Het rooien en bewaren van knolselderij AARDAPPELTELERS OPGELET! 10 door: P. MEEUWSE, Technologisch specialist C.T.'s Barendrecht en Goes en F. VADER, Bedrijfsvoorlichter Groente teelt C.T. Goes. SAMENVATTING Knolselderij wordt nu vrij algemeen machinaal gerooid. Hierbij is het voor een hogere kg-op- brengst aantrekkelijk om zo lang mogelijk te wach ten, maar het risico van bevriezen wordt dan steeds groter. Bij het rooien worden steeds meer de 6-rijige systemen gebruikt. Deze kunnen in een korte tijd een grote oppervlakte rooien. Het produkt wordt in toenemende mate in onge- reinigde toestand afgeleverd. Daarbij blijft het ech ter wel van belang, met zo weinig mogelijk tarra te rooien. Voor opslag tussen rooien en afleveren moet men over een goed verharde plek kunnen beschik ken om met een kraan of een voorlader te kunnen werken. Wat de bewaring betreft zien we een duidelijke verschuiving van de luchtgekoelde bewaarplaats naar de koelcel. Bij eerstgenoemde methode dient men te streven naar een kortere bewaring, minder luchtcirculatie en een hogere luchtvochtigheid. Des noods zou men kunnen denken aan bevochtiging, hoewel dit toch ook weer problemen kan geven in verband met rot aan de koppen. In mechanisch gekoelde ruimten is de atmosfeer beter. De aanbevolen bewaartemperatuur is 01° C. Hier krijgen de schimmels vrijwel geen kans. De volgende punten zijn bij bewaring van groot belang! Bewaar alleen goede k iollen. Voorkom stortkegels in de hoop. Beperk, waar mogelijk, de ventilatie. Tracht uitdroging tot een minimum te beperken. Rooien met éen zelfrijdende 6-rijige bietenrooimachine. Hiermee kan in één werkgang gerooid en geladen worden. Knolselderij is'één van de groentegewassen waarbij de omstandigheden in enkele jaren tijds sterk zijn veranderd. Voor een groot deel is dit veroorzaakt door de mogelijk heid om machinaal te rooien. Daardoor is deze teelt naar het grotere akkerbouwbedrijf verschoven. De oppervlak te knolselderij per btedrijf is nj bijv. veel groter dan 5 jaar geleden. Dit blijkt duidelijk als we enkele gegevens van 1970 en 1975 met elkaar vergelijken. In 1970 hadden 168 telers op Zuid-Beveland via de veilingen Kapelle-Biezelinge en Krabbendijke een totale oppervlakte van 91 ha knolselderij gecontracteerd. De gemiddelde oppervlakte per bedrijf was daar dus 0.54 ha. In 1975 hebben Op Schouwen-Duiveland 53 telers samen 90 ha knolselderij, dus gemiddeld 1.70 ha per bedrijf en op Noord-Beveland 10 telers 40 ha, dus per bedrijf 4 ha knolselderij. Naast de verschuiving naar een ander type bedrijf is er ook een verschuiving naar andere gebieden te consta teren. In 1970 was in Zeeland Zuid-Beveland het belang rijkste gebied. Op Schojwen-Duiveland en Noord-Beve land was de teelt van knolselderij toen vrijwel onbekend. Uit bovenstaande cijfers blijkt hoe dit is veranderd. Voor een deel is dit ook veroorzaakt door het optreden van selderijmozaiekvirus op Zuid-Beveland. Hoewel in de oudere teeltgebieden, met name Zuid-Beveland en Tho- len, nog verscheidene percelen met de hand worden ge rooid, ligt de nadruk toch op het machinale oogsten. Ook dit moet met zorg gebeuren. Het lijkt ons daarom goed hier op enkele belangrijke punten aangaande het rooien en de volgende fase, het bewaren, nader in te gaan. DE OOGST gij knolselderij komt de groei laat op gang. De knolvor ming begint pas in augustus. Deze kan echter tot laat in de herfst doorgaan. Zelfs in november kan de knol- groei nog van betekenis zijn. Dit blijkt uit proeven in zowel Nederland als België, waarvan de gegevens in onderstaande tabel zijn vermeld. Percentage groei van eind oktober tot half november Tijdverschil in waarnemingen Per- cen- Plaatsvan Grond- Aarftal tage de proef Ras soort Periode dagen groei Proefstation Roem van licht 21okt.