De ligboxenstal in verleden, heden en toekomst 9 Ing. L. PRINSEN, CBI - Wageningen. A L weer lang geleden, het was in 1960-61, was er een drietal veehouders te weten de heren: S. van der Kooij te Maasland met 29 koeien p Veer te Oostwoud met 48 koeien F. Driessen te Asten met 46 koeien die het aandurfden een nieuw type rundveestal te bou wen. De al eeuwenoude grupstal had voor hen afgedaan en de loopstal met loslopende koeien in een gestrooide ligruimte was naar hun mening niet de oplossing om te komen tot een verantwoorde bedrijfsopzet. Het initiatief van de drie veehouders heeft grote gevolgen gehad voor de melkveehouderij. Nu, 15 jaar na de start, hebben we een feestelijke bijeenkomst vanwege de 10.000ste lig- bovenstal die de komende stalperiode in gebruik zal wor den genomen. Wij praten thans zo gemakkelijk over de ligboxenstal, maar de pioniers hebben de eerste jaren vele moeilijk heden moeten overwinnen. Door hun geloof in de moge lijkheden van de nieuwe stalvorm, hun inkasseringsver- mogen gezien de meestal negatieve uitlatingen van de kollega-veehouders en het uitproberen van vele onder delen, zonder dat daar veel vergoeding tegenover stond, hebben zij een daadwerkelijke bijdrage geleverd in de ontwikkeling van een nieuw bedrijfssysteem voor de melkveehouderij. Ook de heer Tj. Westendorp van het IMAG is bij deze ontwikkeling nauw betrokken geweest. Hij heeft in de beginjaren meer dan eens zijn nachtrust moeten opoffe ren om een ligboxenstal draaiende te houden. De betrok ken veehouder zag het echter niet zitten en heeft de stal spoedig daarna weer omgebouwd. %/ELE onderdelen die we thans opnieuw in onze advise- ring betrekken, zoals: het eenvoudige Engelse voerhek de voorraadvoedering van ruwvoer uit speciale ruiven of wagens de eenvoudige bijvoerautomaat voor het verstrekken van extra krachtvoer die rubbermatten in ligboxen om op strooisel en arbeid te sparen waren reeds dn de eerste stallen aanwezig. Omdat deze bedrijfsonderdelen toendertijd te revolutio nair werden geacht, heeft direkte navolging weinig plaats gevonden. De meningen over de nieuwe stalvorm waren en bleven zeer verdeeld. Bij exkursies verlieten de meeste vee houders hoofdschuddend! de ligboxenstal. De koeien waren naar hun oordeel nogal vuil en het grote met mest besmeur de staloppervlak stond hen helemaal niet aan. In drie jaar tijd werden er maar 14 ligboxenstallen ge bouwd, waarvan 3 voor 100 en meer koeien. De opzet van deze stallen was zeer verschillend n.l. met lengte en/of dwarsopstelling van de rijen ligboxen en met binnen- en/of buitenvoedering. De voeropslag en voedering werden groots aangepakt. Op deze bedrijven werd het wintervoer opgesla gen in twee of drie torensilo's en van daaruit werd het ge- hakselde produkt met een mechanisch voersysteem voor de koeien gebracht. Deze veehouders kunnen worden be schouwd als de voorlopers van het volledig gemechaniseerde bedrijf. Op deze drie bedrijven hebben we veel ervaringen opgedaan wat betreft mogelijkheden en moeilijkheden met torensilo's en de daarbij behorende mechanisatie. ^ARZELEND maar aangemoedigd door de over het al gemeen gunstige resultaten kwamen er meer liefheb bers. In 1967 waren er in totaal 39 veehouders met een lig boxenstal. De provincie Noord-Brabant spande toen al de kroon met 17 stallen, terwijl de veehouders in Drente en Overijssel er nog niets van wilden weten. Het loslopen van de koeien tijdens de voedering werd door vele aspirant-bouwers bezwaarlijk geacht. Het voenrantsoen bestond meestal uit een aantal voedenmriddelen, zodat vaak een min of meer individuele voedering met vaststaande die ren, zoals op de grupstal, als eis werd gesteld. Nadat het zelfsluitende voerhek, waarin de koeien zich tijdens de voedering vastzetten, was ontwikkeld, werd de belangstelling voor de nieuwe stalvorm groter. In het voor jaar van 1969 waren er reeds 329 stallen in gebruik. Zelfs nog in 1969 verschenen zo nu en dan in de land- bouwpers ingezonden stukken van veehouders en dierenart sen over de nadelen van de ligboxenstal. In deze stalvorm zou het voerverbruik hoger, de melkproduktie lager en de gezondheidstoestand slechter zijn dan van diieren gehuisvest in een grupstal. De voorstanders haalden in de krantekolom men nuchtere feiten aan en de aantijgingen werden weer legd. Landelijk gezien was er meer liefhebberij. In 1969 kwamen er 500 stallen bij, zodat het totaal ruim 800 werd. Bijna de helft hiervan stond in Noord-Brabant. langzamerhand kwam er een bepaalde lijn in de stal- vormen en stalonderdelen bestemd voor de diverse bedrijfsgrootten. Aan de hand van praktijkervaringen en on- derzoekgegevens is toen een aantal standaardplannen volle dig uitgewerkt. t)e hoofdtypen waren de volgende: 1 1 rijige stal met ingebouwde melkstal (3060 koeien) 2+1 rijige stal met ingebouwde melkstal (5080 koeien) 24-2 rijige stal met in- of uitgebouwde melkstal (boven 70 koeien) 2 of 4 rijige stal met buitenvoedering. 