Ontwikkeling in de
Nederlandse rundvee
houderij bij de
10.000ste ligboxenstel
H
De ligboxenstal in verleden, heden en toekomst
Dr. Ir. M. P. M. VOS
Helaas moet worden gekonstateerd dat de inkomens
in de landbouw onder een grote druk staan. De onlangs
gepubliceerde cijfers van het LEI. tonen dat nog eens
duidelijk aan. Al zijn de cijfers voor de rundveehouderij
niet zo droevig als die van vorig jaar, het gemiddelde
niveau is altijd nog dusdanig laag dat wij ons in alle ernst
hebben afgevraagd of er wel reden is om het tot stand
komen van de 10.000ste ligboxenstaf in Nederland feeste
lijk te memoreren. Temeer omdat er zijn die menen dat
de stormachtige ontwikkeling in de melkveehouderij (o.a.
door de ligboxenstal) één van de redenen voor de huidige
crisis zou zijn! Een mening die dr. ir. Vos beslist niet
wordt onderschreven. Ondanks alle somberheid ten aan
zien van de landbouwinkomens moet niet vergeten wor
den dat de rundveehouderij binnen de totale landbouw
van Nederland de grootste aktiviteit is. Wij kunnen stellen
dat de Nederlandse rundveehouderij voldoende zuivel-
produkten produceert voor 26 miljoen en voldoende vlees
voor ruim 13 miljoen consumenten. De belangrijke posi
tie van de rundveehouderij in de Nederlandse landbouw
kan verklaard worden uit de klimatologische omstandig
heden, de gesteldheid van de bodem, het historisch ge
groeide vakmanschap van de Nederlandse veehouder, de
vanouds bekend staande kwaliteit van het vee en de op
dit geheel afgestemde afzetorganisaties.
STRUKTURELE ONTWIKKELING
f\R ir Vos wees in zijn inleiding op de verhoging van
de arbeidsproduktiviteit door mechanisering en an
dere technische en organisatorische verbeteringen met
als gevolg meer welvaart door een sterke stijging van
de reële lonen Arbeidsbesparende bedrijfssytemen zijn
in de veehouderijsektor terdege benut. Door schaalver
groting en intensivering is de produktie per man de
laatste jaren sterk toegenomen. Per bedrijf (hetgeen in
Nederland praktisch betekent per man) wordt thans
gemiddeld ongeveer 100.000 kg melk geproduceerd; 10
jaar geleden was dit nog minder dan 50.000 kg.
Het aantal rund veebedrijven daalt in Nederland sterk
(in 1964 nog 162.000 nu 97.000 bedrijven met melkvee) en
het gemiddelde areaal, maar vooral het aantal dieren
per bedrijf nemen toe (in 1964 8,5 ha en 10 koeien, thans
respectievelijk 14 ha en 23 koeien).
UAN de wegen waarlangs produktiviteit verbeterd kan
worden, noemde dr ir Vos, vervanging van arbeid
door kapitaal (mechanisering) als voorbeeld de ligboxen
stal, waardoor het aantal dieren dat door één man ver
zorgd kan worden enorm groot is. Hoe zou het gesteld
zijn met de inkomenssituatie van de 10.000 bedrijven die
met een ligboxenstal werken als die het nog met een
grupstal moesten doen?
Gezien de mogelijkheden van de ligboxen sprak dr ir
Vos de verwachting uit dat de ligboxenstal op den duur
de funktie van de grubstal zal gaan overnemen, tenzij
voor die tijd een vergelijkbare ontdekking zich voordoet.
Dit betekent uiteraard niet dat alle thans bestaande be
drijven een ligboxenstal zullen bouwen.
De behoefte aan een vergroting van de arbeidsproduk
tiviteit komt men om begrijpelijke redenen op allerlei
plaatsen tegen. Dit is ook de reden dat men van uit het
zuivelbedrijfsleven bezig is het melktransport van de
veehouderijbedrijven naar de fabriek te reorganiseren.
Een aantal fabrieken zullen in de naaste toekomst alleen
werken met de zgn. rijdende meikont vangst. Dit proces
zou wel eens een zeer grote invloed kunnen uitoefenen
op de struktuur van de veehouderij.