-4nov. 14 15 Alkmaar Zwijndrecht Proefstation Roem van zwaar 21 okt.- 4nov. 14 34 Alkmaar Zwijndrecht Rumbeke- Limburgse 31 okt.-15 nov. 15 12 Beitem (B.) Uit deze gegevens blijkt dat de groei op het laatst van het groeiseizoen nog wel 2 a 3 ton per ha per week kan bedra gen. Dit hangt af van het stadium van de groei waarin het perceel verkeert. Als de groei laat op gang is gekomen, zo als op zware grond meestal het geval is of als andere fac toren dit veroorzaakt hebben, zoals de droogte dit jaar of de slechte struktuur van de grond, kan op het laatst nog een deel van de achterstand worden ingelopen. Dit blijkt uit het groeipercentage van 34 op de zware grond. Deze groeimogelijkheden gelden alleen voor percelen die er gezond bij staan. In percelen die ernstig zijn aangetast door virus, of wateroverlast of iets dergelijks hebben ondier- vonden, bestaan deze mogelijkheden niet of in mindere mate. ZO LAAT MOGELIJK ROOIEN! IJIT het voorgaande blijkt dus dat het gunistig is om 'knolselderij zo laat mogelijk te rooien, ten einde een maximale opbrengst te kunnen foehailen. Aan de andere kant moet men echter bedenken welke risico's men loopt, n.l.: 1. Later in het seizoen worden de omstandigheden op het land meestal ongunstiger om nog goed met machines te kunnen werken. 2. De knollen kunnen niet tegen bevriezen. Hoe verder men in november komt, hoe groter de kansen op vorst wor den. De vraag wordt dikwijls gesteld: hoeveel vorst kan knol selderij verdragen. OBij de beantwoording hiervan gaat het erom, onder welke omstandigheden de koude de knollen kan bereiken. Hierbij zijn belangrijk: de bedekking van de knollen door blad, het aantal graden vorst, de aanwezigheid van wind en de duur van de vorstperiode. Als het bij nacht vorst en windstil weer tegen de morgen 4 of 5 graden vriest en het gewas staat goed in het blad, dan is de kans op vorst- beschadiging niet groot. Vriest het echter de gehele nacht 3 graden met een felle oostenwind, dan kan er wel schade optreden, vooral als de planten weinig ibladt hebben, zoals dit jaar veel voorkomt. Bij het bepalen van de rooidatum zal men dus zelf moe ten nagaan welke groeiwinst men nog kan behalen door het gewas langer te laten staain en welke risico's men loopt wat betreft het weer. In Zeeland zijn de kansen op bevriezen minder groot dan bijv. in het noorden van het land. Partijen die men langere tijd wil bewaren, moet men niet te laat rooien. Bij later rooien lopen de inwendige kwaliteit en de bewaarbaarheid terug. HET ROOIEN HET oogsten wordt algemeen uitgevoerd met suikerbie- tenrooimachines. Het telen van knolselderij op rug gen, om dan met aardappelrooimachines te kunnen werken, heeft nooit veel ingang gevonden. De bietenrooiers zijn beter geschikt om onder ongunstige omstandigheden te kun nen werken. Aanvankelijk is men begonnen met 1-rijige rooimachines. Omdat deze het blad niet voldoende konden verwijderen, Elke ondernemer