10.000 LIGBOXENSTALLEN! Op 24-10-'75 organiseerde het Consulentschap in Algemene Dienst voor boerderijbouw en -inrichting in het lAC-gebouw te Wageningen een feestelijke bij eenkomst ter gelegenheid van het gereed komen van de 10.000ste ligboxenstal. Aan de inleidingen die toen gehouden werden ontlenen we de volgende bijzonder heden. Gewezen werd hierbij op de mogelijkheid het stalgebouw later zowel in de lengte als in de breedte uit te breiden. De breedtemaat van de 2+2 rijige stal is zodanig, dat bij uit breiding van de veestapel de stal eventueel kan worden om gebouwd tot een 3+3 rijige stal met mechanische voedering. Hierbij wordt dan wel de eetbreedte per dier verkleind van 65 tot ongeveer 40 cm maar in de praktijk heeft diit door de aangepaste voederwijze weinig bezwaren opgeleverd. Ook de landelijk werkende bouwbedrijven van het eerste uur hebben veel bijgedragen tot de ontwikkeling en realisa tie van de standaardplannen. Deze plannen, waarvan de uitvoering steeds is aangepast, worden thans met uitzondering van die met buitenvoedering algemeen gebouwd. In plaats van buitenvoedering langs het voerhek, komt thans zelfvoedering uit sleufsilo's vooral in het zuiden meer in trek. Voornamelijk door de verschillende regelingen, zoals o.a. bijdrageregeling van het O.- en S.-fbnds voor experimen tele stallen (de zgn. 1000,stal) regeling voor rentesubsidie is en wordt de bouw van ligboxenstallen sterk gestimuleerd. De toename van het aantal stallen bedroeg de laatste jaren 12002300 stuks per jaar. Verwacht wordt dat er deze win ter ruim 10.500 stallen in gebruik zijn, waarin ongeveer 680.000 koeien zijn gehuisvest. QPVALLEND hierbij is dat van het totale aantal bedrij ven in 1970 het aantal stallen tot 60 koeien ruim 80 bedroeg. Dit percentage was in het voorjaar 1975 terugge lopen tot 51 De groei bij de bedrijven met 100 en meer Koeien blijkt uit de volgende cijfers: 1970 ruim 3 1975 9,5 In 1976 zullen ongeveer 1000 'bedrijven, bijna 10 van het totaal, 100 en meer koeien huisvesten. Het aantal melkveebedrijven met 30 en meer koeien be draagt nu ongeveer 32.000, zodat deel daarvan over een bovenstal beschikt. Van het totaal aantal koeien op deze 'be drijven, geschat op 1 Vi miljoen vertoeft 45 in boxenstal- len. Een respektabel aantal, hetgeen niemand in 1970 heeft kunnen overzien. In het aantal boxenstallen per provincie komen ook grote verschillen voor. Zo heeft van het aantal bedrijven met 30 dier vooral op de iets grotere bedrijven minder aandacht krijgt, met als gevolg een grotere kans op toename van het optreden en het overbrengen van bepaalde ziekten en af wijkingen als: de voortplantingsstoornissen, zoals het niet op tijd afkomen van de nageboorte en het zgn. wjitvuilen, de kalversterfte tijdens en kort na de geboorte en de klauw- aandoeningen. In de praktijk blijkt steeds weer dat één en ander nadelige gevolgen kan hebben, zoals: een vroegtijdige uitstoot van zelfs hoogproduktieve dieren, een lagere melk produktie, een langere tussenkalftijd van meer dan 400 da gen en een hogere kalversterfte van 15 tot 25 Bij goed vakmanschap is het mogelijk in een aantal geval len de nadelige gevolgen te kompenseren, maar men zal moeten trachten die voorzieningen te treffen die de genoem de problemen beperken of uitbannen. Een gerichte bedrijfs- hygiëne |is in alle stalruimten hierbij van groot belang. Dierenarts Koopman poneerde eens de stelling: „Men dient te streven naar een gezond kalf, dat uit een gezonde koe in een gezond milieu ter wereld komt." ^E veehouder met een ligboxenstal zal naast een goed uitgevoerd doorloop- en/of stabad voor het ontsmet ten van de klauwen, de be:chdkking moeten hebben over. een opvangruimte voor het vlot kunnen afzondieren van de te behandelen dieren een ziekenstal, uitgevoerd als grupstal, ter grootte van ongeveer 3 van de veestapel een afkalfstal, uitgevoerd als grupstal of met boxen, ook ter grootte van ongeveer 3 van de veestapel en meer koeien ruim 60 van de veehouders jin Brabant en ongeveer 20 van die veehouders in Friesland een boxen- stal. Noord-Brabant raakt al min of meer verzadigd, terwijl in Friesland de