Aankopen van produktiemiddelen Gezien de stijging
van de lonen is er een streven om het arbeidspotentieel
op de bedrijven zo volledig mogelijk in te zetten. On
danks de noodzakelijke vergroting van het aantal koeien
per man, blijkt het in vele gevallen niet mogelijk loet
areaal cultuurgrond voldoende te vergroten (het gemid
deld aantal koeien steeg de laatste 10 jaar met 120 en
het oppervlakt cultuurgrond slechts met 65 Om toch
meer koeien te kunnen houden is men enerzijds het gras
land intensiever gaan benutten en anderzijds meer
krachtvoer gaan aankopen. Het gebruik van stikstof op
grasland steeg de laatste 10 jaar met ongeveer 50
Naar schatting wordt nu ca 225 kg per ha gestrooid. De
Nederlandse melkkoe krijgt per jaar ca 700 kg kracht
voer, terwijl dit in 1964 niet veel meer dan 300 kg zou
zijn geweest.
Hoewel het gemiddeld gebruik van stikstof mogelijk
nog kan toenemen zijn ook hier bepaalde grenzen. Het
alternatief om dan koeien te gaan houden op aangekocht
voer (zeker als dat krachtvoer is) heeft ook zijn grenzen.
Economisch is een grondloze melkveehouderij beslist
niet perspectiefvol, zeker niet met de onzekerheden op de
krachtvoermarkt. Bovendien kan men moeilijkheden
gaan verwachten met de mestoverschotten.
De grenzen aan de intensivering van het grondgebruik
samen met de geringe mobiliteit van de grond in ons
land vormen het grootste knelpunt voor de ontwikkeling
van een groot aantal bedrijven.
Betere koeien. De totale bedrijfsvoering op de melk
veebedrijven verandert sterk. Daardoor verschuiven de
eisen die aan -de koeien worden gesteld. In de tijd dat
't merendeel van de koeien nog met de hand werd gemol
ken werden andere eisen gesteld aan bijvoorbeeld de
uier dan thans waar tiet melken in meer of mindere
mate gemechaniseerd verloopt. Een andere reden om at
tent te blijven op het aanpassen van het fokdoei kan
liggen aan de verschuiving in de economische verande
ringen. Zo zijn de laatste tien jaar de verhoudingen tus
sen lonen en krachtvoerprijzen sterk verschoven Ook de
verhouding tussen vlees en melkprijzen zijn allerminst
constant. Door foktechnische maatregelen dient steeds
getracht te worden de veestapels aan te passen aan de
nieuwe eisen en situaties.
Externe factoren. Bij het streven naar een verbetering
van het inkomen op de melkveehouderij is de boer sterk
afhankelijk van externe factoren. De voorwaarden voor
een effektieve rundveeverbetering kunnen niet wor
den voldaan door de individuele veehouder. Daarom
zorgt hij samen met zijn collega's voor een stamboek
vereniging, een k.i.-organisatie en een melkcontrole-or-
ganisatie, hoewel de eenheid in doelstelling en effectivi
teit in de organisatiepatronen wel eens lijken te ontbre
ken.
organisatie voor de toevoer van grond- en hulp
stoffen en de verwerkings- en afzetorganen heeft een
grote invloed op de rentabiliteit van de veehouderij. Het
is niet voldoende de melk efficiënt te produceren, maar
deze melk moet ook efficiënt verwerkt en afgezet wor-
?0uL voortreffelijk werkende privaat-organisaties,
hebben de Nederlandse veehouders op vele terreinen
coöperatieve organisaties opgebouwd. Daardoor hebben
de veehouders direct-of indirect (op basis van concurren
tie) invloed op toeleverende, verwerkende of verkoop
organen.
Meer direct hebben de verkaveling, de ontsluiting, de
waterbeheersing en de utiliteitsvoorzieningen (b.v. elec-
triciteit) invloed op de bedrijfsorganisatie en dus de
rentabiliteit. Ook ihierop is de invloed van de individuele
boer betrekkelijk gering en heeft hij ondersteuning van
openbare lichamen nodig.
Voor een rationele bedrijfsvoering op een veehouderij
bedrijf dient een belangrijk deel van het areaal te liggen
bij de bedrijfsgebouwen. In de gebouwen kan dan wor
den gemolken, terwijl men dan toch de dieren in de zo
mer kan weiden Ook de vorm engrootte van de percelen
zijn van belang, vooral voor de mechanisatie van de
voederwinning. Het bedrijf moet goed bereikbaar zijn
voor de toevoer van grond- en hulpstoffen en de afvoer
van zijn produkten. Ook de kavels van het bedrijf dienen
goed bereikbaar te zijn voor de dieren ende werktuigen.
