre
geling houdt in, dat agrariërs in beginsel niet als onder
nemers in de zin van de b.t.w. worden aangemerkt. Zij
behoeven tenzij zii optreden voor normaal onderne
merschap geen b.t.w. af te dragen en kunnen even
min de aan hen berekende b.t.w. hij de fiscus terug
vragen. De afnemers van de agrariërs hebbe recht op
een forfaitaire aftrek van een bepaa'd percentage van
het aan hen in rekening gebrachte bedrag. Dat percen
tage is thans in Nederland 4.25 r'< en zal in 1976 4,5
bedragen.
In het voorstel voür een 6e b.t w-richtlijn wordt de
vaststelling van dit percentage opgedragen aan de Com
missie van de E.G. De Commissie zal daarbij uit moe
ten gaan van macro-economiscne gegevens met betrek
king tot de laatste twee jaren. Voorts voorziet het voor
stel in een geleidelijke afbraak van de forfaitaire aftrek,
(Zie verder pag. 16.)