bouwaktiviteit toeneemt. yyANNEER we nu eens in de toekomst gaan kijken, dan zullen er volgens de prognose 1980 in dat jaar ca. 20.000 levensvatbare melkveebedrijven zijn. Men mag dus verwachten dat het aantal boxenstallen de komende jaren nog belangrijk zal toenemen, mits de rentabiliteit van de melkveebedrijven rniet verdier daalt. Door de minder goede bedrijfsuitkomsten en de stijgende bouwkosten zal de animo om in deze bedrijfstak, en vooral in de middengroepen, te investeren teruglopen. Maar de veehouders die willen blijven zullen hun bedrijf wel moeten aanpassen om de produktiekosten te verminde ren. Met meer melk per man door produktieverhoging van de koeien en/of uitbreiding van de veestapel en door toe passing van andere produktiemethoden kunnen de uitkom sten nog wel worden verbeterd. De bouwkosten van een ligboxenstal zijn de laatste jaren sterk gestegen. Het IMAG heeft berekend dat vanaf februari 1970 tot heden de bouwprijzen met ruim 65 zijn toegeno men. Het is derhalve noodzakelijk bij bedrijfsaanpassing en/of -vergroting de gehele bedrijfsopzet nog kritischer te bekijken dan voorheen. Het zijn niet alleen de kosten van het ongeïsoleerde stalgebouw, maar het is vooral de keuze van de melkstal en de melkmethode en de wijze van uitmes ten en mestopslag, voeropslag, voedering en verharding van erf en kavehveg die uiteindelijk de totale investering bepa len. Het gedeeltelijk achterwege laten van één of meer van deze belangrijke bedrijfsonderdelen heeft wel invloed op de investering, maar kan tevens het arbeidsverbruik en daar door de arbeidskosten ongunstig beïnvloeden. Het opstellen van een meerjarenplan om het optimale later te realiseren is mogelijk, mits dit uiteindelijk rniet leidt tot een 'behoor lijke kostenverhoging. £EN belangrijk punt dat nog niet de nodige aandacht krijgt is de ziektepreventie. De daaraan verbonden kosten voor extra gebouwruimte en arbeid en het varen on der het motto: „het zal op mijn bedrijf wel wat meevallen" heeft vele veehouders doen besluiten de verschillende nood zakelijk geachte voorzieningen niiet te treffen. Het is een feit dat door verandering van bedrijfsomstandigheden, zoals het staltype en het aantal koeien per man, het individuele één en voor de grotere bedrijven twee gescheiden: kalver stallen met eenlingboxen voor de jongste dieren tot bij voorbeeld 14 dagen oud. Deze stalruimten moeten goed geïsoleerd) zijn en gemak kelijk zijn te reinigen en te ontsmetten. Een hogedrukspuit is hierbij onmisbaar. Een situering van deze ruimten bij de melkstal heeft het voordeel dat alle verzorgingsruimten bij elkaar liggen, zodat toezicht en toepassing van hygiënische maatregelen beter kunnen worden uitgevoerd. Deze voorzieningen voor de preventieve gezondheidszorg vragen, zoals reeds opgemerkt, extra kosten en arbeid; daar staat tegenover dat die gezondheid van de veestapel gemak kelijker optimaal is te houden. Volgens de veehouders die al enige jaren de beschikking hebben over een ruim,te met genoemde voorzieningen is deze onmisbaar en worden de kosten ruimschoots vergoed. Ook het buitenlands onderzoek wijst in deze richting. ^E toename van het aantal dieren per bedrijf maakt het voor de veehouder steeds moeilijker het juiste beleid ten aanzien van de dieren te voeren. Voor het krijgen van een volledig inzicht is registratie van allerlei gegevens be treffende selektie, inseminatie, droogzetten, gezondheids toestand en -maatregelen noodzakelijk. Verschillende regis tratiesystemen zijn de laatste jaren ontwikkeld, maar ze zijn zelfs op de grotere bedrijven nog veel te weinig in gebruik. Een kantoortje of een ruimte nabij de genoemde voorzienin gen bevordert het tijdig en regelmatig bijhouden van de no dige gegevens. Voor de dierenarts is een dergelijke registra tie ook van groot belang voor het nemen van maatregelen. ^KTUEEL is thans ook de vraag waar het krachtvoer moet worden versetrekt. iDoor het reeds bereikte of na te streven produktieniveau van 55006500 kg melk over de gehele veestapel, komen vele dieren tot topproduktaes van 3545 kg per dag. Bij deze hoge melkproduktie zal een behoorlijke aanvulling op het ruwvoerrantsoen met kracht voer moeten komen. Algemeen wordt al het krachtvoer in de melkstal verstrekt met op een aantal bedrijven een aanvulling daarop langs het voerhek of via bijvoerautomaten. Gezien de korte verblijfsduur van de koeien in de melk stal en de geringe voeropname in die tijd, is het in de mees- (Zie verder pagina 10)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1975 | | pagina 9