EFFICIENTE LANDBOUV/
COMBINEREN MET MOOI BUITENGEBIED
ET is duidelijk dat in een vochtig laag liggend land
als Nederland een goede waterbeheersing essentieel
is. Juist op deze essentiële punten wordt de druk van
buiten steeds groter. Het grasland met in de zomer daar
op weidende koeien geeft een bepaald cachet aan het
landschap. Nu de bewoners van de steden meer inkomen
Webben en de verplaatsmgsmjagejlijkheden groter zijn
geworden, komen zij voor de recreatie meer en meer op
het platteland. Dat land kan er gevarieerd en parkachtig
uitzien mede dankzij de melkveehouderij. Dr ir Vos was
zelfs geneigd dit mede als funktie te zien voor de melk
veehouderij. Tevens wordt dit land gebruikt voor de pro
duktie, hetgeen beschouwd kan worden als het gebrui
ken van de natuurlijke hulpbronnen van een land.
Niet iedereen is echter geneigd hier dankbaar over te
doen. Er komen steeds meer Nederlanders, die zich gaan
bezig houden met dat landschap. Zo worden de wensen
om het oude (waardevolle cultuurlandschappen) te con
serveren steeds indringender. De onlangs uitgebrachte
relatienota suggereert dat als een boer in deze beper
kingen krijgt opgelegd hij daarvoor betaald moet worden
en terecht. Dit neemt niet weg dat de structurele ont
wikkeling in die gebieden kunnen worden geremd. Bij
de beschouwing over de toekomstige ontwikkeling van
de melkveehouderij lijkt het op zijn minst verstandig
hier rekening mee te houden. Ik dacht dat deze situatie
ook een uitdaging inhield voor de ontwerpers van ge
bouwen en de landschapsbouwers. Is een mooi buiten
gebied echt niet te combineren met een efficiënte land-
bouw?
I
Een land dat de veehouderij zeer intensief bedrijft, dat
bovendien een aanzienlijk aandeel van ihaar produkten
exporteert dient alle aandacht te besteden aan de ge
zondheid van haar veestapel en de kwaliteit van haar
produkten- De hoge standaard op het punt van de ge
zondheid moet worden gehandhaafd door een goed func
tionerend gezondheidsapparaat.
Vee houden is in deze moderne tijd geen eenvoudige
zaak meer. Op vele punten dienen oplossingen gezocht te
worden voor bepaalde problemen. De Nederlandse boer
mag zich gelukkig prijzen met een zeer uitgebreid onder-
zoekapparaat dat met hen zoekt om de arbeidsprodukti
viteit op te voeren, de investeringen zo laag mogelijk te
Ciouden en de produktie kwalitatief zo goed mogelijk te
laten verlopen.
(Zie verder pag. 11)
(Vervolg van pag. 9)
te typen melkstallen onmogelijk al het krachtvoer daar te
laten opnemen. Het zgn. „ondervoeren" van hoogproduktie-
ve koeien, zoals dat op veel bedrijven voorkomt, leidt niet
tot optimale produkties. Wanneer er systemen zijn, waarbij
de voeropname in de in eikstal wel voldoende is, zoals met
brijvoedering, moet men zich afvragen of dit voor de koe
wiel juist is. Een gespreide opname van het dagrantsoen
over het etmaal is voor de koeien beter en wellicht bevor
dert het ook nog de totale voeropname.
yiOOR de diverse bedrijfsgrootten wordt nagegaan op
welke wijze de voedring van ruw- en krachtvoer het
beste kan plaats vinden. Er zijn verschillende mogelijkheden
uiteenlopend van alle produkten apart of alles gemengd ver
strekken. 'Deze systemen met hun voor- en nadelen, hebben
invloed op de stalindeling, de lengte van het ruwvoer, de
arbeidsbehoefte en de investering. De uitersten wat betreft
de stalindeling zijn de volgende:
stal met groepsvoedering en een grotere eetbreedte per
dier. Het staloppervlak zal bij toepassing van een voor
gang 8,5 tot 9,0 m2 per gve bedragen.
stal met voorraadvoedering en een beperkte eetbreedte
van 40 tot 20 cm per dier.