is verplicht voor de teelt van aardappe len in Zuidwest Nederland pootgoed te gebruiken dat vrij is van Phoma. Hoe kunt u dit weten? Hoe moet u handelen? „Bedrijfsvoorlichting Zuid-Holland geeft hierover nog eens de volgende bijzonderheden: TELERS VAN CONSUMPTIE-AARDAPPELEN 1. Wanneer u door de NAK goedgekeurd pootgoed aan koopt of zelf heeft geteeld voldoet u aan de eis dat het pootgoed vrij is van Phoma en behoeft u verder geen maatregelen meer te nemen. U dient de certificaten te bewaren in verband met controle achteraf. 2. Wanneer u niet gekeurd pootgoed gebruikt moet dit pootgoed op Phoma worden onderzocht. Na onderzoek krijgt u een schriftelijke verklaring dat het pootgoed al of niet Phomavrij is. Wanneer u pootgoed heeft geteeld voor eigen gebruik en u heeft van dit pootgoed het uitgangsmateriaal (dus het pootgoed dat u dit voorjaar heeft uitgepoot) reeds op Phoma laten onderzoeken dan heeft u zo'n% verklaring ontvangen en kunt u dit pootgoed in 1976 uitplanten. Wanneer u deze verklaring niet heeft moet dit pootgoed nu op Phoma worden onderzocht. ,U dient de schriftelijke verklaring dat het pootgoed Phoma-vrij is zorgvuldig te bewaren ;n verband met controle achteraf. TELERS VAN POOTGOED VOOR EIGEN GEBRUIK U gaat in 1976 voor eigen gebruik.pootgoed telen. Poot goed dat bestemd is voor het seizoen 1977. U koopt hiervoor waarschijnlijk hoogwaardig uitgangsmateriaal, in elk geval goedgekeurd pootgoed. Veel mensen gaan nu van de veron derstelling uit dat dit pootgoed op Phoma is onderzocht en dat dit niet nog eens behoeft te gebeuren. Dit moet echter wel. Wanneer u NAK-gekeurd pootgoed uitplant voor de teelt van consumptie-aardappelen is geen Phoma-onderzoek meer nodig, wanneer u NAK-gekeurd pootgoed uitplant voor de teelt van eigen pootgoed is wel onderzoek op Phoma vereist. Immers u gaat pootgoed telen dat in 1977 wordt uitge- plant en bij dit pootgoed hoort een verklaring dat het vrij vrij is van Phoma. Zonder deze verklaring mag u uw eigen gerooide pootgoed in 1977 niet uitplanten. Vandaar dat NAK-gekeurd pootgoed, waarvan u pootgoed wilt rooien voor eigen gebruik, nu moet worden onderzocht. Waarom nu? Dat is erg eenvoudig. Wanneer u dit pootgoed niet voor het uitplanten laat onderzoeken moet dit na het rooien ge beuren, want anders heeft u geen verklaring dat dit poot goed vrij van Phoma is om in 1977 uit te planten. Daarom moet u het uitgangsmateriaal nu laten onderzoeken. Wanneer u het uitgangsmateriaal laat onderzoeken op Phoma en het is Phoma-vrij, dan krijgt u een verklaring dat de oogst van dit uitgangsmateriaal in 1977 mag worden uit- geplant. IN HET KORT DUS A. Consumptietelers 1. NAK-gekeurd pootgoed is Phoma-vrij. 2. Eigen gerooid pootgoed en niet NAK-gekeurd pootgoed moet u laten onderzoeken op Phoma wanneer u nog geen verklaring heeft dat dit pootgoed Phoma-vrij is. B. Telers van pootgoed voor eigen gebruik. Laat het uitgangsmateriaal, ook NAK-gekeurd pootgoed, nu op Phoma onderzoeken. Wanneer dit uitgangsmateriaal vrij is, krijgt u een verklaring dat u uw eigen geteelde poot goed in 1977 mag uitplanten. Bewaar certificiaten en gezondheidsverklaringen in ver band met controle achteraf. Onderzoek op Phoma kunt u schriftelijk aanvragen bij de Keuringsdienst Delta Nederland, Postbus 122, Goes.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1975 | | pagina 10