Bij deze opzet kan met een staloppervlak van 5 tot 6 m2
per gve worden volstaan. Ddt levert een belangrijke
bouwkostenbesparing op.
Deze kostbesparing kan ten goede komen aan de mecha
nisatie van de voedering bijvoorbeeld door aanschaffing
van een mobiel of een stationair systeem en van een pas
sende voeropslag.
IQ
Het onderzoek naar de wijze van voerverstrekking, zoals
dit o.a. in de komende stalperiode op de Waiboerhoeve zal
plaats vinden, ds van groot belang voor het ontwikkelen van
nieuwe stamindelingen of bedrijfsmodellen.
UIT de toename van het aantal broodkuilen, geplaatst op
een verhard erfgedeelte, alsmede sleuf- en torensilo's
blijkt de belangstelling voor een andere voeropslag. De ver
beterde verwerkingstechnieken zowel op het veld als bij de
voeropslag en in de stal hebben hier veel toe bijgedragen.
Welke voeropslag de voorkeur verdient is afhankelijk van
de bedrijfsopzet, het voersysteem, de arbeidsbezetting en de
financiële toestand. Het één hangt samen met het ander,
zodat bij bedrijfsiaanpassing het gehele bedrijf in de beoor
deling moet worden betrokken om later teleurstellingen te
voorkomen.
Het gebruik van de doorloopmielkstal, zowel in de stal-
als in de weideperiode, heeft de toename van het aantal
boxenstallen sterk bevorderd. Ook is er de afgelopen 15 jaar
een grote ontwikkeling geweest in de melkstaltypen en de
melk methoden. In de beginjaren werden 2 tot 4 melkstellen
per man optimaal geacht. Dit betekende voor de bedrijven
tot 4050 koeien een gesloten dubbele tweestand en voor
de grotere bedrijven de achtstands visgraatmelkstal.
Aan de hand van onderzoekresultaten hebben de fabrikan
ten de laatste jaren een groot aantal melkstaltypen met ver
beterde melkinstallaties ontwikkeld. Het aantal is zelfs zo
groot dat het voor de veehouder soms moeilijk is een goede
keus te doen. Door gebruik van steeds meer melkstellen per
man en door de automatisering van vele handelingen die
eerst in handwerk werden verricht ds het mogelijk gewor
den een groot aantal koeien (50120 koeien per man per
uur) te melken. De ergonomische belasting van de melker
is door de nieuwe melkstal vormen en door de automatisering
daarin en de verbeterde werkmethoden eerder af- dan toe
genomen.
Bij een juiste opstelling van de melkstal ten opzichte van
de ligboxenstal, waarin de koeien dn produktiegroepen zijn
gehuisvest, en door gebruik te maken van een goed gesi
tueerde wachtruimte gaat bij het aan- en afvoeren van de
groepen dieren op de wat grotere bedrijven op de netto
melktijd geen of weinig tijd verloren.
||OEWEL die mestverwerking door roostervloeren in de
onderliggende kelderruimte of door mechanische
schuiven en opslag in bovengrondse sdlo's niet veel verbe
terd kan worden, zullen andere mogelijkheden om tot kos
ten- en arbeidsbesparing te komen nog onderzocht moeten
worden.
Een geringere opslagruimte voor bijvoorbeeld 1 a 2 maan
den in plaats van 3 a 4 maanden met een tijdige verwerking
van de mengmest met aangepaste werktuigen over verharde
kavelwegen naar het eventueel gedraineerde land zal op
verschillende bedrijven tot kostenbesparing kunnen leiden.
Ook het mechanisch scheiden van de mengmest in vast
en vloeibaar waarbij de verdunde gier met het vele bedrijfs-
afvalwater regelmatig wordt verregend kan voor bepaalde
bedrijven voordelen hebben.
Hoewel er al meer dan 10.000 boxenstallen zijn gebouwd,
waarin over -het algemeen goede resultaten zijn bereikt,
moeten er nog vele problemen worden opgelost. Het is nog
lang niet zo ver d'at „Wageningen" op zijn lauweren kan
gaan rusten, want de ontwikkeling gaat door evenals de
kostenstijging van diverse bedrijfsonderdelen en van de ar
beid. Er zullen nieuwe technieken imoeten komen om de be
drijfsresultaten op peil te houden of zo mogelijk te verbete
ren. Aldus ing. Prinsen.
I